gepubliceerd op 29 augustus 2002
Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 11 januari 1993 tot regeling van de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke preparaten met het oog op het op de markt brengen of het gebruik ervan
17 JULI 2002. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 11 januari 1993 tot regeling van de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke preparaten met het oog op het op de markt brengen of het gebruik ervan
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 21 december 1998 betreffende de productnormen ter bevordering van duurzame productie- en consumptiepatronen en ter bescherming van het leefmilieu en de volksgezondheid, gewijzigd door de wet van 4 april 2001 tot wijziging van sommige bepalingen betreffende de veiligheid en de gezondheid van de consumenten, inzonderheid artikelen 5, § 1, eerste lid, 9° en 10°, 15, § 1 en 16;
Gelet op het koninklijk besluit van 11 januari 1993 tot regeling van de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke preparaten met het oog op het op de markt brengen of het gebruik ervan, gewijzigd bij de koninklijk besluiten van 23 juni 1995, van 19 december 1997, van 14 juli 1998, van 15 januari 1999, van 25 januari 2000, van 28 september 2000 en van 11 juli 2001;
Gelet op de richtlijn 1999/45/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 mei 1999 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke preparaten;
Gelet op de richtlijn 2001/59/EG van de Commissie van 6 augustus 2001 tot achtentwintigste aanpassing aan de vooruitgang van de techniek van richtlijn 67/548/EEG van de Raad betreffende de aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen inzake de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke stoffen;
Gelet op de richtlijn 2001/60/EG van de Commissie van 7 augustus 2001 tot aanpassing aan de vooruitgang van de techniek van Richtlijn 1999/45/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke preparaten;
Gelet op de richtlijn 2001/58/EG van de Commissie van 27 juli 2001 tot tweede wijziging van Richtlijn 91/155/EEG houdende beschrijving en vaststelling van de wijze van uitvoering van het systeem voor specifieke informatie inzake gevaarlijke preparaten krachtens artikel 14 van Richtlijn 1999/45/EG van het Europees Parlement en de Raad en inzake gevaarlijke stoffen krachtens artikel 27 van Richtlijn 67/548/EEG van de Raad (veiligheidsinformatiebladen);
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 14 februari 2002;
Gelet op de akkoordbevinding van Onze Vice-Eerste Minister en Minister van Begroting, Maatschappelijk Integratie en Sociale Economie gegeven op 14 mei 2002;
Gelet op de omstandigheid dat de gewestregeringen bij het ontwerpen van dit besluit betrokken zijn;
Gelet op het advies van de Hoge Gezondheidsraad van 20 maart 2002;
Gelet op het advies van de Raad voor het Verbruik van 13 juni 2002;
Gelet op het advies van de Federale Raad voor Duurzame Ontwikkeling van 16 april 2002;
Gelet op het advies van de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven van 2 mei 2002;
Gelet op de beraadslaging van de Ministerraad, op betreffende de adviesaanvraag binnen een termijn van één maand;
Gelet op het advies 33.491/3 van de Raad van State gegeven op 2 juli 2002, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op de voordracht van Onze Minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.De artikelen 1 tot en met 16 van het koninklijk besluit van 11 januari 1993 tot regeling van de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke preparaten met het oog op het op de markt brengen of het gebruik ervan, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 23 juni 1995 en 19 december 1997, worden vervangen als volgt : « Definities
Artikel 1.§ 1. In dit besluit wordt verstaan onder : a) « stoffen » : chemische elementen en hun verbindingen, zoals zij voorkomen in natuurlijke toestand of bij de productie ontstaan, met inbegrip van alle additieven die nodig zijn voor het behoud van de stabiliteit van het product en alle onzuiverheden ten gevolge van het productieprocédé, doch met uitzondering van elk oplosmiddel dat kan worden afgescheiden zonder dat de stabiliteit van de stof wordt aangetast of de samenstelling ervan wordt gewijzigd;b) « preparaten » : mengsels of oplossingen die bestaan uit twee of meer stoffen;c) « polymeer » : een stof die bestaat uit moleculen welke worden gekenmerkt door een opeenvolging van één of meer soorten monomeereenheden, en die een gewichtsmeerderheid van moleculen bevat die bestaan uit ten minste drie monomeereenheden die op covalente wijze aan ten minste een andere monomeereenheid of andere reactieve stof zijn gebonden en bestaat uit minder dan een gewichtsmeerderheid aan moleculen van hetzelfde molecuulgewicht.Die moleculen moeten over een reeks molecuulgewichten verdeeld zijn, waarbij de verschillen in molecuulgewicht op de eerste plaats het gevolg zijn van verschillen in het aantal monomeereenheden. « Monomeereenheid » in de zin van deze definitie betekent de gereageerde vorm van een monomeer in een polymeer; d) « op de markt brengen » : het ter beschikking stellen aan derden. Invoer in het douanegebied van de Gemeenschap wordt in de zin van dit besluit beschouwd als op de markt brengen; e) « wetenschappelijk onderzoek en wetenschappelijke ontwikkeling » : wetenschappelijke proefneming, analyse of chemisch onderzoek in gecontroleerde omstandigheden;dit omvat de bepaling van intrinsieke eigenschappen, prestatie en werkzaamheid, alsmede wetenschappelijke onderzoeksactiviteiten in verband met productontwikkeling; f) « productiegericht onderzoek en productiegerichte ontwikkeling » : verdere ontwikkeling van een stof waarbij de toepassingsgebieden van de stof worden getest met behulp van proefinstallaties of productie-experimenten;g) « EINECS » (European Inventory of Existing Commercial Chemical Substances);de Europese inventaris van bestaande chemische handelsstoffen : deze inventaris bevat de definitieve lijst van alle stoffen die geacht worden op 18 september 1981 op de markt van de Gemeenschap voor te komen; h) « Minister » : de Minister die het leefmilieu onder zijn bevoegdheid heeft of de door hem aangewezen ambtenaar. § 2. « Gevaarlijk » in de zin van dit besluit zijn de volgende stoffen en preparaten : a) ontplofbare : stoffen en preparaten in vaste, vloeibare, pasta- of gelatineachtige toestand, die ook zonder de inwerking van zuurstof in de lucht exotherm kunnen reageren, hierbij snel gassen ontwikkelen en onder bepaalde (proef)voorwaarden detoneren, snel explosief verbranden of door verhitting bij gedeeltelijke afsluiting ontploffen;b) oxiderende : stoffen en preparaten die bij aanraking met andere stoffen, met name ontvlambare stoffen, sterk exotherm reageren;c) zeer licht ontvlambare : stoffen en preparaten in vloeibare toestand met een uiterst laag vlampunt en een laag kookpunt, alsmede gasvormige stoffen en preparaten die bij normale temperatuur en druk aan de lucht blootgesteld kunnen ontbranden;d) licht ontvlambare : - stoffen en preparaten die bij normale temperatuur aan de lucht blootgesteld, zonder toevoer van energie, in temperatuur kunnen stijgen en ten slotte kunnen ontbranden, of - vaste stoffen en preparaten die na kortstondige inwerking van een ontstekingsbron gemakkelijk kunnen ontbranden en na verwijdering van de ontstekingsbron blijven branden of gloeien, of - vloeibare stoffen en preparaten met een zeer laag vlampunt, of - stoffen en preparaten die bij aanraking met water of vochtige lucht een gevaarlijke hoeveelheid van zeer licht ontvlambare gassen ontwikkelen;e) ontvlambare : vloeibare stoffen en preparaten met een laag vlampunt;f) zeer vergiftige : stoffen en preparaten waarvan reeds een zeer geringe hoeveelheid bij inademing of opneming via de mond of via de huid acute of chronische aandoeningen en zelfs de dood kan veroorzaken;g) vergiftige : stoffen en preparaten waarvan reeds een geringe hoeveelheid bij inademing of opneming via de mond of via de huid acute of chronische aandoeningen en zelfs de dood kan veroorzaken;h) schadelijke : stoffen en preparaten die bij inademing of opneming via de mond of via de huid acute of chronische gevaren en zelfs de dood kunnen veroorzaken;i) bijtende : stoffen en preparaten die bij aanraking met levende weefsels daarop een vernietigende werking kunnen uitoefenen;j) irriterende : niet-bijtende stoffen en preparaten die bij directe, langdurige of herhaalde aanraking met de huid of de slijmvliezen een ontsteking kunnen veroorzaken;k) sensibiliserende : stoffen en preparaten die bij inademing of bij opneming via de huid aanleiding kunnen geven tot een zodanige reactie van hypersensibilisatie dat latere blootstelling aan de stof of het preparaat karakteristieke nadelige effecten veroorzaakt;l) kankerverwekkende : stoffen en preparaten die bij inademing of bij opneming via de mond of via de huid kanker kunnen veroorzaken of de frequentie daarvan doen toenemen;m) mutagene : stoffen en preparaten die bij inademing of bij opneming via de mond of via de huid erfelijke genetische afwijkingen kunnen veroorzaken of de frequentie daarvan doen toenemen;n) voor de voortplanting vergiftige : stoffen of preparaten die bij inademing of bij opneming via de mond of via de huid niet-erfelijke afwijkingen bij het nageslacht en/of aantasting van de mannelijke of vrouwelijke voortplantingsfuncties of -vermogens veroorzaken, dan wel de frequentie daarvan doen toenemen;o) milieugevaarlijke : stoffen en preparaten die, wanneer zij in het milieu terechtkomen, onmiddellijk of na verloop van tijd gevaar voor een of meer milieucompartimenten opleveren of kunnen opleveren. Doelstellingen en toepassingsgebied
Art. 2.§ 1. Dit besluit is van toepassing op preparaten die : - ten minste één gevaarlijke stof in de zin van artikel 1 bevatten en - als gevaarlijk worden beschouwd in de zin van artikel 5. § 2. De specifieke bepalingen die zijn neergelegd in : - artikel 8 en omschreven in bijlage VII, - artikel 9 en omschreven in bijlage II en - artikel 12 van dit besluit zijn ook van toepassing op preparaten die niet worden aangemerkt als gevaarlijk in de zin van artikel 5, maar die desondanks specifiek gevaar kunnen opleveren. § 3. De artikelen betreffende de indeling, de verpakking, het kenmerken en het veiligheidsinformatieblad van dit besluit zijn van toepassing op gewasbeschermingsmiddelen, onverminderd de bepalingen van het koninklijk besluit van 28 februari 1994 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen. § 4. Dit besluit is niet van toepassing op de volgende voor de eindgebruiker bestemde preparaten in afgewerkte vorm : a) geneesmiddelen voor menselijk of diergeneeskundig gebruik;b) cosmetische producten;c) mengsels van stoffen, in de vorm van afvalstoffen;d) levensmiddelen;e) diervoeders;f) preparaten die radioactieve stoffen bevatten;g) medische hulpmiddelen die invasief zijn of in direct contact komen met het lichaam, voorzover er communautaire voorschriften voor de indeling en kenmerking van gevaarlijke stoffen en preparaten voorhanden zijn die eenzelfde niveau van informatie en bescherming verzekeren als dit besluit. § 5. Dit besluit is niet van toepassing op : - het vervoer van gevaarlijke preparaten per spoor, over de weg, per schip of door de lucht; - preparaten in transito onder douanetoezicht, voorzover die preparaten niet worden bewerkt of verwerkt.
Bepaling van gevaarlijke eigenschappen van preparaten
Art. 3.§ 1. De aan een preparaat verbonden gevaren worden beoordeeld op basis van : - de fysisch-chemische eigenschappen; - de eigenschappen die gevolgen hebben voor de gezondheid; - de eigenschappen die verband houden met het milieu.
Deze eigenschappen worden bepaald aan de hand van de voorschriften van artikel 5.
Eventuele laboratoriumproeven worden uitgevoerd op preparaten zoals die op de markt worden gebracht. § 2. Bij de bepaling van de gevaarlijke eigenschappen overeenkomstig artikel 5 wordt, overeenkomstig de voorschriften die gelden voor de gebruikte methode, met alle gevaarlijke stoffen in de zin van artikel 1 rekening gehouden en in het bijzonder met alle stoffen die : - zijn opgenomen in bijlage III van dit besluit; - overeenkomstig artikel 1, § 3, van het koninklijk besluit van 24 mei 1982 houdende reglementering van het op de markt brengen van stoffen die gevaarlijk kunnen zijn voor de mens of voor zijn leefmilieu, zijn opgenomen in de ELINCS; - overeenkomstig artikel 3, § 4, van hogergenoemd koninklijk besluit van 24 mei 1982 voorlopig zijn ingedeeld en gekenmerkt door degene die verantwoordelijk is voor het op de markt brengen van de stof; - zijn ingedeeld en gekenmerkt overeenkomstig artikel 5, § 2, 2°, b), van hogergenoemd koninklijk besluit van 24 mei 1982 maar nog niet in de ElLINCS zijn opgenomen; - zijn bedoeld in artikel 2 § 2 van hogergenoemd koninklijk besluit van 24 mei 1982; - zijn ingedeeld en gekenmerkt overeenkomstig in de EINECS gedefinieerd in artikel 1, 1., g) , moeten, overeenkomstig de voorschriften die gelden voor de gebruikte methode, rekening gehouden worden.. § 3. Voor preparaten die onder dit besluit vallen, wordt rekening gehouden met alle gevaarlijke stoffen, genoemd in § 2, die als gevaarlijk zijn ingedeeld vanwege hun gevolgen voor de gezondheid en/of het milieu, ongeacht of het onzuiverheden dan wel additieven betreft, wanneer hun concentratie gelijk is aan of groter dan de grenswaarden in onderstaande tabel, tenzij lagere grenswaarden zijn vastgesteld in bijlage III bij dit besluit, dan wel in bijlage I, deel B 2), bij dit besluit of in bijlage I, deel C 2), daarbij, tenzij anders gespecificeerd in bijlage II bij dit besluit.
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld
Algemene beginselen voor de indeling en het kenmerken
Art. 4.§ 1. Gevaarlijke preparaten worden naar gelang van de ernst en de specifieke aard van de gevaren in categorieën ingedeeld volgens de definities van artikel 1. § 2. De algemene beginselen voor de indeling en het kenmerken van preparaten worden toegepast volgens de criteria van bijlage VI bij dit besluit, behalve wanneer conform artikel 5 of 9 en de toepasselijke bijlagen bij onderhavig besluit andere criteria worden gehanteerd.
Art. 5.§ 1. Beoordeling van de uit de fysisch-chemische eigenschappen voortvloeiende gevaren 1.1. De gevaren van een preparaat die voortvloeien uit de fysisch-chemische eigenschappen ervan worden beoordeeld door met de in bijlage V, deel A, bij hogergenoemd koninklijk besluit van 24 mei 1982 aangegeven methoden de fysisch-chemische eigenschappen van het preparaat te bepalen op grond waarvan het naar behoren kan worden ingedeeld en gekenmerkt overeenkomstig de criteria van bijlage VI bij dit besluit. 1.2. In afwijking van punt 1.1 : de bepaling van de eigenschappen ontplofbaar, oxiderend, zeer licht ontvlambaar, licht ontvlambaar en ontvlambaar kan achterwege blijven, mits : - geen enkel bestanddeel van dat preparaat die eigenschappen heeft en het volgens de gegevens waarover de fabrikant beschikt weinig waarschijnlijk is dat bij het preparaat een dergelijk gevaar aanwezig is; - is het geval van wijziging van de samenstelling van een preparaat met bekende samenstelling, er wetenschappelijke aanwijzingen zijn dat een nieuwe beoordeling van de gevaren niet tot een wijziging van de indeling zal leiden; - in de vorm van aërosolen op de markt gebrachte preparaten voldoen aan de bepalingen van artikel 1, 9° en 3, § 1, van het koninklijk besluit van 14 april 1978 betreffende aërosols. 1.3. In bepaalde gevallen waarin de methoden van bijlage V, deel A, bij hogergenoemd koninklijk besluit van 24 mei 1982 niet geschikt zijn, worden de in bijlage I, deel A 2), bij hogergenoemd koninklijk besluit van 24 mei 1982 beschreven alternatieve berekeningsmethoden gebruikt. 1.4. Voor een aantal afwijkingen van de toepassing van de methoden van hogergenoemd koninklijk besluit van 24 mei 1982, bijlage V, deel A, wordt in bijlage I, deel A 1), bij onderhavig besluit een verwijzing gegeven. 1.5. De gevaren die voortvloeien uit de fysisch-chemische eigenschappen van onder hogergenoemd koninklijk besluit van 28 februari 1994 vallend preparaat worden beoordeeld door de fysisch-chemische eigenschappen van het preparaat te bepalen op grond waarvan het naar behoren kan worden ingedeeld overeenkomstig de criteria van bijlage VI bij onderhavig besluit. Deze fysisch-chemische eigenschappen worden bepaald met de in bijlage V, deel A, bij hogergenoemd koninklijk besluit van 24 mei 1982 omschreven methoden, tenzij andere internationaal erkende methoden aanvaardbaar zijn in overeenstemming met de bepalingen van de bijlagen VII en VIII bij hogergenoemd koninklijk besluit van 28 februari 1994. § 2 Beoordeling van de gevaren voor de gezondheid 2.1. De beoordeling van de gevaren van een preparaat voor de gezondheid geschiedt volgens één of meer van de volgende procedures : a) via een in bijlage I, deel B beschreven conventionele methode;b) door de bepaling van de toxicologische eigenschappen van het preparaat zodat het op passende wijze kan worden ingedeeld overeenkomstig de criteria van bijlage VI bij onderhavig besluit.Deze eigenschappen worden bepaald met de methoden van bijlage V, deel B, bij hogergenoemd koninklijk besluit van 24 mei 1982, tenzij, in het geval van gewasbeschermingsproducten, andere internationaal erkende methoden aanvaardbaar zijn in overeenstemming met de bepalingen van de bijlagen VII en VIII bij hogergenoemd koninklijk besluit van 28 februari 1994. 2.2. Alleen wanneer de persoon die verantwoordelijk is voor het op de markt brengen van het preparaat wetenschappelijk kan aantonen dat de toxicologische eigenschappen van het preparaat niet correct kunnen worden bepaald met de in punt 2.1 a) , beschreven methode, of aan de hand van bestaande resultaten van proeven met dieren, mogen de methoden van punt 2.1 b) , worden gebruikt, op voorwaarde dat zij overeenkomstig het koninklijk besluit van 14 november 1993 gerechtvaardigd of specifiek toegestaan zijn, onverminderd de bepalingen van hogergenoemd koninklijk besluit van 28 februari 1994.
Wanneer een toxicologische eigenschap wordt vastgesteld met de in punt 2.1 b) , beschreven methoden voor het verkrijgen van nieuwe gegevens, wordt de proef uitgevoerd overeenkomstig de beginselen van goede laboratoriumpraktijken zoals vastgesteld bij koninklijk besluit van 6 maart 2002 tot vaststelling van de beginselen van goede laboratoriumpraktijken en het toezicht op de uitvoering ervan bij proeven op scheikundige stoffen en de bepalingen van hogergenoemd koninklijk besluit van 14 november 1993.
Wanneer een toxicologische eigenschap is vastgesteld met de methoden van zowel punt 2.1 a) , als lid 1, onder b) , worden de resultaten van de in punt 2.1 b) , beschreven methoden gebruikt voor het indelen van het preparaat, behalve in het geval van carcinogene, mutagene of voor de voortplanting vergiftige effecten, waarvoor uitsluitend de in punt 2.1 a) , beschreven methode van toepassing is, onder voorbehoud van de bepalingen van punt 2.3.
Toxicologische eigenschappen van het preparaat die niet worden beoordeeld met de methode van punt 2.1 b) , worden beoordeeld met de in punt 2.1 a) , genoemde methode. 2.3. Wanneer voorts kan worden aangetoond - door epidemiologische studies, door wetenschappelijk gefundeerde casestudies zoals omschreven in bijlage VI bij onderhavig besluit of door statistisch onderbouwde ervaring, zoals de beoordeling van gegevens van gifcentra of over beroepsziekten, dat de toxicologische effecten op de mens anders zijn dan op grond van toepassing van de methoden van punt 2.1 te verwachten is, wordt het preparaat ingedeeld op basis van de effecten op de mens; - dat het toxicologische gevaar bij een conventionele beoordeling ten gevolge van verschijnselen als potentiëring wordt onderschat, wordt met deze verschijnselen bij de indeling van het preparaat rekening gehouden; - dat het toxicologische gevaar bij een conventionele beoordeling ten gevolge van verschijnselen als antagonisme wordt overschat, wordt met deze verschillen bij de indeling van het preparaat rekening gehouden. 2.4. Voor preparaten waarvan de samenstelling bekend is, met uitzondering van de onder hogergenoemd koninklijk besluit van 28 februari 1994 vallende preparaten, die aan de hand van de in punt 2.1, onder b) , genoemde methode zijn ingedeeld, vindt met de in punt 2.1, onder a) of b) , genoemde methoden een nieuwe beoordeling van de gevaren voor de gezondheid plaats indien : - de fabrikant de in gewichts- of volumeprocent uitgedrukte oorspronkelijke concentratie van één of meer voor de gezondheid gevaarlijke bestanddelen van het preparaat met een groter percentage dan de in onderstaande tabel aangegeven grenzen wijzigt : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Deze nieuwe beoordeling is van toepassing, tenzij er goede wetenschappelijke aanwijzingen zijn dat een nieuwe beoordeling van de gevaren niet tot een andere indeling zal leiden. § 3 Beoordeling van de gevaren voor het milieu 3.1. De beoordeling van de gevaren van een preparaat voor het milieu geschiedt volgens één of meer van de volgende procedures : a) via de in bijlage I deel C bij onderhavig besluit beschreven conventionele methode;b) door de bepaling van de milieugevaarlijke eigenschappen van het preparaat op grond waarvan dit naar behoren kan worden ingedeeld overeenkomstig de criteria van bijlage VI bij onderhavig besluit.Deze eigenschappen worden bepaald met de in bijlage V, deel C, bij hogergenoemd koninklijk besluit van 24 mei 1982 omschreven methoden tenzij, in het geval van gewasbeschermende producten, andere internationaal erkende methoden aanvaardbaar zijn overeenkomstig de bepalingen van de bijlagen VII en VIII bij koninklijk besluit van 28 februari 1994. Onverminderd de testvoorschriften van hogergenoemd koninklijk besluit worden de voorwaarden voor de toepassing van de testmethoden beschreven in bijlage I, deel D, bij onderhavig besluit. 3.2. Wanneer een ecotoxicologische eigenschap door middel van een van de in punt 3.1, onder b) , genoemde methoden is vastgesteld, worden nieuwe gegevens verzameld met behulp van proeven die worden verricht overeenkomstig de goede laboratoriumpraktijken van hogergenoemd koninklijk besluit van 6 maart 2002.
Wanneer de gevaren voor het milieu door middel van beide bovengenoemde methoden zijn vastgesteld, is het resultaat van de in punt 3.1, onder b) , bedoelde methode bepalend voor de indeling van het preparaat. 3.3. Voor preparaten waarvan de samenstelling bekend is, met uitzondering van de onder hogergenoemd koninklijk besluit van 28 februari 1994 vallende preparaten die met de in punt 3.1, onder b) , vermelde methode zijn ingedeeld, vindt aan de hand van de in punt 3.1, onder a) of b) , vermelde methode een nieuwe beoordeling van de gevaren voor het milieu plaats indien : - de fabrikant de in gewichts- of volumeprocent uitgedrukte oorspronkelijke concentratie van één of meer voor de gezondheid gevaarlijke bestanddelen van het preparaat met een groter percentage dan de in onderstaande tabel aangegeven grenzen wijzigt : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Deze nieuwe beoordeling is van toepassing, tenzij er goede wetenschappelijke aanwijzingen zijn dat een nieuwe beoordeling van de gevaren niet tot een andere indeling zal leiden.
Rechten inzake de bescherming van de werknemers
Art. 6.De bepalingen van huidige besluit doen geen afbreuk aan de bepalingen van de voorschriften ter bescherming van de werknemers die met de betrokken gevaarlijke preparaten omgaan, voorzover dit ten opzichte van dit besluit geen wijziging van de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke preparaten met zich brengt.
Taken en verplichtingen
Art. 7.De fabrikant of degene die het product op de markt brengt moet voor elk preparaat dat onder de toepassing van dit besluit valt een dossier met de volgende gegevens ter beschikking houden van de personen bedoeld in § 1, van artikel 16 van dit besluit : - de gegevens die zijn gebruikt voor de indeling en het kenmerken van het preparaat; - alle nuttige informatie betreffende de wijze van verpakking, overeenkomstig artikel 8, punt 1.3, met inbegrip van het certificaat dat na de proeven overeenkomstig bijlage IX, deel A, bij koninklijk besluit van 24 mei 1982 wordt verstrekt; - de gegevens die zijn gebruikt om het veiligheidsinformatieblad overeenkomstig artikel 12 op te maken.
Verpakking
Art. 8.§1 1.1 preparaten in de zin van artikel 2, § 1, alsmede de preparaten die uit hoofde van artikel 2, § 2, onder bijlage VII vallen, slechts op de markt kunnen worden gebracht indien hun verpakking voldoet aan de volgende eisen : - zij moet zodanig ontworpen en uitgevoerd zijn dat verlies van de inhoud wordt voorkomen; dit geldt niet indien bijzondere veiligheidsvoorzieningen zijn voorgeschreven; - het materiaal van verpakking en sluiting mag niet door de inhoud kunnen worden aangetast of daarmee een gevaarlijke verbinding kunnen vormen; - verpakking en sluiting moeten in alle onderdelen zo stevig en sterk zijn dat zij niet losraken en afdoende tegen elke normale behandeling bestand zijn; - recipiënten die voorzien zijn van een sluiting die meermaals kan worden gebruikt, moeten zodanig zijn ontworpen dat de verpakking herhaalde malen opnieuw kan worden gesloten zonder verlies van inhoud; 1.2. recipiënten met gevaarlijke preparaten in de zin van artikel 2, § 1, en preparaten die uit hoofde van artikel 2, § 2, onder bijlage VII vallen, welke aan het grote publiek te koop worden aangebonden of verkocht : - geen vorm hebben en/of afbeeldingen dragen die de actieve nieuwsgierigheid van kinderen kunnen wekken of prikkelen of de consument in verwarring kunnen brengen; - geen aanbiedingsvorm hebben en/of benaming dragen die worden gebruikt voor levensmiddelen, diervoeders, geneesmiddelen en cosmetische producten; 1.3. aan het grote publiek te koop aangeboden of verkochte recipiënten die onder bijlage VII bij deze richtlijn vallen en die bepaalde gevaarlijke preparaten bevatten : - van een kinderveilige sluiting zijn voorzien en/of - een bij aanraking waarneembare gevaaraanduiding dragen.
De technische voorschriften voor deze voorzieningen zijn vermeld in bijlage IX, deel A en deel B, bij hogergenoemd koninklijk besluit van 24 mei 1982. § 2. Verpakkingen van preparaten worden geacht te voldoen aan de in § 1, onder 1, eerste, tweede en derde streepje, vermelde eisen als ze voldoen aan de eisen voor vervoer van gevaarlijke goederen via de spoorwegen, de weg of de binnenvaart dan wel het zee- of luchtvervoer.
Etikettering
Art. 9.§ 1 1.1. a) preparaten in de zin van artikel 2, § 1, van dit besluit slechts op de markt kunnen worden gebracht indien de kenmerking op de verpakking voldoet aan alle eisen van dit artikel en aan de specifieke bepalingen van bijlage II, deel A en deel B; b) preparaten in de zin van artikel 2, § 2, van dit besluit, zoals omschreven in bijlage II, delen B en C, slechts op de markt kunnen worden gebracht indien de kenmerking op de verpakking voldoet aan de eisen van lid 2.1 en lid 2.2 van § 2 en aan de specifieke bepalingen van bijlage II, delen B en C; 1.2. wat betreft de gewasbeschermingsproducten die onder hogergenoemd koninklijk besluit van 28 februari 1994 vallen, moeten de krachtens dit besluit vereiste etiketten de volgende tekst bevatten : « Volg de gebruiksaanwijzing om gevaar voor mens en milieu te voorkomen. » Deze kenmerking geschiedt onverminderd de informatie die overeenkomstig hogergenoemd koninklijk besluit van 28 februari 1994 is vereist. § 2. Op elke verpakking worden de volgende aanduidingen duidelijk leesbaar en onuitwisbaar aangebracht : 2.1. de benaming of handelsnaam van het preparaat; 2.2. de naam en het volledig adres, inclusief telefoonnummer, van degene die verantwoordelijk is voor het op de markt brengen van het preparaat en gevestigd is in de Gemeenschap, ongeacht of deze de fabrikant, de importeur of de distributeur is; 2.3. de chemische benaming van de in het preparaat aanwezige stof(fen), en wel als volgt : 2.3.1. voor preparaten die overeenkomstig artikel 5 als T+, T, Xn zijn ingedeeld, moet alleen rekening worden gehouden met de T+, T, Xn-stoffen die aanwezig zijn in een concentratie welke gelijk is aan of groter is dan hun respectieve laagste grenswaarde (de Xn-grens) zoals vastgesteld in bijlage III bij dit besluit of, bij gebreke daarvan in bijlage I, deel A 2) bij dit besluit; 2.3.2. voor preparaten die overeenkomstig artikel 5 als C zijn ingedeeld, moet alleen rekening worden gehouden met de C-stoffen die aanwezig zijn in een concentratie welke gelijk is aan of groter is dan hun laagste grenswaarde de (de Xi-grens) zoals vastgesteld in bijlage III bij dit besluit of, bij gebreke daarvan, in bijlage I, deel B 2), bij dit besluit; 2.3.3. op het etiket wordt de benaming vermeld van de stof(fen) op grond waarvan het preparaat is ingedeeld in één of meer van de volgende gevarencategorieën : - kankerverwekkend, categorie 1, 2 of 3; - mutageen, categorie 1, 2 of 3; - voor de voortplanting vergiftig, categorie 1, 2 of 3; - zeer vergiftig, vergiftig of schadelijk op grond van niet-letale effecten na één blootstelling; - vergiftig of schadelijk op grond van ernstige effecten na herhaalde of langdurige blootstelling; - sensibiliserend.
De chemische benaming dient te worden vermeld in de vorm van een van de in bijlage III bij dit besluit opgenomen benamingen of, als de stof nog niet in die bijlage is opgenomen, in een internationaal erkende chemische nomenclatuur. 2.3.4. Ten gevolge van bovenstaande bepalingen behoeft de naam van een stof op grond waarvan het preparaat is ingedeeld in een van de volgende gevarencategorieën : - ontplofbaar; - oxiderend; - zeer licht ontvlambaar; - licht ontvlambaar; - ontvlambaar; - irriterend; - gevaarlijk voor het milieu, niet op het etiket te worden vermeld, tenzij die stof reeds is vermeld uit hoofde van punt 2.3.1, 2.3.2 of 2.3.3. 2.3.5. In het algemeen volstaan maximaal vier scheikundige benamingen voor de identificatie van de stoffen die in hoofdzaak verantwoordelijk zijn voor de grote gevaren voor de gezondheid welke hebben geleid tot de indeling en de keuze van de bijbehorende standaardzinnen ter aanduiding van de bijzondere gevaren. In bepaalde gevallen kunnen meer dan vier scheikundige benamingen noodzakelijk zijn. 2.4. Gevaarsymbolen en -aanduidingen De gevaarsymbolen, voorzover die in dit besluit zijn vastgesteld, en de aanduidingen van de aan het gebruik van het preparaat verbonden gevaren moeten in overeenstemming zijn met de aanwijzingen van bijlage VIII en met de bepalingen van bijlage VI bij dit besluit en worden aangebracht overeenkomstig de resultaten van de in de bijlagen I van dit besluit beschreven beoordeling van de gevaren.
Wanneer aan een preparaat meer dan één gevaarsymbool moet worden toegekend : - maakt de verplichting om het symbool T aan te brengen, het aanbrengen van de symbolen C en X facultatief, behoudens andersluidende bepalingen van bijlage III bij dit besluit; - maakt de verplichting om het symbool C aan te brengen het symbool X facultatief; - maakt de verplichting om het symbool E aan te brengen de symbolen F en O facultatief; - maakt de verplichting om het symbool Xn aan te brengen, het symbool Xi facultatief.
De symbolen worden in zwart op oranjegele grond gedrukt. 2.5. De waarschuwingszinnen (R-zinnen) De waarschuwingszinnen ter aanduiding van de bijzondere gevaren (R-zinnen) moeten in overeenstemming zijn met de aanwijzingen van bijlage IX en met de bepalingen van bijlage VI bij dit besluit en worden aangebracht overeenkomstig de resultaten van de in de bijlagen I van dit besluit beschreven beoordeling van het gevaar.
In het algemeen volstaan maximaal zes R-zinnen voor de beschrijving van de gevaren; daarbij worden de in bijlage IX bij dit besluit opgenomen combinatiezinnen telkens als één zin geteld. Indien een preparaat echter tegelijk tot meer dan één gevarencategorie behoort, moeten de standaardzinnen alle belangrijke gevaren omvatten, die aan het preparaat zijn verbonden. In bepaalde gevallen kunnen meer dan zes R-zinnen vereist zijn.
De waarschuwingszinnen « zeer licht ontvlambaar » of « licht ontvlambaar » hoeven niet te worden vermeld bij een gevaaraanduiding die wordt aangebracht in overeenstemming met punt 2.4. 2.6. De veiligheidsaanbevelingen (S-zinnen) De veiligheidsaanbevelingen (S-zinnen) moeten in overeenstemming zijn met de aanwijzingen van bijlage IX en met de bepalingen van bijlage VI bij dit besluit en worden aangebracht naar gelang van de resultaten van de in bijlagen I van dit besluit beschreven beoordeling van het gevaar.
In het algemeen volstaan maximaal zes S-zinnen voor het formuleren van de meest aangewezen veiligheidsaanbevelingen; daarbij worden de in bijlage IX bij dit besluit opgenomen combinatiezinnen telkens als één zin geteld. In bepaalde gevallen kunnen evenwel meer dan zes S-zinnen vereist zijn.
Wanneer het praktisch gezien niet mogelijk is de veiligheidsaanbevelingen voor het gebruik van het preparaat op het etiket of op de verpakking zelf aan te brengen, worden zij bij de verpakking gevoegd. 2.7. De nominale inhoud (nominale massa of nominaal volume) wanneer het preparaten betreft die aan het grote publiek worden aangeboden. § 3. Voor bepaalde preparaten die als gevaarlijk zijn ingedeeld in de zin van artikel 5, § 3, kan, in uitzondering op het bepaalde in de punten 2.4, 2.5 en 2.6 van dit artikel, vrijstelling van sommige bepalingen betreffende de milieutechnische kenmerking worden verleend of kunnen specifieke bepalingen in verband met de milieutechnische kenmerking worden vastgelegd indien een afname van de milieueffecten kan worden aangetoond. Deze vrijstellingen en specifieke bepalingen worden omschreven in bijlage II, deel A of B. § 4. Wanneer een verpakking niet meer dan 125 ml kan bevatten, behoeven : - bij preparaten die zijn ingedeeld als licht ontvlambaar, oxiderend, irriterend, met uitzondering van de preparaten waaraan waarschuwingszin R41 is toegekend, of als milieugevaarlijk en waaraan het N-symbool is toegekend, de waarschuwingszinnen (R-zinnen) en de veiligheidsaanbevelingen (S-zinnen) niet te worden vermeld; - bij preparaten die zijn ingedeeld als ontvlambaar of milieugevaarlijk en waaraan het N-symbool niet is toegekend, de veiligheidsaanbevelingen (S-zinnen) niet te worden vermeld, maar moeten de waarschuwingszinnen wel worden vermeld. § 5. Onverminderd het bepaalde in het koninklijk besluit van 28 februari 1994 mogen aanduidingen als « niet vergiftig », « niet schadelijk », « milieuvriendelijk », « ecologisch », dan wel soortgelijke aanduidingen waaruit moet blijken dat het gaat om ongevaarlijke preparaten, of die ertoe kunnen leiden dat de aan dergelijke preparaten verbonden gevaren worden onderschat, niet voorkomen op de verpakking of op het etiket van de onder dit besluit vallende preparaten.
Nadere voorschriften voor het kenmerken
Art. 10.§ 1. Wanneer de bij artikel 9 voorgeschreven aanduidingen zich op een etiket bevinden, wordt dit stevig op één of meer zijden van de verpakking gehecht, zodat deze aanduidingen horizontaal kunnen worden gelezen wanneer de verpakking op de gebruikelijke wijze is neergezet. De afmetingen van dit etiket zijn bij bijlage VI bij dit besluit vastgesteld; het etiket dient uitsluitend voor het aanbrengen van de uit hoofde van dit besluit vereiste gegevens en eventuele aanvullende gezondheids- of veiligheidsaanbevelingen. § 2. Een etiket is niet vereist indien de aanduidingen op de in § 1 bepaalde wijze duidelijk op de verpakking zelf zijn aangebracht. § 3. Kleur en uiterlijk van het etiket en, bij toepassing van § 2, van de verpakking worden zodanig gekozen dat het gevaarsymbool en de achtergrond ervan duidelijk afsteken. § 4. De overeenkomstig artikel 9 op het etiket vereiste gegevens steken af tegen de achtergrond en hebben een dusdanige grootte en spatiëring dat zij gemakkelijk leesbaar zijn.
Voor de presentatie en het formaat van deze gegevens gelden de bepalingen van bijlage VI bij dit besluit. § 5. De vermeldingen die door dit artikel zijn opgelegd moeten ten minste gesteld zijn in de taal of talen van de streek waar het preparaat ter beschikking van de werknemers wordt gesteld en in de drie landstalen indien het een preparaat betreft dat in het land op de markt wordt gebracht. § 6. Aan de eisen van het kenmerken volgens dit besluit wordt geacht te zijn voldaan : a) in het geval van een buitenverpakking die één of meer binnenverpakkingen omsluit, indien de buitenverpakking is gekenmerkt overeenkomstig de internationale voorschriften inzake het vervoer van gevaarlijke goederen en indien de binnenverpakking(en) is (zijn) gekenmerkt overeenkomstig dit besluit; b) in het geval van een enkelvoudige verpakking : - indien de verpakking is gekenmerkt overeenkomstig de internationale voorschriften inzake het vervoer van gevaarlijke preparaten en tevens overeenkomstig artikel 9, § 2, de punten 2.1, 2.2, 2.3, 2.5 en 2.6; voor volgens artikel 5 § 3 ingedeelde preparaten, zijn daarnaast de bepalingen van artikel 9, § 2, punt 2.4, van toepassing aangaande deze eigenschap indien deze niet op het etiket is vermeld of - indien, waar nodig voor speciale verpakkingen, zoals bijvoorbeeld mobiele gascilinders, de kenmerken zijn aangebracht overeenkomstig de in bijlage VI bij dit besluit bedoelde, specifieke voorschriften.
Vrijstelling van de voorschriften voor het kenmerken en verpakken
Art. 11.§ 1. De artikelen 8, 9 en 10 zijn niet van toepassing op springstoffen die op de markt worden gebracht met het oog op hun explosieve of pyrotechnische eigenschappen. § 2. Op bepaalde in bijlage X genoemde gevaarlijke preparaten in de zin van artikelen 5, die in de vorm waarin ze op de markt worden gebracht geen gevaren opleveren uit fysisch-chemische eigenschappen, noch gevaren voor gezondheid of voor het milieu, zijn de artikelen 8, 9 en 10 niet van toepassing. § 3. Op vraag van de verantwoordelijke voor het op de markt brengen, kan de Minister voorts toelaten : a) dat het kenmerken zoals voorgeschreven in artikel 9 op een andere passende wijze geschiedt indien de beperkte afmetingen of de anderszins ongeschikte aard van de verpakking het kenmerken overeenkomstig artikel 10, de leden 1 en 2, onmogelijk maken;b) dat, in afwijking van de artikelen 9 en 10, de verpakkingen van gevaarlijke preparaten die zijn ingedeeld als schadelijk, zeer licht ontvlambaar, licht ontvlambaar, ontvlambaar, irriterend of oxiderend, niet dan wel op een andere wijze worden gekenmerkt, indien zij zulke geringe hoeveelheden bevatten dat er voor de personen die met deze preparaten omgaan en voor derden geen gevaar te vrezen valt;c) dat, in afwijking van de artikelen 9 en 10, de verpakkingen van de overeenkomstig artikel 5, § 3, ingedeelde preparaten, niet dan wel op een andere wijze worden gekenmerkt en indien deze zulke geringe hoeveelheden bevatten dat er geen gevaren voor het milieu te duchten zijn;d) dat, in afwijking van de artikelen 9 en 10, de verpakkingen van gevaarlijke preparaten die niet onder b) of c) vermeld staan, op een andere passende wijze worden gekenmerkt, indien door de beperkte afmetingen het kenmerken overeenkomstig de artikelen 9 en 10 niet mogelijk is en er voor de personen die met deze preparaten omgaan en voor derden geen gevaar te duchten is. Wanneer dit lid wordt toegepast, is het gebruik van symbolen, gevaaraanduidingen, R- of S-zinnen die niet bij dit besluit zijn vastgesteld, niet toegestaan.
Veiligheidsinformatieblad
Art. 12.§ 1. Het veiligheidsinformatieblad is voornamelijk bestemd voor de professionele gebruikers en moet hen in staat stellen de nodige maatregelen te treffen voor de bescherming van de gezondheid, de veiligheid en het milieu op het werk. § 2. 2.1. a) De persoon die verantwoordelijk is voor het op de markt brengen van een preparaat verstrekt de afnemer, dat wil zeggen de professionele gebruiker van het preparaat, een veiligheidsinformatieblad dat de in de bijlage V bij dit besluit vermelde inlichtingen bevat, indien het preparaat overeenkomstig artikel 5 van het onderhavig besluit als gevaarlijk is ingedeeld. b) De persoon die verantwoordelijk is voor het op de markt brengen van een preparaat, verstrekt, op verzoek van de professionele gebruiker, een veiligheidsinformatieblad dat de in de bijlage V van het onderhavig besluit bedoelde proportionele informatie verschaft, indien het preparaat niet als gevaarlijk is ingedeeld in de zin van artikel 5 van het onderhavig besluit maar het in een afzonderlijke concentratie van G 1 gewichtspercent voor niet-gasvormige preparaten en G 0,2 volumepercent voor gasvormige preparaten ten minste één stof met gevaarlijke effecten voor de gezondheid of het milieu dan wel één stof waarvoor in de Gemeenschapgrenzen voor de blootstelling op het werk zijn vastgesteld, bevat. 2.2. De informatie wordt gratis verstrekt uiterlijk bij de eerste levering van het preparaat en vervolgens na elke herziening naar aanleiding van significante nieuwe informatie inzake veiligheid en inzake bescherming van de gezondheid en van het milieu. De nieuwe gedateerde versie, voorzien van de vermelding « Herziening van... (datum) », wordt gratis verstrekt aan alle afnemers die het product in de aan de herziening voorafgaande periode van één jaar hebben ontvangen. 2.3. Het veiligheidsinformatieblad hoeft niet te worden verstrekt voor aan het grote publiek aangeboden of verkochte gevaarlijke preparaten die vergezeld gaan van voldoende informatie om de gebruikers in staat te stellen de nodige maatregelen op het gebied van bescherming van de veiligheid en gezondheid te nemen. Indien een professionele gebruiker daarom verzoekt, dient echter toch een veiligheidsinformatieblad te worden verstrekt. 2. 4.Het veiligheidsinformatieblad wordt opgemaakt en verstrekt overeenkomstig de voorschriften van de bijlage V van het onderhavig besluit. Het veiligheidsinformatieblad wordt gedateerd. 2.5. De informatie dient gesteld te zijn in de taal of de talen van het taalgebied waar de gevaarlijke preparaten te koop worden aangeboden. 2.6. Het veiligheidsinformatieblad kan schriftelijk of langs elektronische weg worden verstrekt op voorwaarde dat de geadresseerde over het benodigde materiaal beschikt om het in ontvangst te nemen.
Instanties die informatie in verband met de volksgezondheid moeten ontvangen
Art. 13.Ten laatste achtenveertig uren voor hij een gevaarlijk preparaat op de markt brengt, maakt de verantwoordelijke voor het op de markt brengen in de zin van artikel 9 punt 2.2 van dit besluit aan het « Nationaal centrum ter voorkoming en behandeling van intoxicaties », bedoeld in het koninklijk besluit van 25 november 1983 betreffende Rijkstegemoetkoming aan het Nationaal centrum ter voorkoming en behandeling van intoxicaties, de volgende gegevens over : 1° de scheikundige samenstelling van het preparaat en alle informatie die nodig is voor de uitvoering van de taak van hogergenoemd centrum.2° een apart formulier met volgende gegevens : - de gegevens die voorkomen op het etiket, in de zin van artikel 9 § 2 van dit besluit in de taal of talen van het taalgebied waar het preparaat op de markt wordt gebracht;in de plaats hiervan mag een exemplaar of een kopie van het (de) etiket(ten) worden meegedeeld; - naam en volledig adres, inclusief telefoonnummer van de persoon die, in de zin van artikel 7 van dit besluit, het volledig dossier van het gevaarlijk preparaat ter beschikking houdt; - de datum van de laatste versie van het veiligheidsinformatieblad in de zin van artikel 12; - de datum van de laatste notificatie betreffende het gevaarlijke preparaat aan het « Nationaal centrum ter voorkoming en behandeling van intoxicaties »; - het bewijs van de betaling van de retributie.
Het hoger genoemde « Nationaal centrum ter voorkoming en behandeling van intoxicaties » stuurt het onder 2° van vorig lid bedoelde formulier onmiddellijk door aan het Ministerie van Sociale Zaken, Volksgezondheid en Leefmilieu, Dienst voor het Leefmilieu, Dienst Risicobeheersing.
Het bewijs van verzending en een kopie van de overgemaakte informatie moeten worden bewaard in het dossier met betrekking tot het preparaat voorzien in artikel 7 van het huidige besluit.
Die informatie mag uitsluitend worden gebruikt om op medisch verzoek aanwijzingen voor preventie maatregelen en behandeling, vooral bij noodgevallen, te geven.
Het is verboden deze informatie voor andere doeleinden te gebruiken.
Eenieder die toegang heeft tot de voornoemde informatie is verplicht deze geheim te houden.
Verkoop op afstand
Art. 14.Elke vorm van reclame voor een onder dit besluit vallend preparaat waarbij een particulier een koopcontract kan sluiten zonder eerst het etiket van het preparaat te hebben gezien, moet melding maken van de op het etiket genoemde soort of soorten gevaren. Dit voorschrift geldt onverminderd de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument.
Geheimhouding van chemische benamingen
Art. 15.Indien de persoon die voor het op de markt brengen van een preparaat verantwoordelijk is, kan aantonen dat bekendmaking op het etiket of het veiligheidsinformatieblad van de chemische identiteit van een stof die uitsluitend is ingedeeld als : - irriterend, met uitzondering van stoffen waaraan de zin R41 is toegekend, of als irriterend in combinatie met één of meer van de in artikel 9, § 2, punt 2.3.4, genoemde andere eigenschappen, of - schadelijk, of als schadelijk in combinatie met één of meer van de in artikel 9, § 2, punt 2.3.4, genoemde eigenschappen en op zichzelf acute letale effecten heeft, de vertrouwelijkheid van zijn intellectuele eigendom in gevaar brengt, kan hij overeenkomstig de bepalingen van bijlage IV bij dit besluit, toestemming krijgen die stof aan de duiden met hetzij een naam die de belangrijkste functionele chemische groepen aangeeft, hetzij een andere naam. Deze procedure mag niet worden toegepast wanneer voor de betrokken stof in de Gemeenschap een blootstellingsgrens is vastgesteld.
Wanneer de persoon die voor het op de markt brengen van een preparaat verantwoordelijk is, gebruik wenst te maken van geheimhoudingsbepalingen, richt hij een verzoek tot de minister.
Dat verzoek moet voldoen aan de bepalingen van bijlage IV en moet de informatie bevatten die vereist wordt op het formulier in bijlage IV, deel A. De Minister kan aan de persoon die voor het op de markt brengen van het preparaat verantwoordelijk is, verdere informatie verstrekking verplichten, indien het nodig blijkt de gegrondheid van het verzoek te beoordelen.
De minister die een verzoek om geheimhouding ontvangt, stelt de verzoeker op de hoogte van haar besluit. De persoon die voor het op de markt brengen van het preparaat verantwoordelijk is, zendt een afschrift van dat besluit toe aan elke lidstaat waar hij het product op de markt wil brengen.
Vertrouwelijke informatie die ter kennis van de Minister is gebracht, wordt behandeld overeenkomstig artikel 6, § 4, van hogergenoemd koninklijk besluit van 24 mei 1982.
Toezicht en sancties
Art. 16.§ 1. De inbreuken op de bepalingen van dit besluit worden opgespoord door de inspecteurs en Gezondheidscontroleurs van de Diensten voor het Leefmilieu van het Ministerie van Sociale Zaken, Volksgezondheid en Leefmilieu alsook de aangewezen ambtenaren en beambten door de Minister die het leefmilieu onder zijn bevoegdheid heeft. § 2. Overeenkomstig artikel 15 van de wet van 21 december 1998 betreffende de productnormen ter bevordering van duurzame productie- en consumptiepatronen en ter bescherming van het leefmilieu en de volksgezondheid, mogen de in § 1 bedoelde ambtenaren en beambten in de uitoefening van hun opdracht : 1° alle inrichtingen, gedeelten van inrichtingen, vervoermiddelen, lokalen of andere plaatsen, al dan niet in open lucht, gelegen en bestemd voor nijverheids-, handels-, landbouw-, ambachtelijke of wetenschappelijke activiteiten, betreden of binnentreden;2° wanneer deze deel uitmaken van of aanhorig zijn aan woongelegenheden de in 1° bedoelde plaatsen slechts betreden tussen vijf uur's morgens en negen uur's avonds, tenzij zij in het bezit zijn van een voorafgaandelijke schriftelijke machtiging afgeleverd door een rechter in de politierechtbank;dergelijke machtiging is te allen tijde vereist voor het betreden van plaatsten die tot woning dienen; 3° zich alle inlichtingen en bescheiden doen verstrekken die zij tot het volbrengen van hun opdracht nodig achten, en overgaan tot alle nuttige vaststellingen;4° monsters nemen of onder hun toezicht laten nemen en deze laten analyseren. § 3. De termijn waarvoor de bij § 1 bedoelde ambtenaren en beambten op grond van artikel 16 van de wet van 21 december 1998 betreffende de productnormen ter bevordering van duurzame productie- en consumptiepatronen en ter bescherming van het leefmilieu en de volksgezondheid de bij dit besluit gereglementeerde producten bij wijze van administratieve maatregel voorlopig in beslag mogen nemen, is vastgesteld op drie maanden. § 4. De inbreuken op de bepalingen van dit besluit worden opgespoord, vastgesteld, vervolgd en gestraft overeenkomstig de artikelen 17 en 18 van de wet van 21 december 1998 betreffende de productnormen ter bevordering van duurzame productie- en consumptiepatronen en ter bescherming van het leefmilieu en de volksgezondheid.
Art. 17.Bijlage I van hetzelfde besluit vervangen bij het koninklijk besluit van 23 juni 1995 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 14 juli 1998 en bijlage II van hetzelfde besluit vervangen bij het koninklijk besluit van 23 juni 1995, worden vervangen door bijlagen I en II van onderhavig besluit.
Art. 18.In deel I van bijlage III van hetzelfde besluit vervangen bij het koninklijk besluit van 14 juli 1998 en gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 15 januari 1999, 25 januari 2000, 28 september 2000 en 11 juli 2001, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° Het « Voorwoord » van bijlage III van het onderhavig besluit vervangt het « Voorwoord » in deel I van de hogergenoemde bijlage III;2° De stoffen in bijlage III van het onderhavig besluit en waar achter de chemische naam een asterisk staat, vervangen de overeenkomstige stoffen in deel I van de hogergenoemde bijlage III;3° De stoffen in bijlage III van het onderhavig besluit en waar achter de chemische naam geen asterisk staat, worden toegevoegd in deel I van de genoemde bijlage III, volgens het atoomnummer dat bij elk van die stoffen hoort.
Art. 19.In de Nederlandse versie van deel II van bijlage III van hetzelfde besluit vervangen bij het koninklijk besluit van 14 juli 1998 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 28 september 2000, dienen de benamingen onder de symbolen « corrosief » en « gevaarlijk voor het milieu » respectievelijk vervangen te worden door de benamingen « bijtend » en « milieugevaarlijk »
Art. 20.Bijlage IV van hetzelfde besluit, bijlage V van hetzelfde besluit vervangen bij het koninklijk besluit van 23 juni 1995, bijlage VII van het zelfde koninklijk besluit vervangen bij het koninklijk besluit van 14 juli 1998 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 11 juli 2001 en bijlage IX van hetzelfde besluit, worden vervangen door bijlagen IV, V, VII en IX van onderhavig besluit.
Art. 21.Bijlage X bij dit besluit wordt als bijlage X toegevoegd aan hetzelfde besluit.
Art. 22.Dit besluit treedt in werking op : - de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad bekend wordt gemaakt, voor preparaten die niet onder de gewasbeschermingsmiddelen van het koninklijk besluit van 28 februari 1994 betreffende het bewaren, het op de markt brengen en het gebruiken van bestrijdingsmiddelen voor landbouwkundig gebruik of onder het toepassingsgebied van het koninklijk besluit van 5 september 2001 betreffende het op de markt brengen en het gebruiken van biociden vallen; - 30 juli 2004 voor preparaten die onder de gewasbeschermingsmiddelen van het koninklijk besluit van 28 februari 1994 betreffende het bewaren, het op de markt brengen en het gebruiken van bestrijdingsmiddelen voor landbouwkundig gebruik of onder het toepassingsgebied van het koninklijk besluit van 5 september 2001 betreffende het op de markt brengen en het gebruiken van biociden vallen.
Art. 23.Onze Minister bevoegd voor Leefmilieu is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 17 juli 2002.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu, Mevr. M. AELVOET Bijlagen Voor de raadpleging van de bijlagen, zie beeld
begin
Publicatie : 2002-08-29 Numac : 2002022603