gepubliceerd op 15 maart 2006
Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 13 september 2001, gesloten in het Paritair Comité voor het bouwbedrijf, betreffende de toekenning van aanvullende werkloosheidsuitkeringen aan de arbeiders uit de bouwnijverheid
16 FEBRUARI 2006. - Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 13 september 2001, gesloten in het Paritair Comité voor het bouwbedrijf, betreffende de toekenning van aanvullende werkloosheidsuitkeringen aan de arbeiders uit de bouwnijverheid (1)
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, inzonderheid op artikel 28;
Gelet op het verzoek van het Paritair Comité voor het bouwbedrijf;
Op de voordracht van Onze Minister van Werk, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.Algemeen verbindend wordt verklaard de als bijlage overgenomen collectieve arbeidsovereenkomst van 13 september 2001, gesloten in het Paritair Comité voor het bouwbedrijf, betreffende de toekenning van aanvullende werkloosheidsuitkeringen aan de arbeiders uit de bouwnijverheid.
Art. 2.Onze Minister van Werk is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 16 februari 2006.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Werk, P. VANVELTHOVEN _______ Nota (1) Verwijzing naar het Belgisch Staatsblad : Wet van 5 december 1968, Belgisch Staatsblad van 15 januari 1969. Bijlage Paritair Comité voor het bouwbedrijf Collectieve arbeidsovereenkomst van 13 september 2001 Toekenning van aanvullende werkloosheidsuitkeringen aan de arbeiders uit de bouwnijverheid (Overeenkomst geregistreerd op 9 november 2001 onder het nummer 59607/CO/124) HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied
Artikel 1.Deze collectieve arbeidsovereenkomst is van toepassing op de werkgevers van de ondernemingen die onder het Paritair Comité voor het bouwbedrijf ressorteren en op de arbeiders die zij tewerkstellen.
Onder "arbeiders" verstaan men : de arbeiders en de arbeidsters.
Deze overeenkomst heeft tot doel de verordenende bepalingen vast te stellen in verband met de toekenning van de vorstvergoeding, de vergoeding-bouw en devergoeding-ontslag aan de werklieden die gerechtigd zijn de hoofdwerkloosheidsuitkering te ontvangen. HOOFDSTUK II. - Toekenningsvoorwaarden van de vorstvergoeding
Art. 2.De vorstvergoeding wordt toegekend aan de in artikel 1 beoogde arbeiders die houder zijn van een legimitatiekaart "rechthebbende" geldig voor het lopende dienstjaar, en die door een in artikel 1 beoogde werkgever tijdelijk werkloos worden gesteld gedurende de vorstperiodes of periodes van blijvende sneeuw, waarvan de raad van bestuur van het "Fonds voor bestaanszekerheid van de werklieden uit het bouwbedrijf" heeft aanvaard dat ze voor vergoeding in aanmerking komen voor de vergoedingszone waarin de plaats van de tewerkstelling gelegen is, indien zij wegens vorst of blijvende sneeuw tijdelijk werkloos gesteld worden of voor de vergoedingszone waarin hun woonplaats gelegen is, indien zij voor een andere reden tijdelijk werkloos zijn.
Art. 3.De vorstvergoeding wordt aan de in artikel 1 beoogde werklieden niet uitbetaald gedurende de rustperiodes vastgesteld in uitvoering van het koninklijk besluit nr. 213 van 26 september 1983 betreffende de arbeidsduur in de ondernemingen die onder het Paritair Comité voor het bouwbedrijf ressorteren, noch gedurende de rustperiodes vastgesteld bij een collectieve arbeidsovereenkomst gesloten in het Paritair Comité voor het bouwbedrijf. HOOFDSTUK III. - Toekenningsvoorwaarden van de vergoeding-bouw
Art. 4.De vergoeding-bouw wordt toegekend aan de werklieden die houder zijn van een legimitatiekaart "rechthebbende", geldig voor het lopende dienstjaar, die door een in artikel 1 beoogde werkgever werkloos worden gesteld gedurende de werkloosheidsperiodes, andere dan deze vergoed door de vorstvergoeding.
Art. 5.De vergoeding-bouw wordt uitbetaald aan de begunstigden ten belope van 60 dagen (kredietdagen) per dienstjaar, met dien verstande dat dit aantal is uitgedrukt rekening houdend met een regeling van zes vergoedbare dagen per week.
Art. 6.De vergoeding-bouw wordt niet uitbetaald gedurende de periodes tijdens welke het recht op de vorstvergoeding openstaat, noch gedurende de rustperiodes vastgesteld in uitvoering van voormeld koninklijk besluit nr. 213 van 26 september 1983, noch gedurende de rustperiodes vastgesteld bij een collectieve arbeidsovereenkomst gesloten in het Paritair Comité voor het bouwbedrijf. HOOFDSTUK IV. - Toekenningsvoorwaarden van de vergoeding-ontslag
Art. 7.De vergoeding-ontslag wordt uitbetaald aan de in artikel 1 beoogde werklieden die ontslagen worden door een in datzelfde artikel 1 beoogde werkgever, waarbij ze minder dan drie jaar ononderbroken hebben gewerkt en die houder zijn van een kredietkaart-ontslag die hen door hun uitbetalingsinstelling werd bezorgd en voor het lopende dienstjaar geldig is.
De vergoeding-ontslag wordt uitbetaald, hetzij nadat al de in artikel 5 beoogde kredietdagen-bouw werden opgebruikt, hetzij onmiddellijk in het geval de begunstigde geen houder is van een legitimatiekaart "rechthebbende".
Art. 8.Het aantal kredietdagen vermeld op de kredietkaart-ontslag, uitgedrukt rekening houdend met een regeling van zes vergoedbare dagen per week, wordt vastgesteld : - op 20 dagen indien het gaat om een werkman die minder dan zes maanden ononderbroken in dienst was van de onderneming die hem ontsloeg; - op 12 dagen indien het gaat om een werkman die van zes maanden tot minder dan een drie jaar ononderbroken in dienst was van de onderneming die hem ontsloeg;
De kredietkaart-ontslag wordt slechts eenmaal afgeleverd in de loop van het dienstjaar, en wel bij het eerste ontslag dat er recht op geeft.
Art. 9.De vergoeding-ontslag wordt niet uitbetaald gedurende de rustperiodes vastgesteld in uitvoering van voormeld koninklijk besluit nr. 213 van 26 september 1983, noch gedurende de rustperiodes vastgesteld bij een collectieve arbeidsovereenkomst gesloten in het Paritair Comité voor het bouwbedrijf, indien de ontslagen werkman recht heeft op deze rustdagen. HOOFDSTUK V. - Bedrag van de aanvullende werkloosheidsuitkeringen
Art. 10.De dagbedragen (uitgedrukt rekening houdend met een regeling van zes vergoedbare dagen per week) van de aanvullende uitkeringen die in de loop van deze overeenkomst worden uitgekeerd, belopen : - 6,10 EUR, tot en met het conventioneel uurloon van de ongeschoolde werkman; - 7,34 EUR, tot en met het conventioneel uurloon van de geoefende werkman; - 9,69 EUR tot en met het conventioneel uurloon van de geschoolde werkman van de eerste graad; - 10,39 EUR, voor een conventioneel uurloon dat hoger is dan het conventioneel loon van de geschoolde werkman van de eerste graad.
Bovendien worden de dagbedragen berekend op basis van het door de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening vastgestelde gemiddelde van de twee referte-uurlonen voor de werkloosheidscode. HOOFDSTUK VI. - Betalingsmodaliteiten van de aanvullende werkloosheidsuitkeringen
Art. 11.De vergoeding-bouw, de vorstvergoeding en de vergoeding-ontslag worden uitbetaald door de bij artikel 9 van de statuten van het "Fonds voor bestaanszekerheid van de werklieden uit het bouwbedrijf" beoogde uitbetalingsinstellingen, mits naleving van de procedures die ter zake worden vastgesteld door de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening, in gemeen overleg met de raad van bestuur van het fonds voor bestaanszekerheid.
Art. 12.Het fonds voor bestaanszekerheid vordert van de werkgever de terugbetaling van de aanvullende vergoeding-bouw die de instellingen bedoeld in artikel 11 uitbetaald hebben aan de arbeiders die tijdelijk werkloos werden gesteld door die werkgever tijdens het lopende dienstjaar, behoudens de vergoeding-bouw die betrekking hebben op de eerste 25 kredietdagen.
Art. 13.Onverminderd de sancties toegepast krachtens het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering en van artikel 20 van de wet van 7 januari 1958 betreffende de fondsen voor bestaanszekerheid mag de raad van bestuur van het fonds voor bestaanszekerheid de werkman, die op de voorgeschreven wijze door zijn werkgever individueel teruggeroepen wordt, en die zich zonder geldige reden niet op het werk aanbiedt, van al de aanvullende werkloosheidsuitkeringen uitsluiten.
Art. 14.In afwijking van de artikelen 11 en 12, betaalt het fonds voor bestaanszekerheid zelf de aanvullende werkloosheidsuitkeringen uit : a) aan de werklieden van 65 jaar of meer die houder zijn van een legitimatiekaart "rechthebbende" en die, ter wille van hun leeftijd, de hoofdwerkloosheidsuitkering niet genieten;b) eventueel aan de werklieden die houder zijn van een legitimatiekaart "rechthebbende" en die voor de toekenning van de hoofdwerkloosheidsuitkering zijn uitgesloten.
Art. 15.De grensarbeiders die in België tijdelijk werkloos worden gesteld door een bij artikel 1 beoogde onderneming en die, krachtens artikel 71 van de verordening nr. 1408/71 van de E.E.G. van 14 juni 1971, de hoofdwerkloosheidsuitkeringen genieten in het land waar ze zijn tewerkgesteld, kunnen eveneens de overeenstemmende aanvullende uitkeringen verkrijgen wanneer ze de voorwaarden vervullend. HOOFDSTUK VII. - Algemene bepalingen
Art. 16.De bij artikel 23 van de statuten van het fonds voor bestaanszekerheid voorziene patronale instelling is belast met de administratieve, boekhoudkundige en financiële organisatie van de verrichtingen die voortspruiten uit de toepassing van deze collectieve arbeidsovereenkomst.
Art. 17.De bijzondere gevallen die niet op grond van de bepalingen van deze collectieve arbeidsovereenkomst kunnen worden opgelost worden door de meest gerede partij voorgelegd aan de raad van bestuur van het fonds voor bestaanszekerheid. HOOFDSTUK VIII. - Geldigheidsduur
Art. 18.Deze collectieve arbeidsovereenkomst wordt gesloten voor een bepaalde duur. Ze treedt in werking op 1 oktober 2001 en houdt op van kracht te zijn op 30 september 2003.
Art. 19.In afwijking op artikel 18, zijn de bedragen die in deze collectieve arbeidsovereenkomst zijn uitgedrukt in euro geldig vanaf 1 januari 2002.
Voor de periode van 1 oktober 2001 tot en met 31 december 2001, gelden in plaats van de bedragen uitgedrukt in euro, de bedragen uitgedrukt in Belgische frank, overeenkomstig de volgende tabel : Artikel 10 BEF 246 96 391 419 Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 16 februari 2006.
De Minister van Werk, P. VANVELTHOVEN