Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 15 mei 2006
gepubliceerd op 05 juli 2006

Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 26 mei 2005, gesloten in het Paritair Subcomité voor het koetswerk, betreffende de vorming en opleiding

bron
federale overheidsdienst werkgelegenheid, arbeid en sociaal overleg
numac
2006201664
pub.
05/07/2006
prom.
15/05/2006
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

15 MEI 2006. - Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 26 mei 2005, gesloten in het Paritair Subcomité voor het koetswerk, betreffende de vorming en opleiding (1)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, inzonderheid op artikel 28;

Gelet op het verzoek van het Paritair Subcomité voor het koetswerk;

Op de voordracht van Onze Minister van Werk, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Algemeen verbindend wordt verklaard de als bijlage overgenomen collectieve arbeidsovereenkomst van 26 mei 2005, gesloten in het Paritair Subcomité voor het koetswerk, betreffende de vorming en opleiding.

Art. 2.Onze Minister van Werk is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 15 mei 2006.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Werk, P. VANVELTHOVEN _______ Nota (1) Verwijzing naar het Belgisch Staatsblad : Wet van 5 december 1968, Belgisch Staatsblad van 15 januari 1969. Bijlage Paritair Subcomité voor het koetswerk Collectieve arbeidsovereenkomst van 26 mei 2005 Vorming en opleiding (Overeenkomst geregistreerd op 16 september 2005 onder het nummer 76430/CO/149.02) Hoofdstuk I. - Toepassingsgebied

Artikel 1.Deze collectieve arbeidsovereenkomst is van toepassing op de werkgevers, de arbeiders en arbeidsters van de ondernemingen die ressorteren onder de bevoegdheid van het Paritair Subcomité voor het koetswerk.

Voor de toepassing van dit akkoord wordt onder "arbeiders" verstaan : de mannelijke en vrouwelijke werklieden. HOOFDSTUK II. - Risicogroepen Afdeling 1. - Bijdragen voor de risicogroepen

Art. 2.In uitvoering van het koninklijk besluit van 27 januari 1997 houdende maatregelen ter bevordering van de werkgelegenheid met toepassing van artikel 7, § 2, van de wet van 26 juli 1996, wordt de inning van 0,15 pct., voorzien in het nationaal akkoord 2003-2004 van 14 mei 2003 (artikel 9), geregistreerd op 4 september 2003 onder het nummer 67337/CO/149.02 en afgesloten voor onbepaalde duur, bevestigd.

Gezien deze inspanning, vragen partijen dat de Minister van Werk de sector zou vrijstellen van de stortingen van 0,10 pct. in 2005 en 2006 bestemd voor het "Tewerkstellingsfonds". Afdeling 2. - Definitie van risicogroepen

Art. 3.§ 1. Rekening houdende met de bepalingen van hoger genoemd koninklijk besluit, wordt deze inning aangewend tot ondersteuning van vormings- en opleidingsinitiatieven van personen uit risicogroepen, met name langdurig werkzoekenden, kortgeschoolde werkzoekenden, werkzoekenden van 45 jaar en ouder, herintreders en herintreedsters, leefloners, personen met een arbeidshandicap, allochtonen, werkzoekenden in een herinschakelingsstatuut, (deeltijds) lerende jongeren, kortgeschoolde arbeiders, arbeiders die geconfronteerd worden met meervoudig ontslag, herstructurering of de introductie van nieuwe technologie en arbeiders van 45 jaar en ouder.

Voor deze laatste categorie wordt daarenboven aanbevolen om vooraleer over te gaan tot de afdanking van een arbeider van 45 jaar of meer, contact op te nemen met de vakbondsafvaardiging, of bij ontstentenis hiervan, met één van de werknemersorganisaties vertegenwoordigd in het paritair subcomité, teneinde alternatieve mogelijkheden inzake beroepsopleiding of herscholing te onderzoeken (conform de afspraken omtrent de sectorale tewerkstellingscel en artikel 2 van de collectieve arbeidsovereenkomst inzake werkzekerheid van 8 juli 2003).

Individuele gevallen kunnen overgemaakt worden aan het sociaal fonds dat in overleg met de sectorale tewerkstellingscel binnen Educam begeleidingsmaatregelen zal voorstellen. § 2. In het kader van het nationaal akkoord 2001-2002 van 7 mei 2001, werd binnen de bestaande Educamwerking een sectorale tewerkstellingscel ingevoerd.

Deze cel dient zich specifiek te richten op de doelgroep, met name de volledig werklozen binnen het "Sociaal Fonds voor het koetswerk", en arbeiders getroffen door herstructureringen.

Daarenboven dient de wedertewerkstellingsbegeleiding van met ontslag geconfronteerde en van ontslagen arbeiders - met inbegrip van aanvullende opleidingen en begeleiding in het sollicitatietraject - het behoud van tewerkstelling binnen de sector mogelijk te maken.

De sectorale tewerkstellingscel tracht een coördinerende taak uit te oefenen : reeds bestaande instrumenten zoals arbeidsbemiddeling, loopbaanadvies, outplacement en erkenning van verworven competenties kunnen worden geïntegreerd in haar werking. Het uiteindelijk doel is de arbeiders zo efficiënt mogelijk te begeleiden gebruik makend van de reeds bestaande instrumenten. Afdeling 3. - Alternerend opleidingssysteem

Art. 4.In het kader van de opleiding van de deeltijds lerende jongeren engageren de ondertekenende partijen zich tot het verder uitbouwen van een kwalitatief en paritair beheerd alternerend opleidingssysteem. Daartoe zullen de in dit kader reeds opgestarte pilootprojecten geëvalueerd worden (samenwerkingsovereenkomsten met deeltijds onderwijs en middenstandsleerlingwezen). In functie van de evaluatie zal een landelijke verspreiding van deze aanpak gebeuren.

Hoofdstuk III. - Recht op permanente vorming Afdeling 1. - Bijdragen voor permanente vorming

Art. 5.Daarenboven zullen de inspanningen op het gebied van de voortdurende vorming van werknemers en werkgevers verder ondersteund worden door de inning van 0,55 pct. van de brutolonen, voorzien in artikel 10 van het nationaal akkoord 2003-2004 van 14 mei 2003, afgesloten voor onbepaalde duur en geregistreerd op 4 september 2003 onder het nummer 67337/CO/149.02. Afdeling 2. - Opdrachten aan Educam

Art. 6.De basisopdracht van Educam omvat het ondersteunen van een sectoraal opleidingsbeleid, met name : - het onderzoeken van kwalificatie- en opleidingsnoden, onder andere door het oplijsten van de opleidingsnoden binnen de ondernemingen; - het ontwikkelen van opleidingstrajecten in functie van de instroom en de permanente vorming; - de kwaliteitsbewaking en certificering van de opleidingsinspanningen ten behoeve van de sector; - het voeren van een promotiebeleid rond de Educam-producten en dienstverlening, in de eerste plaats ten aanzien van de bedrijven die ressorteren onder het toepassingsgebied van het Paritair Subcomité voor het koetswerk, alsook ten aanzien van de opleidingsfactoren. Dit promotiebeleid moet bijdragen tot een betere bekendheid van Educam als dusdanig en haar rol in de realisatie van een paritair opleidingsbeleid, alsook tot het imago van de sector in het algemeen; - de samenwerking tussen Educam en de bediendesector (via Cevora), zal verder worden uitgebouwd, teneinde de opleidingsinitiatieven op bedrijfsvlak voor arbeiders en bedienden optimaal te ondersteunen; - het ijveren voor een toename van de bedrijfsopleidingsplannen (zie ook artikel 8 van onderhavige overeenkomst); - het bijstaan van bedrijfsleiders en vakbondsafgevaardigden bij de uitwerking van het opleidingsplan en het competentiebeheer in de ondernemingen; - het bijstaan en adviseren van werkgevers en arbeiders indien er zich op ondernemingsvlak problemen zouden voordoen bij het opmaken en uitwerken van opleidingsplannen voor arbeiders die van hun recht op permanente vorming geen gebruik kunnen of willen maken; - andere door de sector te bepalen opleidingsinitiatieven. Afdeling 3. - Vormingskrediet

Art. 7.Vanaf 1 januari 2004 wordt per onderneming een collectief recht op vorming en opleiding opgebouwd à rato van vier uur per kwartaal per arbeider, het vormingskrediet.

Dit vormingskrediet is voor de onderneming het bij collectieve arbeidsovereenkomst gestelde objectief om de permanente vorming van de arbeiders te verzekeren. Onder "permanente vorming" wordt verstaan : de vorming die het vakmanschap van de arbeider bevordert, zijn arbeidsmarktpositie versterkt en beantwoordt aan de noden van de ondernemingen en de sector.

Het aantal arbeiders per onderneming wordt berekend op basis van de meest recent beschikbare KSZ-gegevens per 30 juni.

Bijvoorbeeld : voor een bedrijf waarvoor deze KSZ-gegevens 10 arbeiders opgeven, bedraagt het vormingskrediet voor een volledig jaar 4 uur x 4 (kwartalen) x 10 (arbeiders) = 160 uur.

Ieder jaar in de loop van het vierde kwartaal, meldt Educam aan de bedrijven die ressorteren onder het paritair subcomité hun vormingskrediet. Dit vormingskrediet bepaalt dan voor de onderneming het objectief voor het komende jaar van het aantal te realiseren opleidingsuren voor de arbeiders. Dit vormingskrediet is niet overdraagbaar van het ene jaar naar het andere.

Het vormingskrediet wordt verminderd à rato van het aantal door de arbeider of arbeiders gevolgde opleidingsuren. Hiervoor komen uitsluitend door Educam erkende opleidingen in aanmerking. Educam beheert het vormingskrediet.

De afbouw van het vormingskrediet is gekoppeld aan het bedrijfsopleidingsplan waarvan sprake in artikel 8 en wordt in overleg met de vakbondsafvaardiging, bij ontstentenis in overleg met de arbeiders, maximaal gespreid over alle categorieën arbeiders van de onderneming.

De opleidingssteun voor erkende opleidingen wordt gekoppeld aan het naleven van de collectieve arbeidsovereenkomst-verplichtingen inzake vorming en opleiding. Afdeling 4. - Bedrijfsopleidingsplannen

Art. 8.Elke onderneming vanaf 15 werknemers (arbeiders en bedienden samen), stelt jaarlijks een bedrijfsopleidingsplan op. Dergelijk bedrijfsopleidingsplan wordt ter goedkeuring aan de ondernemingsraad, bij ontstentenis aan de vakbondsafvaardiging of aan het personeel, voorgelegd.

Ondernemingen van minder dan 15 werknemers kunnen in het kader van de collectieve arbeidsovereenkomst "Representatieve functie" van 4 juli 2001, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit op 25 september 2002 en gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad op 20 november 2002, hun bedrijfsopleidingsplan opmaken.

Het jaarlijkse bedrijfsopleidingsplan wordt telkens vóór 15 februari van het betreffende jaar aan Educam overgemaakt.

Dit plan houdt rekening met de bestaande opleidingsnoden van de werknemers en de gewenste antwoorden hierop van het bedrijf. In functie van een sectorale erkenning en een optimaal gebruik van het vormingskrediet en van de wet op het betaald educatief verlof, verloopt de uitvoering van dit plan in overleg met Educam.

De uitvoering van dit plan wordt eveneens paritair opgevolgd en jaarlijks geëvalueerd. De jaarlijkse evaluatie gebeurt in de ondernemingsraad, bij ontstentenis in samenspraak met de vakbondsafvaardiging of door het paritair subcomité.

Educam heeft als taak een instrument te ontwikkelen dat bedrijven moet helpen een opleidingsplan op te stellen en zodoende de kwaliteit van die plannen te verhogen.

Naast het erkennen van opleidingen dient Educam ook een systeem en een procedure van certificering van werknemers uit te werken. Indien het opleidingsplan in door Educam erkende opleidingen voorziet en indien ze gevolgd worden door een competentietest in het kader van certificering, dan dient daarover voorafgaand en/of in het kader van het opleidingsplan een akkoord te bestaan tussen de werkgever en de vakbondsafvaardiging (indien aanwezig). In geval van negatieve testresultaten wordt een principe-recht op remediëring voorzien, waarin de werkgever er zich toe verbindt om een niet-geslaagde cursist een eenmalig recht op een remediëring aan te bieden.

Hoofdstuk IV. - Geldigheid

Art. 9.Deze collectieve arbeidsovereenkomst treedt in werking op 1 juli 2005 en wordt gesloten voor onbepaalde duur.

Zij kan door elk van de ondertekenende partijen worden opgezegd, mits een opzegging van drie maanden wordt betekend bij een ter post aangetekende brief, gericht aan de voorzitter van het Paritair Subcomité voor het koetswerk en aan de in dat paritair subcomité vertegenwoordigde organisaties.

Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 15 mei 2006.

De Minister van Werk, P. VANVELTHOVEN

^