Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 16 juni 2003
gepubliceerd op 18 september 2003

Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 5 november 2002, gesloten in het Paritair Comité voor de warenhuizen, betreffende de arbeidsduur

bron
federale overheidsdienst werkgelegenheid, arbeid en sociaal overleg
numac
2003012364
pub.
18/09/2003
prom.
16/06/2003
ELI
eli/besluit/2003/06/16/2003012364/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

16 JUNI 2003. - Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 5 november 2002, gesloten in het Paritair Comité voor de warenhuizen, betreffende de arbeidsduur (1)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, inzonderheid op artikel 28;

Gelet op het verzoek van het Paritair Comité voor de warenhuizen;

Op de voordracht van Onze Minister van Werkgelegenheid, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Algemeen verbindend wordt verklaard de als bijlage overgenomen collectieve arbeidsovereenkomst van 5 november 2002, gesloten in het Paritair Comité voor de warenhuizen, betreffende de arbeidsduur.

Art. 2.Onze Minister van Werkgelegenheid is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 16 juni 2003.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Werkgelegenheid, Mevr. L. ONKELINX _______ Nota (1) Verwijzing naar het Belgisch Staatsblad : Wet van 5 december 1968, Belgisch Staatsblad van 15 januari 1969. Bijlage Paritair Comité voor de warenhuizen Collectieve arbeidsovereenkomst van 5 november 2002 Arbeidsduur (Overeenkomst geregistreerd op 3 januari 2003 onder het nummer 64936/CO/312) HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied

Artikel 1.Deze collectieve arbeidsovereenkomst is van toepassing op de werkgevers en op de werknemers van de ondernemingen die ressorteren onder het Paritair Comité voor de warenhuizen. HOOFDSTUK II. - Wekelijkse arbeidsduur

Art. 2.De wekelijkse arbeidsduur wordt vastgesteld op 36 uur, verdeeld over vier en een halve werkdag per week.

Onverminderd artikel 4, doet het in alinea 1 bepaalde principe geen afbreuk aan een bijzondere wekelijkse arbeidsduur en bijzondere verdelingen van de dagelijkse arbeidsduur, voor zover deze volgens de in paragraaf 3 en 4 vastgestelde overlegprocedure worden bepaald en, aan het einde van de tijdens dit overleg overeengekomen periode, de wekelijkse arbeidsduur het gemiddelde van de in lid 1 vastgestelde grenzen niet overschrijdt.

De toepassingsmodaliteiten worden op het niveau van de onderneming vastgesteld, in overleg met de ondernemingsraad, of bij ontstentenis ervan, met het comité voor preventie en bescherming op het werk, of bij ontstentenis hiervan, met de vakbondsafvaardiging.

De modaliteiten kunnen verschillen naargelang het administratieve, technische of verkoopdiensten of diensten van de opslagplaatsen betreft.

Art. 3.Op 1 januari 2001 wordt de wekelijkse arbeidsduur op 35 uren gebracht met behoud van loon.

Deze arbeidsduurvermindering wordt toegekend in de vorm van compensatiedagen.

Deze worden genomen in onderling akkoord volgens de aanvraagmodaliteiten van toepassing in het bedrijf inzake extra-legaal verlof. De arbeidsduurvermindering van één uur stemt overeen met 6 compensatiedagen op jaarbasis. De bedrijven die deze arbeidsduurvermindering op een andere wijze wensen door te voeren, doen dit na overleg op het vlak van het bedrijf.

Art. 4.In december mag de in artikelen 2 en 3 vastgestelde wekelijkse arbeidsduur op 39 uur worden gebracht. De uren die in december boven de in artikelen 2 en 3 vastgestelde wekelijkse arbeidsduur worden verricht, worden gecompenseerd volgens de modaliteiten die door de onderneming worden vastgesteld in overleg met de ondernemingsraad of de vakbondsafvaardiging.

Art. 5.De bepalingen van de artikelen 2 tot 4 doen geen afbreuk aan de toepassing van de artikelen 8 tot 11, noch van de bepalingen van de arbeidswet van 16 maart 1971 (Belgisch Staatsblad van 30 maart 1971).

Art. 6.Onverminderd de bepalingen van artikel 4, worden de overlonen voor overuren, vastgesteld bij artikel 29, § 1, van de arbeidswet van 16 maart 1971, betaald vanaf het 37e wekelijkse arbeidsuur.

Art. 7.Het personeel met uitzondering van de categorieën V, VI en VII dat vrijwillig zijn arbeidsprestaties wenst te herleiden tot 32 uur per week, kan dat doen onder de volgende voorwaarden : - prestaties gespreid over 4 of 5 dagen in functie van de locale werkorganisatie en in overleg met de locale syndicale afvaardiging; - loon aangepast aan 32 uren.

De ondernemingen verbinden zich ertoe de aldus vrijgekomen uren te compenseren door een verhoging van de interne contracten of door externe aanwervingen, na informatie van de lokale syndicale afvaardigingen. HOOFDSTUK III. - Jaarlijks krediet van twaalf uren

Art. 8.Het jaarlijks urenkrediet, vastgesteld in artikel 4 van het besluit van de Regent van 29 maart 1949 tot regeling van de wekelijkse arbeidsduur van het in de kleinhandelsondernemingen tewerkgestelde personeel, wordt tot twaalf uren beperkt.

Art. 9.Deze twaalf uren worden betaald zonder overloon en worden niet gecompenseerd.

Art. 10.Het gebruik van het jaarlijks urenkrediet wordt als volgt vastgesteld : a) tien uren voor de opening van de traditionele winkels, dit wil zeggen met dienst, na achttien uur ter gelegenheid van belangrijke commerciële gebeurtenissen zoals : de feesten van de maand december, Pasen, Pinksteren, Onze-Lieve-Vrouw-Hemelvaart, Allerheiligen, koopjes, promoties;b) twee uren voor de inventarissen. De ondernemingen die geen gebruik maken van de in lid 1, a) bepaalde tien uren kunnen het kredietgedeelte voor de inventarissen opvoeren tot vier uren.

Art. 11.Het bij artikel 8 vastgestelde krediet van twaalf uren mag niet worden gebruikt voor werkzaamheden in verband met de verhuizing van afdelingen of voor veranderingen.

Het krediet mag ook niet worden gebruikt om de winkels open te houden na achttien uren dertig.

Deze grens mag echter worden overschreden ter gelegenheid van bijzondere regionale omstandigheden, na overleg met de vakbondsafvaardiging. HOOFDSTUK IV. - Vervangingsovereenkomsten

Art. 12.Wanneer de ondernemingen beslissen te voorzien in de vervanging van werknemers, zullen de vervangingscontracten, indien mogelijk, een minimumduur hebben van één maand. Ze zullen worden voorgesteld bij voorrang aan de deeltijdse werknemers van de onderneming, in de mate dat de uurroosters en de gevraagde kwalificaties voor de betrekking waarin de vervanging gebeurt, verzoenbaar zijn. HOOFDSTUK V. - Overeenkomsten van bepaalde duur

Art. 13.De ondernemingen kunnen verder gebruik maken van contracten voor bepaalde duur.

Daarvan kan evenwel slechts gebruik gemaakt worden nadat de mogelijkheden zijn uitgeput inzake vervangingscontracten en het aanbod tot prestatie van bijkomende uren zonder overloon krachtens het koninklijk besluit van 25 juni 1990 tot gelijkstelling van sommige prestaties van deeltijdse tewerkgestelde werknemers met overwerk. In dat geval zal de syndicale delegatie vóór het sluiten van een overeenkomst voor bepaalde duur worden geïnformeerd.

De informatie zal onder meer slaan op : - het feit dat de mogelijkheden van vervanging en het aanbod van bijkomende uren zijn uitgeput; - de buitengewone toename van werk en/of de tijdelijke vervanging die het noodzakelijk maken een beroep te doen op een overeenkomst van bepaalde duur. HOOFDSTUK VI. - Slotbepalingen

Art. 14.De collectieve arbeidsovereenkomsten van 24 oktober 1990 wijziging de collectieve arbeidsovereenkomst van 13 december 1989 tot vaststelling van de loon- en arbeidsvoorwaarden (Belgisch Staatsblad van 18 april 1991) en van 24 juni 1999 tot vaststelling van de loon- en arbeidsvoorwaarden (Belgisch Staatsblad van 30 januari 2002) worden opgeheven.

Art. 15.Deze collectieve arbeidsovereenkomst treedt in werking op 1 januari 2002 en is gesloten voor onbepaalde tijd.

Zij kan door elk van de partijen worden opgezegd mits naleving van een opzegtermijn van drie maanden betekend bij een ter post aangetekende brief gericht aan de voorzitter van het Paritair Comité voor de warenhuizen.

Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 16 juni 2003.

De Minister van Werkgelegenheid, Mevr. L. ONKELINX

^