gepubliceerd op 05 november 2020
Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 17 oktober 2019, gesloten in het Paritair Subcomité voor de diensten voor gezins- en bejaardenhulp van de Vlaamse Gemeenschap, betreffende de vorming
17 SEPTEMBER 2020. - Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 17 oktober 2019, gesloten in het Paritair Subcomité voor de diensten voor gezins- en bejaardenhulp van de Vlaamse Gemeenschap, betreffende de vorming (1)
FILIP, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 5 december 1968Relevante gevonden documenten type wet prom. 05/12/1968 pub. 22/05/2009 numac 2009000346 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, inzonderheid op artikel 28;
Gelet op het verzoek van het Paritair Subcomité voor de diensten voor gezins- en bejaardenhulp van de Vlaamse Gemeenschap;
Op de voordracht van de Minister van Werk, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.Algemeen verbindend wordt verklaard de als bijlage overgenomen collectieve arbeidsovereenkomst van 17 oktober 2019, gesloten in het Paritair Subcomité voor de diensten voor gezins- en bejaardenhulp van de Vlaamse Gemeenschap, betreffende de vorming.
Art. 2.De minister bevoegd voor Werk is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 17 september 2020.
FILIP Van Koningswege : De Minister van Werk, N. MUYLLE _______ Nota (1) Verwijzing naar het Belgisch Staatsblad : Wet van 5 december 1968Relevante gevonden documenten type wet prom. 05/12/1968 pub. 22/05/2009 numac 2009000346 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten, Belgisch Staatsblad van 15 januari 1969. Bijlage Paritair Subcomité voor de diensten voor gezins- en bejaardenhulp van de Vlaamse Gemeenschap Collectieve arbeidsovereenkomst van 17 oktober 2019 Vorming (Overeenkomst geregistreerd op 17 december 2019 onder het nummer 156004/CO/318.02)
Artikel 1.Deze collectieve arbeidsovereenkomst is van toepassing op de werkgevers en op de werknemers die ressorteren onder het Paritair Subcomité voor gezins- en bejaardenhulp van de Vlaamse Gemeenschap.
Onder "werknemers" wordt verstaan : het mannelijk en vrouwelijk werklieden- en bediendepersoneel.
Art. 2.Deze collectieve arbeidsovereenkomst wordt afgesloten in uitvoering van de artikelen 9 tot en met 21 van de wet van 15 maart 2017Relevante gevonden documenten type wet prom. 15/03/2017 pub. 19/04/2017 numac 2017011463 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot wijziging van artikel 39/79 van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen type wet prom. 15/03/2017 pub. 14/11/2017 numac 2017013966 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot wijziging van artikel 39/79 van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen. - Duitse vertaling type wet prom. 15/03/2017 pub. 24/04/2017 numac 2017040173 bron federale overheidsdienst buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking Wet houdende instemming met het Zetelakkoord tussen het Koninkrijk België en het Internationaal instituut voor democratie en electorale bijstand, gedaan te Brussel op 15 mei 2014 (2)(3) type wet prom. 15/03/2017 pub. 12/09/2018 numac 2018012744 bron federale overheidsdienst buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking Wet houdende instemming met het Verdrag nr. 172 van de Internationale Arbeidsorganisatie betreffende de arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden in hotels, restaurants en gelijksoortige inrichtingen, aangenomen te Genève op 25 juni 1991 sluiten betreffende werkbaar en wendbaar werk (Belgisch Staatsblad van 16 maart 2017).
Art. 3.De sociale partners engageren zich om elke werknemer de mogelijkheid te geven vorming te genieten gedurende de arbeidstijd.
Deze vormingsmogelijkheden kunnen zowel intern op de plaats van de tewerkstelling als extern van de onderneming georganiseerd worden. De vorming kan zowel door de werkgever ingericht worden als door opleidingsderden, hiertoe gemandateerd door de werkgever.
Art. 4.Zoals omschreven in artikel 9, eerste lid, a) en b) van de wet werkbaar en wendbaar werk worden formele en informele opleidingen in aanmerking genomen voor de bepaling van de opleidingsinspanningen, alsook de opleidingen op de werkplek in de mate dat deze nog niet in de informele opleidingen zijn opgenomen.
Inbegrepen zijn de formele opleidingen (zoals onder meer bijscholing individueel en collectief, syndicale vorming, professioneel educatief verlof en e-learning) en de informele opleidingen (zoals jobcoaching, ca-suïstiek naar aanleiding van de wijkwerking, alle overlegmomenten die informeel deskundigheid bevorderen, intervisie, coachinggesprekken, loopbaanbegeleiding en gesprekken in het kader van persoonlijke ontwikkelingstrajecten).
De werkgevers engageren zich om ten minste 50 pct. van de opleidingstijd in de vorm van formele opleidingen te voorzien.
Art. 5.Het groeipad, met het oog op het bereiken op interprofessioneel niveau, van de doelstelling van een gemiddelde van 5 dagen opleiding per voltijds equivalent per jaar, zoals voorzien in artikel 11 van de wet betreffende werkbaar en wendbaar werk, wordt bepaald als volgt : De sociale partners engageren zich om de participatiegraad inzake vorming vanaf het jaar 2019 jaarlijks bijkomend met 0,10 dagen te verhogen.
Art. 6.In uitvoering van Artikel 3 tot en met 5 van deze collectieve arbeidsovereenkomst wordt aan de werknemers een collectieve opleidingstijd op het niveau van de onderneming toegekend.
Deze collectieve opleidingstijd komt tot stand door een verlenging van de : - CAO van 7 oktober 2013 betreffende de vorming met registratienummer 117700/CO/318.02; - CAO van 27 augustus 2014 betreffende de vorming met registratienummer 123583/CO/318.02; - CAO van 22 juni 2016 betreffende de vorming met registratienummer 134527/CO/318.02; - CAO van 7 december 2017 betreffende de vorming met registratienummer 144646/CO/318.02.
Deze opleidingstijd op het niveau van de onderneming wordt als volgt berekend : Voor het jaar 2019 : het aantal werknemers tewerkgesteld in de onderneming op 1 januari 2019 uitgedrukt in voltijds equivalenten, vermenigvuldigd met 2,1 dagen, waarbinnen een individueel recht van 1,5 dag vorming, voorzien wordt, waarvan de helft formele vorming.
Voor het jaar 2020 : het aantal werknemers tewerkgesteld in de onderneming op 1 januari 2020 uitgedrukt in voltijds equivalenten, vermenigvuldigd met 2,1 dagen, waarbinnen een individueel recht van 1,5 dag vorming, voorzien wordt, waarvan de helft formele vorming.
Art. 7.§ 1. De opleidingstijd zoals toegekend in toepassing van artikel 6 van deze collectieve arbeidsovereenkomst kan uitsluitend worden opgenomen in het kader van het vormings- of opleidingsplan van de onderneming zoals opgemaakt in overleg tussen de werkgever en de werknemers. Bij het opstellen van het vormings- of opleidingsplan dient bijzondere aandacht te gaan naar de digitale geletterdheid en de vorming van de huishoudhulpen. § 2. In overleg met de werknemers (Ondernemingsraad of Comité voor preventie en bescherming op het werk of vakbondsafvaardiging en bij ontstentenis daarvan het personeel) voert elke onderneming een aangepast vormings- en opleidingsbeleid, waarbij een globaal vormings- en opleidingsplan wordt opgemaakt, rekening houdende met onder meer de wettelijke bepalingen waaraan de onderneming onderworpen is.
Het vormings- en opleidingsplan in de onderneming zorgt ervoor dat alle verschillende functies hierin aan bod komen en dat het aantal uren vorming dat per functie is vastgelegd in de wetgeving of bij collectieve arbeidsovereenkomst wordt gerealiseerd voor de verschillende functiegroepen.
Art. 8.Verzorgenden die op vraag van de dienst de kwalificatie van zorgkundige behalen om bijvoorbeeld te kunnen worden ingeschakeld in een project, kunnen de opleiding tot zorgkundige kosteloos volgen in arbeidstijd. Alle vormingstijd is gelijk aan arbeidstijd. Onder "vormingstijd" wordt verstaan : de effectieve contacturen en stage-uren. Alle andere werknemers volgen de opleiding tot zorgkundige in eigen tijd (zie bijlage).
Art. 9.In het kader van de evoluties in de zorgsector enerzijds en de individuele competentieontwikkeling en loopbaanontplooiing anderzijds vinden de sociale partners het belangrijk om kansen te creëren voor werknemers met het statuut verzorgende om de beroepstitel zorgkundige te kunnen behalen.
De werkgevers engageren zich daarom - binnen de mogelijkheden en middelen voorzien door de VDAB - tot het organiseren van een verkort traject tot zorgkundige ten belope van 275 uur.
Deze plaatsen zijn voorbehouden aan onvrijwillig deeltijds tewerkgestelden. Voor de definitie van het begrip 'onvrijwillig deeltijds tewerkgestelden' wordt verwezen naar de modaliteiten zoals bepaald door de VDAB.
Art. 10.Voor 200 verzorgenden die niet in aanmerking komen om een verkort traject tot zorgkundige te volgen met middelen voorzien door de VDAB wordt, gespreid over 2 jaar, door de diensten voorzien in een tussenkomt in de helft van het inschrijvingsgeld om een verkort traject tot zorgkundige te volgen in CVO's, (zie bijlage).
Deze werknemers engageren zich om nog minstens 2 jaar na het voltooien van de vorming contractueel verbonden te blijven aan de organisatie.
Art. 11.Het volgen van de opleiding mag de continuïteit van de dienst niet verstoren. Indien meerdere werknemers zich kandidaat stellen voor een opleiding, en deze opleiding gelijktijdig wordt gevolgd waardoor de werking van de dienst wordt verstoord, kan de vraag van de werknemer worden uitgesteld door de werkgever. In dit geval komt de werknemer terecht op een wachtlijst.
Het sociaaloverleg van de betrokken organisatie beslist de criteria op basis waarvan de werknemer voorrang krijgt om de opleiding te volgen (anciënniteit, stabiliteit tewerkstelling, maatregelen in het kader van werkbaarheid oudere werknemers, loting,...).
Art. 12.Voor ondernemingen waar in het kader van het vormings- en opleidingsbeleid reeds een vormings- of opleidingstijd, -recht of -krediet wordt toegekend aan de werknemers, geldt dat de opleidingstijd zoals bepaald in artikel 6 van deze collectieve arbeidsovereenkomst integraal deel uitmaakt van de bestaande maatregelen inzake vormings- of opleidingstijd, - recht of -krediet op het niveau van de onderneming.
Art. 13.Deze collectieve arbeidsovereenkomst treedt in werking op 1 januari 2019 en houdt op van kracht te zijn op 31 december 2020.
Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 17 september 2020.
De Minister van Werk, N. MUYLLE
Bijlage aan de collectieve arbeidsovereenkomst van 17 oktober 2019, gesloten in het Paritair Subcomité voor de diensten voor gezins- en bejaardenhulp van de Vlaamse Gemeenschap, betreffende de vorming
Doelgroep
Opleidingstijd
Opleidingskost*
Verzorgenden die de kwalificatie van zorgkundige behalen En in aanmerking komen om verkort traject tot zorgkundige te volgen met middelen van de VDAB
Eigen tijd
Ten laste van de werkgever
Verzorgenden die op vraag van de dienst de kwalificatie van zorgkundige behalen (om bijvoorbeeld te kunnen worden ingeschakeld in een project)
Arbeidstijd
Ten laste van de werkgever
Verzorgenden die niet in aanmerking komen voor een verkort traject tot zorgkundige te volgen met middelen van de VDAB en die op eigen initiatief de opleiding volgen in een van de opleidingscentra van de sector
Eigen tijd
Ten laste van de werkgever
Verzorgenden die niet in aanmerking komen voor een verkort traject tot zorgkundige te volgen met middelen van de VDAB en die op eigen initiatief de opleiding volgen in een CVO
Eigen tijd
Tussenkomst van de werkgever voor 200 werknemers gespreid over 2 jaar voor de helft van het inschrijvingsgeld.
* Opleidingskost = enkel de kostprijs van het inschrijvingsgeld.
Bijkomende kosten (verplaatsingskosten, cursussen,...) vallen hier niet onder.
Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 17 september 2020.
De Minister van Werk, N. MUYLLE