gepubliceerd op 02 december 2009
Koninklijk besluit tot wijziging van het statuut van de militairen van het reservekader van de krijgsmacht
16 OKTOBER 2009. - Koninklijk besluit tot wijziging van het statuut van de militairen van het reservekader van de krijgsmacht
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 30 juli 1938 betreffende het gebruik der talen bij het leger, artikel 9ter, ingevoegd bij de wet van 26 april 2009;
Gelet op de wet van 16 mei 2001 houdende statuut van de militairen van het reservekader van de krijgsmacht, artikel 7, vervangen bij de wet van 27 maart 2003, artikel 15, eerste lid, vervangen bij de wet van 30 december 2008, artikel 18, eerste lid, gewijzigd bij de wet van 30 december 2008, artikel 19, § 1, tweede lid, 2°, gewijzigd bij de wet van 30 december 2008, artikel 19, § 1, tweede lid, 3°, artikel 23, vervangen bij de wet van 30 december 2008, artikel 25, § 2, tweede lid, vervangen bij de wet van 30 december 2008, artikel 28, gewijzigd bij de wetten van 16 juli 2005 en 30 december 2008, artikel 30, eerste lid, 3°, gewijzigd bij de wet van 30 december 2008, artikel 33, § 1, eerste lid, artikel 38, gewijzigd bij de wet van 30 december 2008, artikel 55, artikel 63bis, ingevoegd bij de wet van 30 december 2008, en artikel 65ter, tweede lid, ingevoegd bij de wet van 30 december 2008;
Gelet op de wet van 27 maart 2003 betreffende de werving van de militairen en het statuut van de militaire muzikanten en tot wijziging van verschillende wetten van toepassing op het personeel van Landsverdediging, artikel 4, § 2, zesde lid, ingevoegd bij de wet van 30 december 2008, artikel 6, § 2, en artikel 10;
Gelet op de wet van 30 december 2008 tot wijziging van het statuut van de militairen van het reservekader, artikel 57;
Gelet op het koninklijk besluit van 10 juli 1962 tot instelling van het brevet van grondige kennis van de tweede landstaal;
Gelet op het koninklijk besluit van 2 december 1991 betreffende de vrijwillige prestaties met het oog op de kaderbehoeften;
Gelet op het koninklijk besluit van 24 september 1993 betreffende de vrijwillige prestaties met het oog op het behoud of het herstel van de vrede of van de internationale veiligheid;
Gelet op het koninklijk besluit van 3 mei 2003 betreffende het statuut van de militairen van het reservekader van de Krijgsmacht;
Gelet op het koninklijk besluit van 11 september 2003 betreffende de werving van de militairen;
Gelet op het protocol van onderhandelingen Nr. N-286.2495 van het Onderhandelingscomité van het militair personeel van de Krijgsmacht, gesloten op 19 juni 2009;
Gelet op advies 47.039/2/V van de Raad van State, gegeven op 11 augustus 2009, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;
Op de voordracht van de Minister van Landsverdediging, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK 1. - Wijziging van het koninklijk besluit van 10 juli 1962 tot instelling van het brevet van de grondige kennis van de tweede landstaal
Artikel 1.In artikel 2 van het koninklijk besluit van 10 juli 1962 tot instelling van het brevet van de grondige kennis van de tweede landstaal worden de woorden « aan de beroepsofficieren of aan de officieren van het aanvullingskader » vervangen door de woorden « aan de officieren van het actief kader en van het reservekader ». HOOFDSTUK 2. - Wijziging van het koninklijk besluit van 3 mei 2003 betreffende het statuut van de militairen van het reservekader van de krijgsmacht
Art. 2.In artikel 2, 3° van het koninklijk besluit van 3 mei 2003 betreffende het statuut van de militairen van het reservekader van de Krijgsmacht worden de woorden « artikel 5 » vervangen door de woorden « de artikelen 5, 8 of 11 ».
Art. 3.In hoofdstuk II van hetzelfde besluit wordt een afdeling Ibis ingevoegd die de artikelen 3bis, 3ter, 3quater en 3quinquies bevat, luidende : « Afdeling I bis. - De studievoorwaarden om de hoedanigheid van reservemilitair te verwerven
Art. 3bis.Om de hoedanigheid van reservevrijwilliger te kunnen verwerven, moet de kandidaat-reservevrijwilliger van de normale werving houder zijn van een getuigschrift waaruit blijkt dat hij het basisonderwijs beëindigd heeft, of van een gelijkwaardig diploma of getuigschrift.
Art. 3ter.Om de hoedanigheid van reserveonderofficier te kunnen verwerven, moet de kandidaat-reserveonderofficier van de normale werving houder zijn van een diploma van het secundair onderwijs of van een gelijkwaardig diploma of getuigschrift.
Art. 3quater.Om de hoedanigheid van reserveofficier te kunnen verwerven, moet de kandidaat-reserveofficier van de normale werving houder zijn van : 1° hetzij een master;2° hetzij een diploma of getuigschrift gelijkwaardig aan dat bedoeld in 1°.
Art. 3quinquies.In aanvulling op de studievoorwaarden bepaald in de artikelen 3bis, 3ter en 3quater, kunnen bijkomende kwalificaties of diploma's vereist worden voor sommige ambten waarvoor de kandidaat-reservemilitairen gesolliciteerd hebben en die voorgelegd moeten kunnen worden om de hoedanigheid van reservemilitair te verwerven. ».
Art. 4.Artikel 4 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 23 mei 2006, wordt vervangen als volgt : «
Art. 4.De eerste wederdienstneming als reservevrijwilliger wordt aanvaard of geweigerd door de DGHR of de door hem aangewezen overheid. ».
Art. 5.Artikel 5 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : «
Art. 5.Op aanvraag van de reservevrijwilliger kunnen opeenvolgende wederdienstnemingen aangegaan worden.
De vrijwilliger bedoeld in artikel 12 van de wet die voldoet aan de voorwaarden, kan een wederdienstneming als reservevrijwilliger aangaan.
De DGHR of de door hem aangewezen overheid, is de bevoegde overheid om, in functie van de behoeften, de opeenvolgende wederdienstnemingen te aanvaarden of te weigeren. ».
Art. 6.Het opschrift van afdeling III van hoofdstuk II van hetzelfde besluit wordt aangevuld met de woorden « of kandidaat-reserveonderofficier ».
Art. 7.Artikel 7 van hetzelfde besluit, vervangen door het koninklijk besluit van 23 juni 2005, wordt vervangen als volgt : «
Art. 7.« De eerste wederdienstneming als reserveonderofficier en, in voorkomend geval, de wederdienstnemingen als kandidaat-reserveonderofficier worden aanvaard of geweigerd door de DGHR of de door hem aangewezen overheid. ».
Art. 8.Artikel 8 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : «
Art. 8.Op aanvraag van de reserveonderofficier kunnen opeenvolgende wederdienstnemingen als reserveonderofficier aangegaan worden.
De onderofficier bedoeld in artikel 11 van de wet die voldoet aan de voorwaarden, kan een wederdienstneming als reserveonderofficier aangaan.
De DGHR of de door hem aangewezen overheid is de bevoegde overheid om, in functie van de behoeften, de opeenvolgende wederdienstnemingen te aanvaarden of te weigeren. ».
Art. 9.Het opschrift van afdeling IV van hoofdstuk II van hetzelfde besluit wordt aangevuld met de woorden « of kandidaat-reserveofficier ».
Art. 10.Artikel 10 van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 23 juni 2005 wordt vervangen als volgt : «
Art. 10.De eerste wederdienstneming als reserveofficier en, in voorkomend geval, de wederdienstnemingen als kandidaat-reserveofficier worden aanvaard of geweigerd door de DGHR of de door hem aangewezen overheid. ».
Art. 11.Artikel 11 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : «
Art. 11.Op aanvraag van de reserveofficier kunnen opeenvolgende wederdienstnemingen als reserveofficier aangegaan worden.
De officier bedoeld in artikel 10 van de wet die voldoet aan de voorwaarden, kan een wederdienstneming als reserveofficier aangaan.
De DGHR of de door hem aangewezen overheid is de bevoegde overheid om, in functie van de behoeften, de opeenvolgende wederdienstnemingen te aanvaarden of te weigeren. ».
Art. 12.In artikel 13, eerste lid, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 23 mei 2006, worden de woorden « , al naargelang het geval, » opgeheven.
Art. 13.Artikel 16 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 23 mei 2006, wordt vervangen als volgt : «
Art. 16.Op elk moment kan de kandidaat-reservemilitair tijdens zijn vormingscyclus van de DGHR of de door hem aangewezen overheid de verbreking van zijn dienstneming bekomen, indien hij daartoe een schriftelijke aanvraag indient. ».
Art. 14.Artikel 19 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 23 mei 2006, wordt vervangen als volgt : «
Art. 19.Indien de kandidaat-reservemilitair de bijkomende diploma's of kwalificaties vereist voor het ambt waarvoor hij gesolliciteerd heeft niet behaalt, kan hij een schriftelijke aanvraag indienen om een nieuwe gespecialiseerde professionele vorming te volgen ten laatste drie maanden na het slagen in zijn vormingscyclus. Deze aanvraag wordt aanvaard of geweigerd door de DGHR in functie van de behoeften van de Krijgsmacht. In voorkomend geval wordt zijn vormingscyclus verlengd met de duur van de nieuwe gespecialiseerde professionele vorming. ».
Art. 15.Artikel 20 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 23 juni 2005, wordt opgeheven.
Art. 16.Artikel 21 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 23 juni 2005, wordt opgeheven.
Art. 17.In het opschrift van onderafdeling II van afdeling I van hoofdstuk III van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 23 mei 2006, worden de woorden « in basisvorming » opgeheven.
Art. 18.Artikel 22 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 23 mei 2006, wordt vervangen als volgt : « Elke kandidaat-reservemilitair volgt een militaire basisvorming, die uit een militaire initiatiefase bestaat, waarvan de duur 2 tot 8 weken bedraagt. Deze vorming is modulair. ».
Art. 19.Het opschrift van onderafdeling III van afdeling I van hoofdstuk III van hetzelfde besluit, wordt opgeheven.
Art. 20.Artikel 23 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : «
Art. 23.Elke kandidaat-reservemilitair volgt een fase gespecialiseerde militaire opleiding waarvan de duur twee tot zes weken bedraagt. Deze vorming is modulair.
Elke kandidaat-reservemilitair volgt, naargelang het geval, een fase gespecialiseerde professionele opleiding of een fase opleiding on the job waarvan de duur één tot drie weken bedraagt. Deze vorming is modulair. ».
Art. 21.Artikel 24, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 23 mei 2006, wordt vervangen als volgt : «
Art. 24.Na het slagen in de fase gespecialiseerde militaire opleiding en, naargelang het geval, in de fase gespecialiseerde professionele opleiding of de fase opleiding on the job, wordt de kandidaat-reservemilitair onderworpen aan een evaluatieperiode. De duur van de evaluatieperiode bedraagt ten minste één week.
Een termijn van maximaal één jaar wordt toegestaan tussen het slagen in, naargelang het geval, de fase gespecialiseerde professionele opleiding of de fase opleiding on the job en het einde van de evaluatieperiode. ».
Art. 22.Artikel 25, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 23 juni 2005, wordt vervangen als volgt : « De concrete duur, het programma en de nadere regels betreffende de uitvoering van de vormingscyclus worden vastgelegd in een reglement. ».
Art. 23.In hoofdstuk III, afdeling I, van hetzelfde besluit wordt onderafdeling IV, die de artikelen 26, 27 en 28 bevat, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 23 juni 2005 en 23 mei 2006, opgeheven.
Art. 24.In hoofdstuk III, afdeling I, van hetzelfde besluit wordt onderafdeling V, die de artikelen 29, 30 en 31 bevat, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 23 juni 2005 en 23 mei 2006, opgeheven.
Art. 25.In hoofdstuk III van hetzelfde besluit, wordt de afdeling II, die de artikelen 32 tot 37 bevat, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 23 juni 2005 en 23 mei 2006, vervangen als volgt : « Afdeling II. - Vrijstelling van vorming
Art. 37.Wordt vrijgesteld van de vorming, de kandidaat-reservemilitair : 1° die als beroeps- of aanvullingsmilitair gepensioneerd werd met toepassing van de gecoördineerde wetten op de militaire pensioenen en op zijn verzoek wordt aanvaard in het reservekader;2° waarvan het ontslag uit het ambt als militair van het actief kader werd aanvaard en die van rechtswege voor een duur van tien jaar in het reservekader werd opgenomen. De reservevrijwilliger die een dienstneming als kandidaat-reserveonderofficier of kandidaat-reserveofficier aangaat en de reserveonderofficier die een dienstneming als kandidaat-reserveofficier aangaat, worden van de militaire basisvorming vrijgesteld.
De kandidaat-reservemilitair van de laterale bijzondere werving kan vrijgesteld worden van de vormingsperioden, -deelperioden, -fasen of onderdelen van een fase die door de directeur-generaal vorming in functie van zijn studies en zijn expertise bepaald worden.
De kandidaat-reservemilitair bedoeld in artikel 19, derde lid, kan vrijgesteld worden van de vormingsperioden, -deelperioden, -fasen of onderdelen van een fase die door de directeur-generaal vorming in functie van zijn studies en zijn expertise bepaald worden.
De reservemilitair die niet behoort tot één van de categorieën bepaald in het eerste tot het vierde lid kan door de directeur-generaal vorming worden vrijgesteld van het geheel of een gedeelte van de vorming met het oog op het bekleden van zijn ambt, op voorwaarde een diploma, getuigschrift of een ander document dat bij of krachtens een wet, decreet, Europese richtlijn, bilateraal akkoord of internationale overeenkomst als minstens gelijkwaardig is erkend, te kunnen voorleggen waaruit blijkt dat de reservemilitair de vorming ontvangen heeft buiten de krijgsmacht. Tevens wordt in alle gevallen de kennis van de reservemilitair, noodzakelijk om het ambt te kunnen bekleden, in het vormingsorganisme gecontroleerd in functie van de militaire antecedenten of de benodigde vorming, eventueel aan de hand van een test. ».
Art. 26.Artikel 38 van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 23 mei 2006, wordt vervangen als volgt : «
Art. 38.De kandidaat-reservevrijwilliger die in de militaire basisvorming geslaagd is, wordt aangesteld in de graad van eerste soldaat. ».
Art. 27.Artikel 39 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : «
Art. 39.De kandidaat-reserveonderofficier die in de militaire basisvorming geslaagd is, wordt aangesteld in de graad van korporaal. ».
Art. 28.Artikel 40 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : «
Art. 40.Wordt aangesteld in de graad van sergeant : 1° de kandidaat-reserveonderofficier die geslaagd is in de gespecialiseerde professionele vorming;2° de kandidaat-reserveofficier die in de militaire basisvorming geslaagd is.».
Art. 29.In artikel 41 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in de Nederlandse tekst wordt het woord « voorziene » opgeheven en worden de woorden « als reserveonderluitenant » vervangen door de woorden « in de graad van onderluitenant »;2° het artikel wordt aangevuld met een lid, luidende : « De kandidaat-reserveofficier van de laterale bijzondere werving die geslaagd is in de fase van gespecialiseerde professionele opleiding wordt evenwel aangesteld in de graad van kapitein.».
Art. 30.Artikel 43 van hetzelfde besluit wordt opgeheven.
Art. 31.Artikel 44 van hetzelfde besluit wordt opgeheven.
Art. 32.Artikel 45 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : « De kandidaat-reserveofficier die geslaagd is in de vormingscyclus en die een wederdienstneming als reserveofficier heeft ondertekend, wordt benoemd in de graad van onderluitenant.
De kandidaat-reserveofficier van de laterale bijzondere werving die geslaagd is in de vormingscyclus en de taalproeven en die een wederdienstneming als reserveofficier heeft ondertekend, wordt evenwel benoemd in de graad van majoor. ».
Art. 33.Artikel 46 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : « De kandidaat-reserveonderofficier die geslaagd is in de vormingscyclus en die een wederdienstneming als reserveonderofficier heeft ondertekend, wordt benoemd in de graad van sergeant. ».
Art. 34.Artikel 47 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : « De kandidaat-reservevrijwilliger die geslaagd is in de vormingscyclus en die een wederdienstneming als reservevrijwilliger heeft ondertekend wordt benoemd in de graad van eerste soldaat. ».
Art. 35.In artikel 49 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden de woorden « de basisgraad van reserveonderluitenant of reservesergeant of reserve eerste soldaat » vervangen door de woorden « de graad van onderluitenant of sergeant of eerste soldaat of, voor de officieren van de laterale bijzondere werving, de graad van majoor »;2° in het tweede lid worden de woorden « de basisgraad van reserveonderluitenant of reservesergeant of reserve eerste soldaat » vervangen door de woorden « de graad van onderluitenant of sergeant of eerste soldaat of, voor de officieren van de laterale bijzondere werving, de graad van majoor »;3° in het derde lid worden de woorden « de basisgraad » telkens vervangen door de woorden « de graad van onderluitenant of sergeant of eerste soldaat of, voor de officieren van de laterale bijzondere werving, de graad van majoor ».
Art. 36.Artikel 50 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : «
Art. 50.De bevordering van de reservemilitairen is afgestemd op de behoeften van de krijgsmacht, rekening houdende met de personeelsenveloppe van militairen van het reservekader. ».
Art. 37.Artikel 51 van hetzelfde besluit wordt aangevuld met twee leden, luidende : « De beroepsmilitair die, krachtens de artikelen 10, 11 en 12 van de wet, in het reservekader toegelaten wordt, wordt evenwel verondersteld voldaan te hebben aan de bepalingen van artikel 42, tweede lid, voor het kalenderjaar tijdens hetwelke hij in dit kader toegelaten wordt.
Hetzelfde geldt voor de kandidaat-reservemilitair voor het kalenderjaar waarin hij de hoedanigheid van reservemilitair verwerft.
Er wordt nagegaan of betrokkene aan de voormelde voorwaarde voldoet op 1 januari van het jaar waarin een bevorderingscomité wordt georganiseerd, waarin zijn bevordering plaats vindt, waarin hij bevorderingsprestaties ter voorbereiding van de beroepsproeven uitvoert, of waarin hij deelneemt aan beroepsproeven. ».
Art. 38.In artikel 52 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden de woorden « en stages » opgeheven;2° het tweede lid wordt vervangen als volgt : « Alleen de reservemilitairen die geschikt zijn bevonden het bevel of de functies van de hogere graad uit te oefenen en die door de Minister aanvaard worden op basis van een door de DGHR opgestelde lijst, kunnen voor bevordering in aanmerking komen.».
Art. 39.In hetzelfde besluit wordt een artikel 52bis ingevoegd, luidende : «
Art. 52bis.De commandant van de school of van de eenheid waar de reservemilitair een cursus volgt, kan aan de DGHR een uitstel met één jaar voorstellen, wanneer de reservemilitair niet langer de professionele, karakteriële of fysieke hoedanigheden bezit om in de vorming te slagen.
Dit uitstel kan slechts één maal tijdens de loopbaan verkregen worden.
De reservemilitair die niet langer de vereiste hoedanigheden bezit en die al een uitstel verkregen heeft, evenals de reservemilitair van wie het uitstel door de DGHR geweigerd wordt, wordt van elke bevorderingsprestatie uitgesloten. ».
Art. 40.In hetzelfde besluit wordt een artikel 52ter ingevoegd, luidende : «
Art. 52ter.Uitzonderlijk en na akkoord van de DGHR, kunnen de cursussen gespreid worden over twee opeenvolgende sessies of over twee kalenderjaren, indien er maar één sessie per jaar is. ».
Art. 41.In artikel 53 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het tweede lid worden de woorden « van arts, van dierenarts, van tandarts, van doctor in de genees-, heel- en verloskunde, of van dokter in de veeartsenijkunde, van apotheker, of van licentiaat in de tandheelkunde » vervangen door de woorden « van arts, van dierenarts, van tandarts of van apotheker »;2° het artikel wordt aangevuld met een lid, luidende : « In afwijking van het eerste lid kunnen de reserveofficieren van de laterale bijzondere werving pas tot de hogere graad worden bevorderd, nadat de beroepsofficieren van hun korps die in de graad van majoor dezelfde anciënniteit hebben als zij, en die inzake bevordering een normale loopbaan hebben gehad in deze graad zijn bevorderd.».
Art. 42.In artikel 54, tweede lid, van hetzelfde besluit worden de woorden « reserveluitenant-kolonel, reservekolonel en reservegeneraal-majoor » vervangen door de woorden « luitenant-kolonel, kolonel en generaal-majoor ».
Art. 43.In artikel 55, eerste lid, van hetzelfde besluit, wordt het woord « reservemajoor » vervangen door het woord « majoor ».
Art. 44.Artikel 57 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : «
Art. 57.Om benoemd te worden tot de graad van luitenant, moet de reserveofficier vijf jaar anciënniteit in de graad van onderluitenant bezitten. ».
Art. 45.In hetzelfde besluit wordt een artikel 57bis ingevoegd, luidende : «
Art. 57bis.§ 1. Om benoemd te worden tot de graad van kapitein, moet de reserveofficier : 1° zes jaar anciënniteit bezitten in de graad van luitenant;2° slagen voor de beroepsproeven bedoeld in artikel 60, eerste lid, van de wet. § 2. Om deel te nemen aan de beroepsproeven moet de reserveofficier : 1° geslaagd zijn in de ingangstest voorafgaand aan de vormingsfase hernomen in de bevorderingsprestaties ter voorbereiding van de beroepsproeven;2° de bevorderingsprestaties ter voorbereiding van de beroepsproeven volbracht hebben, die bestaan uit het volgen van een informatiefase, het doorlopen van een zelfstudiefase van ten minste vier en ten hoogste acht maanden, en het slagen in een vormingsfase van drie weken, die opgesplitst kan worden.».
Art. 46.In hetzelfde besluit wordt een artikel 57ter ingevoegd, luidende : «
Art. 57ter.Om benoemd te worden tot de graad van kapitein-commandant, moet de reserveofficier zes jaar anciënniteit bezitten in de graad van kapitein. ».
Art. 47.Artikel 58 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : «
Art. 58.§ 1. Geen reserveofficier, met uitzondering van de reserveofficier van de laterale bijzondere werving, kan in de graad van majoor worden benoemd indien hij niet : 1° ten minste twintig jaar anciënniteit als officier heeft;2° geslaagd is voor de beroepsproeven bedoeld in artikel 60, eerste lid, van de wet; § 2. Om deel te nemen aan de beroepsproeven moet de reserveofficier : 1° geslaagd zijn in de ingangstest voorafgaand aan de vormingsfase hernomen in de bevorderingsprestaties ter voorbereiding van de beroepsproeven;2° de bevorderingsprestaties ter voorbereiding van de beroepsproeven volbracht hebben, die bestaan uit het volgen van een informatiefase, het doorlopen van een zelfstudiefase van ten minste vier en maximum acht maanden en het slagen in een vormingsfase van drie weken, die opgesplitst kan worden.».
Art. 48.In hetzelfde besluit wordt een artikel 58bis ingevoegd, luidende : «
Art. 58bis.§ 1. Geen reserveofficier kan in de graad van luitenant-kolonel of kolonel worden benoemd, indien hij niet : 1° ten minste vijf jaar anciënniteit heeft in de onmiddellijk lagere graad;2° geslaagd is voor de beroepsproeven bedoeld in artikel 60, eerste lid, van de wet. § 2. Om deel te nemen aan de beroepsproeven moet de reserveofficier : 1° geslaagd zijn in de ingangstest voorafgaand aan de vormingsfase hernomen in de bevorderingsprestaties ter voorbereiding van de beroepsproeven;2° voorafgaand aan de vormingsfase hernomen in de bevorderingsprestaties ter voorbereiding van de beroepsproeven, het bewijs leveren van een voldoende werkbare kennis van het Engels, zoals bedoeld in artikel 58quater ;3° de bevorderingsprestaties ter voorbereiding van de beroepsproeven volbracht hebben, die bestaan uit het volgen van een informatiefase, het doorlopen van een zelfstudiefase van ten minste vier en ten hoogste acht maanden en het slagen in een vormingsfase van drie weken, die opgesplitst kan worden.».
Art. 49.In hetzelfde besluit wordt een artikel 58ter ingevoegd, luidende : «
Art. 58ter.§ 1. Geen reserveofficier kan in een opperofficiersgraad worden benoemd, indien hij niet : 1° ten minste vijf jaar anciënniteit heeft in de onmiddellijk lagere graad;2° geslaagd is voor de beroepsproeven bedoeld in artikel 60, eerste lid, van de wet. § 2. Om deel te nemen aan de beroepsproeven moet de reserveofficier : 1° voorafgaand aan de vormingsfase hernomen in de bevorderingsprestaties ter voorbereiding van de beroepsproeven, het bewijs leveren van een voldoende werkbare kennis van het Engels, zoals bedoeld in artikel 58quater ;2° de bevorderingsprestaties ter voorbereiding van de beroepsproeven volbracht hebben, die bestaan uit het volgen van een informatiedag en het slagen in een vormingsfase van ten minste acht weken, die opgesplitst kan worden.».
Art. 50.In hetzelfde besluit wordt een artikel 58quater ingevoegd, luidende : «
Art. 58quater.Levert het bewijs van een voldoende werkbare kennis van het Engels, de reserveofficier die ten minste vijftig procent behaald heeft voor een test die door een organisme erkend door de directeur-generaal vorming georganiseerd wordt. De taalcompetentie, die minstens het niveau 2222 moet bereiken van de eisen inzake taalcompetentie bedoeld in de standardization agreement (STANAG) 6001 van de NAVO, wordt bepaald in bijlage A bij dit besluit.
Reserveofficieren afkomstig uit het kader van de beroepsofficieren zijn vrijgesteld van de test betreffende de kennis van het Engels bedoeld in de artikelen 58bis en 58ter als ze eraan voldaan hebben als beroepsofficier.
Het slagen in de test Engels bedoeld in artikel 58bis geldt ook voor de test bedoeld in artikel 58ter. ».
Art. 51.Artikel 60, eerste lid, van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : « Om in de reserve tot eerste sergeant-majoor of adjudant-chef te kunnen worden bevorderd, moet de reserveonderofficier slagen voor beroepsproeven. Het programma van deze proeven wordt bepaald in een reglement. ».
Art. 52.In artikel 63 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden de woorden « reserve eerste sergeant » vervangen door de woorden « eerste sergeant » en worden de woorden « , gerangschikt in de « getrainde reserve » » opgeheven;2° het tweede, het derde en het vierde lid worden opgeheven.
Art. 53.In hetzelfde besluit wordt een artikel 63bis ingevoegd, luidende : «
Art. 63bis.§ 1. Om benoemd te worden tot de graad van eerste sergeant-majoor, moet de reserveonderofficier : 1° zeven jaar anciënniteit bezitten in de graad van eerste sergeant;2° slagen in de in artikel 61 van de wet bedoelde beroepsproeven. § 2. Om deel te nemen aan de beroepsproeven moet de reserveonderofficier : 1° geslaagd zijn in de ingangstest voorafgaandelijk aan de bevorderingsprestaties ter voorbereiding van de beroepsproeven;2° de bevorderingsprestaties ter voorbereiding van de beroepsproeven volbracht hebben, die bestaan uit het bijwonen van een theoretische vorming van vier al dan niet opeenvolgende weken, voorafgegaan door een informatiedag.».
Art. 54.In hetzelfde besluit wordt een artikel 63ter ingevoegd, luidende : «
Art. 63ter.De eerste sergeant die verzaakt aan bevordering of die niet heeft deelgenomen aan de beroepsproeven ten laatste negen jaar na zijn benoeming tot de graad van eerste sergeant, wordt benoemd in de graad van eerste sergeant-chef, zodra hij negen jaar anciënniteit in de graad van eerste sergeant heeft. ».
Art. 55.In hetzelfde besluit wordt een artikel 63quater ingevoegd, luidende : «
Art. 63quater.Om benoemd te worden tot de graad van adjudant, moet de reserveonderofficier zeven jaar anciënniteit bezitten in de graad van eerste sergeant-majoor. ».
Art. 56.Artikel 64 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : «
Art. 64.§ 1. Om in aanmerking te kunnen komen voor de benoeming tot de graad van adjudant-chef moet de reserveonderofficier : 1° zeven jaar anciënniteit in de graad van adjudant bezitten;2° slagen in de in artikel 62 van de wet bedoelde beroepsproeven. § 2. Om deel te nemen aan de beroepsproeven moet de reserveonderofficier : 1° geslaagd zijn in de ingangstest voorafgaandelijk aan de bevorderingsprestaties;2° de bevorderingsprestaties ter voorbereiding van de beroepsproeven volbracht hebben, die bestaan uit het bijwonen van een theoretische vorming van vier al dan niet opeenvolgende weken, voorafgegaan door een informatiedag.».
Art. 57.In hetzelfde besluit wordt een artikel 64bis ingevoegd, luidende : «
Art. 64bis.Om in aanmerking te kunnen komen voor de benoeming tot de graad van adjudant-majoor moet de reserveonderofficier vijf jaar anciënniteit in de graad van adjudant-chef bezitten. ».
Art. 58.In artikel 66 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid wordt het woord « reservekorporaal » vervangen door het woord « korporaal » en worden de woorden « , gerangschikt in de « getrainde reserve », » opgeheven;2° het tweede en het derde lid worden opgeheven.
Art. 59.In hetzelfde besluit wordt een artikel 66bis ingevoegd, luidende : «
Art. 66bis.§ 1. Om benoemd te worden tot de graad van korporaal-chef moet de reservevrijwilliger : 1° negen jaar anciënniteit bezitten in de graad van korporaal;2° slagen voor de in artikel 63bis van de wet bedoelde beroepsproeven, waarvan het programma bepaald wordt in een reglement. § 2. Om deel te nemen aan de beroepsproeven moet de reservevrijwilliger : 1° geslaagd zijn in de ingangstest voorafgaandelijk aan de bevorderingsprestaties;2° de bevorderingsprestaties ter voorbereiding van de beroepsproeven volbracht hebben, die bestaan uit het bijwonen van een theoretische vorming van twee weken, voorafgegaan door een informatiedag.».
Art. 60.In hetzelfde besluit wordt een artikel 66ter ingevoegd, luidende : «
Art. 66ter.Om benoemd te worden tot de graad van eerste korporaal-chef moet de reservevrijwilliger negen jaar anciënniteit in de graad van korporaal-chef bezitten. ».
Art. 61.In hetzelfde besluit wordt een artikel 66quater ingevoegd, luidende : «
Art. 66quater.De reservevrijwilliger die twee jaar na de normale datum waarop hij tot de hogere graad had kunnen worden bevorderd, de prestaties niet heeft verricht of niet is geslaagd voor de proeven welke voor de bevordering in de graad zijn vereist, wordt geacht voorgoed van bevordering te hebben afgezien.
De DGHR mag een langere termijn vaststellen ten behoeve van reservevrijwilligers die verblijf houden in het buitenland. ».
Art. 62.In afdeling II van hoofdstuk V van hetzelfde besluit wordt een onderafdeling IVbis ingevoegd, die de artikelen 66quinquies tot 66septies bevat, luidende : « Onderafdeling IVbis. - Gemeenschappelijke bepalingen inzake de voortgezette vorming
Art. 66quinquies.De reservemilitair die aan de voorwaarden voldoet, wordt door zijn eenheid geïnformeerd van het feit dat hij in aanmerking komt voor het volgen van een voortgezette vorming. Binnen een termijn van dertig werkdagen volgend op de ontvangst van die informatie moet de reservemilitair schriftelijk te kennen geven dat hij kandidaat is om deel te nemen aan de voortgezette vorming. Zoniet wordt hij beschouwd als verzakend om aan deze vorming deel te nemen.
De aanvraag tot deelname wordt voor advies voorgelegd aan de korpscommandant van de reservemilitair en overgemaakt aan de DGHR of de door hem aangewezen overheid voor beslissing.
Een negatief advies van de korpscommandant wordt betekend aan de reservemilitair. Deze beschikt over een termijn van tien werkdagen volgend op de betekening om een verweerschrift in te dienen. Deze termijn bedraagt dertig werkdagen indien de reservemilitair in het buitenland verblijft.
Art. 66sexies.De reservemilitair die niet slaagt in de ingangstest bedoeld in de artikelen 57bis, § 2, 1°, 58, § 2, 1°, 58bis, § 2, 1°, 63bis, § 2, 1°, 64, § 2, 1°, en 66bis, § 2, 1°, mag niet deelnemen aan de voortgezette vorming. Om te slagen moet de reservemilitair minstens de helft van de punten behalen.
De reservemilitair die niet slaagt of die niet deelneemt aan de test, kan zich, na verloop van zes maanden, voor een volgende sessie inschrijven.
Art. 66septies.De commandant van het vormingsorganisme waar de reservemilitair zijn vorming volgt, stelt een examencommissie samen, die verantwoordelijk is voor de evaluatie van de reservemilitair tijdens de vormingsfase, bedoeld in de artikelen 57bis, § 2, 2°, 58, § 2, 2° en 58bis, § 2, 3°, of tijdens de theoretische vorming, bedoeld in de artikelen 63bis, § 2, 2°, 64, § 2, 2° en 66bis, § 2, 2°.
De leden van de examencommissie moeten de grondige kennis bezitten van de taal waarin de reservemilitair de vorming volgt.
De voorzitter van de examencommissie moet bekleed zijn met een hogere graad, of moet meer anciënniteit in dezelfde graad hebben, dan deze van de beoordeelde reservemilitair.
De examencommissie kan een herexamen toestaan aan de reservemilitair die niet geslaagd is in de vormingsfase of in de theoretische vorming.
De vormingsfase of de theoretische vorming mogen evenwel niet opnieuw worden gevolgd.
De reservemilitair die niet slaagt in het herexamen of het niet aflegt binnen de opgelegde termijn, wordt als definitief mislukt beschouwd. ».
Art. 63.In artikel 67 van hetzelfde besluit worden de woorden « in de bijlage bij dit besluit » vervangen door de woorden « in de bijlage B bij dit besluit ».
Art. 64.In artikel 68 van hetzelfde besluit worden de woorden « in de bijlage bij dit besluit » vervangen door de woorden « in de bijlage B bij dit besluit ».
Art. 65.In hoofdstuk VI van hetzelfde besluit wordt een artikel 68bis ingevoegd, luidende : «
Art. 68bis.Op elk moment kan de reservemilitair van de DGHR de verbreking van zijn wederdienstneming bekomen, indien hij daartoe een schriftelijke aanvraag indient. ».
Art. 66.In artikel 70 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de woorden « acht dagen » worden telkens vervangen door de woorden « vijf werkdagen te rekenen vanaf de dag volgend op de betekening, »;2° in de Franse tekst van het eerste lid worden de woorden « à dater de la communication, » opgeheven.
Art. 67.In artikel 71, tweede lid, van hetzelfde besluit worden de woorden « acht dagen » vervangen door de woorden « vijf werkdagen te rekenen vanaf de dag volgend op de betekening, ».
Art. 68.In artikel 74, tweede lid, van hetzelfde besluit worden de woorden « acht dagen » vervangen door de woorden « vijf werkdagen te rekenen van de dag volgend op de kennisname van de documenten ».
Art. 69.In artikel 75, tweede lid, van hetzelfde besluit wordt het woord « kalenderdagen » vervangen door het woord « werkdagen ».
Art. 70.Artikel 76 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : «
Art. 76.De gewone wederoproepingen kunnen worden gegroepeerd, zoals bedoeld in artikel 34, § 2, van de wet, over een maximum periode van drie jaar.
De groepering moet op voorhand worden aangevraagd door de reservemilitair. De schriftelijke en gemotiveerde aanvraag moet worden ingediend bij de korpscommandant die deze, aangevuld met zijn advies, voor goedkeuring overmaakt aan de DGHR of de door hem aangewezen overheid.
De groepering laat de reservemilitair toe om in de getrainde reserve te blijven tot op het einde van het jaar of van het tweede jaar volgend op het jaar van indiening van de aanvraag, op voorwaarde dat de gecumuleerde minimumprestaties om getraind te blijven voorzien voor de jaren waarvoor een groepering wordt aangevraagd, uitgevoerd worden in het jaar van indiening van de aanvraag. Zodra de groepering van twee of drie jaar wordt toegestaan, mag de reservemilitair respectievelijk geen prestaties uitvoeren in het jaar of in de twee jaren volgend op het jaar van indiening van de aanvraag. ».
Art. 71.In artikel 79 van hetzelfde besluit worden de woorden « de DGHR, na advies van » ingevoegd tussen de woorden « voorgelegd aan » en de woorden « de onderstafchef operaties en training ».
Art. 72.In artikel 84 van hetzelfde besluit worden de woorden « , en de korpscommandant » opgeheven en wordt het woord « of » ingevoegd tussen de woorden « de dienstneming » en de woorden « de wederdienstneming ».
Art. 73.Artikel 85 van hetzelfde besluit wordt aangevuld met een lid, luidende : « In afwijking van het eerste lid, gaat de reserveofficier van de laterale bijzondere werving over met zijn graad en zijn anciënniteit van majoor. Hij wordt er gerangschikt onder de officieren die op dezelfde datum als hij tot majoor werden benoemd met inachtneming van zijn betrekkelijke anciënniteit. ».
Art. 74.In artikel 97 van hetzelfde besluit worden de woorden « waarop ze ondertekend wordt » vervangen door de woorden « vastgelegd in de akte bedoeld in artikel 96 ».
Art. 75.In artikel 98 van hetzelfde besluit worden de woorden « zeven kalenderdagen » vervangen door de woorden « vijf werkdagen ».
Art. 76.Artikel 99 van hetzelfde besluit wordt opgeheven.
Art. 77.In hetzelfde besluit wordt het opschrift van de bijlage vervangen als volgt : « Bijlage B bij het koninklijk besluit van 3 mei 2003 betreffende het statuut van de militairen van het reservekader van de krijgsmacht ».
Art. 78.In hetzelfde besluit wordt een bijlage A ingevoegd die als bijlage is gevoegd bij dit besluit. HOOFDSTUK 3. - Wijziging van het koninklijk besluit van 11 september 2003 betreffende de werving van de militairen
Art. 79.In het koninklijk besluit van 11 september 2003 betreffende de werving van de militairen wordt een hoofdstuk Ibis. ingevoegd, die de artikelen 7ter en 7quater bevat, luidende : « HOOFDSTUK Ibis. - De leeftijdsvoorwaarden
Art. 7ter.De sollicitant kandidaat-reservevrijwilliger van de normale werving mag de leeftijd van 26 jaar niet bereikt hebben op 31 december van het jaar van de inlijving.
Art. 7quater.De sollicitant van de laterale bijzondere werving mag de leeftijd van 50 jaar niet bereikt hebben op 31 december van het jaar van de inlijving. ».
Art. 80.In hoofdstuk II van hetzelfde besluit wordt het opschrift van afdeling I vervangen als volgt : « De studievoorwaarden voor de normale werving van kandidaat-beroepsmilitairen ».
Art. 81.In artikel 14 van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 2 augustus 2005, worden de woorden « kandidaat-officier kapelmeester » vervangen door de woorden « kandidaat-beroepsofficier kapelmeester ».
Art. 82.In artikel 15 van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 2 augustus 2005, worden de woorden « kandidaat-onderofficier muzikant » vervangen door de woorden « kandidaat-beroepsonderofficier muzikant ».
Art. 83.In hoofdstuk II van hetzelfde besluit wordt het opschrift van afdeling VI vervangen als volgt : « De studievoorwaarden voor de werving van de kandidaat-reservemilitairen van de normale werving ».
Art. 84.In artikel 20 van hetzelfde besluit, gewijzigd door het koninklijk besluit van 23 mei 2006, worden de woorden « kandidaat-reservemilitair in basisvorming » vervangen door de woorden « kandidaat-reservevrijwilliger ».
Art. 85.In afdeling VI van hoofdstuk II van hetzelfde besluit wordt een artikel 22bis ingevoegd, luidende : «
Art. 22bis.Indien de sollicitant kandidaat-reservemilitair op de dag van zijn inschrijving nog niet voldoet aan de studievoorwaarden voor het verkrijgen van de hoedanigheid van reservemilitair, zoals bepaald in de artikelen 3ter en 3quater van het koninklijk besluit van 3 mei 2003 betreffende het statuut van de militairen van het reservekader van de krijgsmacht, legt hij, ten laatste bij zijn verschijnen bij de Dienst onthaal en oriëntatie, een attest voor waaruit blijkt dat hij een academische vorming volgt die tot het behalen van het vereiste diploma leidt vóór het einde van zijn dienstneming.
In voorkomend geval, naast het document bedoeld in het eerste lid, ondertekent de sollicitant een document waarin hij zich verbindt om, ten laatste één jaar na het voldoen aan de in het eerste lid bedoelde studievoorwaarden, een opleiding of vorming voor het behalen van de bijkomende diploma's of kwalificaties bedoeld in artikel 3quinquies van hetzelfde koninklijk besluit aan te vatten teneinde zo snel mogelijk deze bijkomende diploma's of kwalificaties te verwerven. ».
Art. 86.In hetzelfde besluit wordt een hoofdstuk IIbis. ingevoegd die artikel 23bis bevat, luidende : « HOOFDSTUK IIbis. - De beroepservaring
Art. 23bis.De minimum duur van de beroepservaring voor de kandidaat-reservemilitair van de laterale bijzondere werving is tien jaar voor de kandidaat-reservemilitair van wie de normale duur van de vereiste studies lager dan of gelijk aan vijf jaar is en vijf jaar voor de kandidaat-reservemilitair van wie de normale duur van de vereiste studies hoger dan vijf jaar is. ».
Art. 87.In hoofdstuk III van hetzelfde besluit wordt het opschrift van afdeling III vervangen als volgt : « De bijkomende selectieproeven voor de normale werving van beroepsmilitairen ».
Art. 88.In artikel 36 van hetzelfde koninklijk besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 13 mei 2004, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de woorden « sollicitant kandidaat-officier » worden telkens vervangen door de woorden « sollicitant kandidaat-beroepsofficier »;2° het artikel wordt aangevuld met een lid, luidende : « De sollicitant kandidaat-reserveofficier van de bijzondere werving legt een gestructureerd interview af betreffende de beroepskennis met het oog op de beoordeling van zijn geschiktheid voor het uitoefenen van de toekomstige functies waarvoor hij wordt aangeworven.». HOOFDSTUK 4. - Opheffingsbepalingen
Art. 89.Worden opgeheven : 1° het koninklijk besluit van 2 december 1991 betreffende de vrijwillige prestaties met het oog op de kaderbehoeften;2° het koninklijk besluit van 24 september 1993 betreffende de vrijwillige prestaties met het oog op het behoud of het herstel van de vrede of van de internationale veiligheid. HOOFDSTUK 5. - Overgangs- en slotbepalingen
Art. 90.De reservemilitairen die, op 1 januari 2011, een voortgezette vorming volgen blijven onderworpen aan de voorafgaandelijke voorwaarden om deel te kunnen nemen aan de beroepsproeven voor bevordering volgens de bepalingen van kracht de dag vóór deze datum.
Art. 91.De korporaal die op 1 januari 2011 een lopende wederdienstneming heeft, is tot het einde van zijn lopende wederdienstneming, er niet toe gehouden de voortgezette vorming te volgen en de beroepsproeven voor de bevordering tot de graad van korporaal-chef af te leggen, bedoeld in artikel 59, indien hij tijdens die lopende wederdienstneming voldoet aan de anciënniteitsvoorwaarden om in de graad van korporaal-chef benoemd te worden.
Art. 92.Voor personen die reeds sollicitant kandidaat-reservevrijwilliger zijn op de datum van inwerkingtreding van dit besluit gelden de leeftijdsvoorwaarden zoals bepaald vóór deze datum.
Art. 93.Op de eerste dag van de maand volgend op de bekendmaking van dit besluit in het Belgisch Staatsblad treden in werking : 1° de wet van 30 december 2008 tot wijziging van het statuut van de militairen van het reservekader, met uitzondering van artikel 41, dat in werking treedt op 1 januari 2011, en artikel 48;2° dit besluit, met uitzondering van de artikelen 44 tot 50, 52, 2°, 53 tot 57, 58, 2°, 59 tot 64, 77 en 78, die in werking treden op 1 januari 2011.
Art. 94.De Minister bevoegd voor Landsverdediging is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 16 oktober 2009.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Landsverdediging, P. DE CREM
Bijlage bij het koninklijk besluit van 16 oktober 2009 tot wijziging van het statuut van de militairen van het reservekader van de Krijgsmacht Bijlage A bij het koninklijk besluit van 3 mei 2003 betreffende het statuut van de militairen van het reservekader van de Krijgsmacht HET VEREISTE NIVEAU VAN KENNIS VAN HET ENGELS OM BENOEMD TE KUNNEN WORDEN IN DE GRADEN VAN LUITENANT-KOLONEL, VAN KOLONEL OF IN EEN OPPEROFFICIERSGRAAD LUISTERVAARDIGHEID Begrijpt voldoende om gesprekken te volgen over professionele onderwerpen en over sociale aspecten uit het alledaagse leven. Is in staat een gesprek te begrijpen met een spreker van de moedertaal, die niet gewoon is te spreken met personen die de moedertaal niet spreken, op voorwaarde dat het gesprek verloopt in een gebruikelijk dialect, op een normaal ritme, en met herhalingen en herformuleringen. Is in staat een grote variëteit aan concrete onderwerpen te begrijpen, zoals bijvoorbeeld persoonlijk en familiaal nieuws, publieke zaken van persoonlijk en algemeen belang, alsook gebruikelijke professionele zaken onder de vorm van beschrijvingen van personen, plaatsen en voorwerpen, evenals verhalen over hedendaagse of toekomstige gebeurtenissen, of uit het verleden. Beschikt over de bekwaamheid om de essentiële punten van een discussie of toespraak te volgen, als het onderwerp verband houdt met zijn/haar specifiek professioneel vakgebied. Is niet in staat om verschillende stijlniveaus te herkennen, maar is in staat om samenhangende verbindingen en syntactische signalen in een meer complex gesprek te herkennen. Is in staat een gesprek te volgen tot op het niveau van een paragraaf, zelfs als deze enorm veel feitelijke details bevat. Begrijpt slechts occasioneel woorden en uitdrukkingen wanneer het gesprek plaats vindt in minder gunstige omstandigheden (bijvoorbeeld wanneer het gesprek plaats vindt buiten via luidsprekers of wanneer het gesprek emotioneel geladen is). Begrijpt gewoonlijk enkel de algemene zin van gesproken taal in de media of door sprekers van de moedertaal in omstandigheden die een begrip van een gespecialiseerde of gesofisticeerde taal vereisen. Is in staat de uiteenzetting van feiten te begrijpen. Is in staat de feiten te begrijpen, maar niet de subtiliteiten van de taal betreffende de feiten.
SPREEKVAARDIGHEID Is in staat te communiceren in alledaagse sociale en professionele situaties. In een dergelijke context kan de spreker mensen, plaatsen en voorwerpen beschrijven; is in staat in detail te vertellen over lopende, vroegere en toekomstige activiteiten, maar in een eenvoudige opbouw; is in staat feiten na te vertellen; is in staat vergelijkingen en tegenstellingen te maken; is in staat duidelijke instructies en richtlijnen te geven; is in staat voorzienbare vragen te stellen en erop te antwoorden. Is in staat om met vertrouwen deel te nemen aan de meeste normale, dagelijkse gesprekken over concrete onderwerpen zoals de werkmethode, de familie, de persoonlijke achtergrond en interesses, reizen en alledaagse gebeurtenissen. Is vaak in staat om in detail te treden in geval van gebruikelijke dagelijkse situaties, zoals bijvoorbeeld in interacties betreffende persoonlijke kwesties of betreffende de accommodatie; is bijvoorbeeld in staat om ingewikkelde, gedetailleerde en exhaustieve richtlijnen te geven, en is in staat om veranderingen aan te brengen in de reisplannen. Kan converseren met een spreker van de moedertaal, die niet gewoon is te spreken met personen die de moedertaal niet spreken, op voorwaarde dat de spreker van de moedertaal zich in lichte mate aanpast. Is in staat zinnen samen te stellen en met elkaar te verbinden zodanig dat hij/zij een uiteenzetting met de lengte van een paragraaf kan geven.
Beheerst in het algemeen de eenvoudige structuren en de voornaamste grammaticale relaties, maar gebruikt op een verkeerde manier meer complexe structuren, of vermijdt ze. Gebruikt de goede woordenschat in gesprekken over heel courante onderwerpen, maar gebruikt ongewone of onduidelijke termen in andere omstandigheden. Begaat soms fouten van uitspraak, van woordenschat en van grammatica, die de betekenis van de woorden vervormen. Drukt zich evenwel in het algemeen uit op een manier aangepast aan de situatie, zelfs indien hij/zij niet steeds perfect de gesproken taal beheerst.
LEESVAARDIGHEID Begrijpt voldoende om eenvoudige authentieke documenten te lezen betreffende vertrouwde onderwerpen. Is in staat duidelijke en concrete teksten met feiten te lezen, die beschrijvingen van personen, plaatsen en voorwerpen kan bevatten, evenals verhalen over lopende, vroegere en toekomstige gebeurtenissen. Het kan onder andere gaan over artikels die vaak terugkerende gebeurtenissen beschrijven, over eenvoudige biografische informatie, over aankondigingen van sociale activiteiten, over courante zakelijke brieven en over eenvoudige technische documenten bestemd voor de gemiddelde lezer. Is in staat om niet ingewikkelde, maar authentieke teksten te lezen over vertrouwde onderwerpen, die normaal zijn weergegeven in een voorzienbare volgorde die de lezer kan helpen te begrijpen. Is in staat de voornaamste ideeën en bijzonderheden te onderscheiden en te begrijpen in teksten opgesteld voor een gemiddelde lezer en is in staat te antwoorden op feitelijke vragen betreffende deze documenten. Is niet in staat om onmiddellijk conclusies te trekken uit een tekst noch om de subtiliteiten van de taal die feitelijke gegevens beschrijft, te begrijpen. Is in staat om met gemak proza te lezen dat voornamelijk is opgesteld in heel courante zinsstructuren. Zelfs indien zijn/haar woordenschat niet heel uitgebreid is, is hij/zij in staat om zich te bedienen van de context of van termen uit de reële wereld om de teksten te begrijpen. Is mogelijk traag om iets te begrijpen en vat mogelijk niet alle details. Is mogelijk in staat om precieze informatie samen te vatten, uit te zoeken en op te merken in teksten van een hoger niveau betreffende zijn/haar specifiek vakdomein, maar niet in alle gevallen en niet steeds op een getrouwe manier.
SCHRIJFVAARDIGHEID Is in staat eenvoudige correspondentie op te stellen betreffende persoonlijke en courante professionele zaken, evenals de bijhorende documenten, zoals dienstnota's, beknopte verslagen en persoonlijke brieven betreffende alledaagse onderwerpen. Is in staat feiten na te vertellen; is in staat instructies te geven; is in staat mensen, plaatsen en voorwerpen te beschrijven; is in staat lopende, vroegere en toekomstige activiteiten te beschrijven, in eenvoudige, maar volledige paragrafen. Is in staat om zinnen samen te stellen en te verbinden om tot een coherente tekst te komen; is in staat verschillen te maken tussen paragrafen en de ene met de andere te verbinden in documenten, met inbegrip van documenten van correspondentie. De ideeën kunnen in zekere mate gestructureerd zijn in functie van de belangrijke punten of van de volgorde van het exacte verloop van de gebeurtenissen. De samenhang tussen de ideeën is evenwel niet steeds duidelijk, en de overgangen soms ongelukkig. Een spreker van de moedertaal, die niet gewoon is documenten te lezen opgesteld door personen die de moedertaal niet spreken, is in staat zijn/haar proza te begrijpen. Beheerst in het algemeen de eenvoudige en heel courante grammaticale structuren, maar veel minder de meer complexe, of probeert ze te vermijden. Gebruikt een goede woordenschat betreffende heel courante onderwerpen, hoewel soms omschrijvingen gebruikt moeten worden. Begaat fouten van grammatica, woordenschat, spelling en interpunctie, die soms de betekenis van de woorden kan vervormen.
Schrijft evenwel in het algemeen op een manier aangepast aan de situatie, zelfs als hij/zij niet steeds de perfecte geschreven taal beheerst.
Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 16 oktober 2009 tot wijziging van het statuut van de militairen van het reservekader van de Krijgsmacht.
De Minister van Landsverdediging P. DE CREM