gepubliceerd op 16 september 2004
Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 16 juni 2003, gesloten in het Paritair Comité voor de uitzendarbeid, betreffende de vorming en tewerkstelling van uitzendkrachten
16 JULI 2004. - Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 16 juni 2003, gesloten in het Paritair Comité voor de uitzendarbeid, betreffende de vorming en tewerkstelling van uitzendkrachten (1)
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, inzonderheid op artikel 28;
Gelet op het verzoek van het Paritair Comité voor de uitzendarbeid;
Op de voordracht van Onze Minister van Werk, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.Algemeen verbindend wordt verklaard de als bijlage overgenomen collectieve arbeidsovereenkomst van 16 juni 2003, gesloten in het Paritair Comité voor de uitzendarbeid, betreffende de vorming en tewerkstelling van uitzendkrachten.
Art. 2.Onze Minister van Werk is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 16 juli 2004.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Werk, F. VANDENBROUCKE _______ Nota (1) Verwijzing naar het Belgisch Staatsblad : Wet van 5 december 1968, Belgisch Staatsblad van 15 januari 1969. Bijlage Paritair Comité voor de uitzendarbeid Collectieve arbeidsovereenkomst van 16 juni 2003 Vorming en tewerkstelling van uitzendkrachten (Overeenkomst geregistreerd op 11 september 2003 onder het nummer 67450/CO/322) HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied
Artikel 1.Deze collectieve arbeidsovereenkomst is van toepassing op : 1° de uitzendbureaus, bedoeld bij artikel 7, 1°, van de wet van 24 juli 1987 betreffende de tijdelijke arbeid, de uitzendarbeid en het ter beschikking stellen van werknemers ten behoeve van gebruikers (Belgisch Staatsblad van 20 augustus 1987), met uitsluiting van de uitzendbureaus die erkend zijn om activiteiten uit te oefenen in het Paritair Comité voor het bouwbedrijf (PC 124);2° de uitzendkrachten, bedoeld bij artikel 7, 3°, van genoemde wet van 24 juli 1987, die door de uitzendbureaus worden tewerkgesteld met uitsluiting van de uitzendkrachten die in dienst zijn van een uitzendbedrijf dat erkend is om activiteiten uit te oefenen in het Paritair Comité voor het bouwbedrijf (PC 124). HOOFDSTUK II Inspanningen inzake vorming van uitzendkrachten
Art. 2.De werkgever verbindt er zich toe bijkomende vorming en opleiding te voorzien voor de uitzendkrachten.
Ter ondersteuning van deze maatregel betaalt de werkgever aan het "Sociaal Fonds voor de uitzendkrachten" de bijdrage van 0,30 pct. op het loon voorzien in artikel 14, c) van de collectieve arbeidsovereenkomst van 16 juni 2003 betreffende het fonds voor bestaanszekerheid voor de uitzendkrachten, voor de verwezenlijking van artikel 3, 9°, van dezelfde collectieve arbeidsovereenkomst. In correlatie hiermee staat een trekkingsrecht ten gunste van de werkgevers die aantonen vormingsinspanningen te hebben geleverd. De modaliteiten tot uitoefening van dit trekkingsrecht worden door het "Sociaal Fonds voor de uitzendkrachten" vastgesteld. HOOFDSTUK III. - Opheffingsbepalingen Art.3. Deze collectieve arbeidsovereenkomst heft de vorige collectieve arbeidsovereenkomst van 10 december 2001, afgesloten in het Paritair Comité voor de uitzendarbeid, betreffende de vorming en tewerkstelling van uitzendkrachten, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 22 augustus 2002, en bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 4 oktober 2002 op. HOOFDSTUK IV. - Duur
Art. 4.Deze collectieve arbeidsovereenkomst treedt in werking op 1 januari 2003. Zij wordt gesloten voor een bepaalde duur en verstrijkt op 31 december 2004.
Zij kan, mits een opzeggingstermijn van drie maanden wordt in acht genomen, door elk van de partijen worden opgezegd met een aangetekend schrijven gericht aan de voorzitter van het Paritair Comité voor de uitzendarbeid.
Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 16 juli 2004.
De Minister van Werk, F. VANDENBROUCKE