gepubliceerd op 04 september 1999
Koninklijk besluit waarbij het opmaken van een jaarlijkse statistiek van de overlijdensoorzaken wordt voorgeschreven
17 JUNI 1999. - Koninklijk besluit waarbij het opmaken van een jaarlijkse statistiek van de overlijdensoorzaken wordt voorgeschreven
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 4 juli 1962 betreffende de openbare statistiek, inzonderheid op de artikelen 1, 4 en 16, gewijzigd bij de wet van 1 augustus 1985 en 24bis, ingevoegd bij de wet van 1 augustus 1985;
Gelet op het advies van de Hoge Raad voor de Statistiek gegeven op 21 oktober 1997;
Gelet op het advies van de Raad van State;
Op de voordracht van Onze Vice-Eerste Minister en Minister van Economie en van Onze Vice-Eerste Minister en Minister van Binnenlandse Zaken, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.Het Nationaal instituut voor de Statistiek maakt een jaarlijkse statistiek op van de overlijdensoorzaken.
Art. 2.Deze statistiek wordt opgemaakt aan de hand van inlichtingen, verzameld door middel van de bij dit besluit gevoegde formulieren model IIIC (bijlage 1) van overlijden van een persoon van één jaar of ouder, en model IIID (bijlage 2) van overlijden van een kind jonger dan één jaar of van een doodgeboorte.
Onder doodgeboorte verstaat men elke foetale sterfte indien het gewicht bij de geboorte gelijk of hoger is dan 500 g (of indien het gewicht bij de geboorte niet gekend is, die de overeenstemmende zwangerschapsduur (22 volle weken) of de overeenstemmende lichaamslengte (25 cm van kruin tot hiel)) heeft bereikt.
Art. 3.De gemeentebesturen zijn ertoe gehouden aan elke persoon die zich aanmeldt om aangifte te doen van een overlijden dat zich op hun grondgebied heeft voorgedaan, het bij artikel 2 voorgeschreven formulier model IIIC of IIID te overhandigen.
Art. 4.De arts dient strook A, B en C van het formulier in te vullen, te ondertekenen en strook C onder gesloten omslag te steken.
Art. 5.De aangever is ertoe gehouden het door de arts ingevulde formulier zonder uitstel af te geven aan het gemeentebestuur van de plaats van overlijden.
Art. 6.Het gemeentebestuur vult strook D in, ziet strook B na en bewaart strook A. Het zendt de stroken B, C en D van de formulieren naar de verantwoordelijke artsen-ambtenaren van de gemeenschappen en de formulieren uit de gemeenten gelegen in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad naar de verantwoordelijke arts-ambtenaar van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie voor de 20ste van de maand volgend op deze waarop de overlijdend betrekking hebben.
Art. 7.Enkel de verantwoordelijke arts-ambtenaar van de gemeenschap is gemachtigd strook C te openen en te verwerken.
De verantwoordelijke artsen-ambtenaren van de gemeenschappen en van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie zenden de gecontroleerde gegevens van de stroken B en D en de individuele gegevens (zonder naam en adres) van strook C van de formulieren naar het Nationaal Instituut voor de Statistiek.
Deze overzending gebeurt uiterlijk op 31 juli van het jaar dat volgt op datgene waar de gegevens betrekking op hebben.
Art. 8.De inlichtingen kunnen worden overgemaakt door middel van een electronische drager of onder om het even welke andere vorm, op voorwaarde dat zij er alle gegevens van de formulieren op dezelfde manier op weergeven. Over technische details van de gegevensdrager is een voorafgaande overeenkomst vereist met het Nationaal Instituut voor de Statistiek.
Art. 9.De informatie die krachtens dit besluit wordt verzameld, mag later voor andere vormen van statistische en wetenschappelijke verwerking worden gebruikt, overeenkomstig de doelstellingen van de enquête.
Art. 10.De bijlagen bij dit besluit kunnen worden gewijzigd door de Minister die de Statistiek onder zijn bevoegdheid heeft.
Art. 11.Het koninklijk besluit van 6 oktober 1966 waarbij het opmaken van een jaarlijkse statistiek van de overlijdensoorzaken wordt voorgeschreven, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 14 maart 1977 en 20 oktober 1983, wordt opgeheven.
Art. 12.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 1999.
Art. 13.Onze Vice-Eerste Minister en Minister van Economie en Onze Vice-Eerste Minister en Minister van Binnenlandse Zaken zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 17 juni 1999.
ALBERT Van Koningswege : De Vice-Eerste Minister en Minister van Economie, E. DI RUPO De Vice-Eerste Minister en Minister van Binnenlandse Zaken, L. VAN DEN BOSSCHE
Bijlagen Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 17 juni 1999.
ALBERT Van Koningswege : De Vice-Eerste Minister en Minister van Economie, E. DI RUPO De Vice-Eerste Minister en Minister van Binnenlandse Zaken, L. VAN DEN BOSSCHE