gepubliceerd op 18 juni 2003
Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 25 maart 1999 houdende bepaling van productnormen voor verpakkingen
15 MEI 2003. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 25 maart 1999 houdende bepaling van productnormen voor verpakkingen
VERSLAG AAN DE KONING Sire, Het voorliggende besluit strekt er in hoofdzaak toe de bepalingen van de beschikking 1999/177/EG van de Europese Commissie van 8 februari 1999 om te zetten in Belgische wetgeving. Deze Beschikking voorziet in de vaststelling van de voorwaarden voor een afwijking ten aanzien van de bij Richtlijn 94/62/EG betreffende verpakking en verpakkingsafval vastgestelde concentraties van zware metalen in kunststofkratten en -paletten.
Daarnaast wordt voorzien in de omzetting van de beschikking 2001/171/EG van de Europese Commissie van 19 februari 2001 tot vaststelling van de voorwaarden voor een afwijking voor glazen verpakkingen van de bij Richtlijn 94/62/EG betreffende verpakking en verpakkingsafval vastgestelde concentraties van zware metalen.
Beschikking 1999/177/EG van de Europese Commissie van 8 februari 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor een afwijking ten aanzien van de bij Richtlijn 94/62/EG betreffende verpakking en verpakkingsafval vastgestelde concentraties van zware metalen in kunststofkratten en -paletten werd reeds gedeeltelijk omgezet in paragrafen 1, 2, 3 en 4 van artikel 3 van het koninklijk besluit van 25 maart 1999. Omdat artikel 5 van voormelde beschikking 1999/177/EG tot dusver niet in Belgische wetgeving is omgezet en dat de rechtszekerheid voor de betrokken fabrikant van kunststofkratten en -paletten en verpakker/vuller en/of een door hen aangestelde gevolmachtigde in het gedrang komt nu ze niet alle bepalingen van voormelde beschikking 1999/177/EG in het koninklijk besluit van 25 maart 1999 kunnen terugvinden, dringt zich derhalve een wijziging op van artikel 3 van het koninklijk besluit van 25 maart 1999. De nieuwe paragrafen 5, 6, 7, 8, 9 en 10 van artikel 3 vullen de voorwaarden van het koninklijk besluit van 25 maart 1999 verder aan voor het op de markt brengen van kunststofkratten en -paletten waarvan de som van de concentraties van lood, cadmium, kwik en zeswaardig chroom, de grenswaarden bepaald in artikel 1 van het koninklijk besluit van 25 maart 1999 overschrijden (100 mg/kg). Het voorliggende besluit is dus alleen van toepassing voor kunststofkratten en -paletten waarvan de som van de concentraties van lood, cadmium, kwik en zeswaardig chroom 100 mg/kg overschrijdt.
De nieuwe § 5 voorziet dat een methode moet ingevoerd worden voor de controle van de wettelijke en financiële verplichtingen waarmee kan worden aangetoond dat aan de eisen inzake gesloten en gecontroleerde productketens (artikel 3, § 2, van het koninklijk besluit van 25 maart 1999), het gecontroleerde recyclingsysteem (artikel 3, § 3, van het koninklijk besluit van 25 maart 1999) en het merken (artikel 3, § 4, van het koninklijk besluit van 25 maart 1999) is voldaan.
De nieuwe paragrafen 6, 7 en 8 voeren een autocontrolesysteem in indien kunststofkratten en -paletten op de markt worden gebracht waarvan de som van de concentraties van lood, cadmium, kwik en zeswaardig chroom 100 mg/kg overschrijdt.
Wat de procedures betreft, werd het advies gevraagd aan de Federale Raad voor Duurzame Ontwikkeling, de Hoge Gezondheidsraad, de Raad voor het Verbruik en de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven.
Het voorliggende besluit werd aangepast aan de adviezen.
Dit houdt onder andere in dat de controle van de wettelijke en financiële verplichtingen zowel bij de fabrikanten van kunststofkratten en -paletten als de verpakker/vuller en/of eventueel een door hen aangestelde gevolmachtigde (§ 5) wordt gelegd. De nieuwe paragrafen 6, 7, 8 en 9 werden ook in die zin aangepast. Deze formulering laat toe dat de betrokkenen kunnen kiezen voor een individueel of collectief autocontrolesysteem De fabrikanten van kunststofkratten en -paletten beschikken immers niet noodzakelijk over alle informatie over de modaliteiten van het gebruik van de kratten en paletten zoals de karakteristieken van het retoursysteem, het retourpercentage en de bestemming van niet meer voor hergebruik in aanmerking komende eenheden. Voor de kratten bestaat er meestal enkel een nationale markt, terwijl paletten in veel gevallen worden beheerd in pools die over de hele wereld kunnen circuleren. Ook kent de verpakker/vuller de modaliteiten niet van het recyclingproces.
De § 6, eerste lid bepaalt dat het gekozen autocontrolesysteem op gedetailleerde wijze moet worden beschreven in een document dat moet worden ingediend bij het Directoraat-generaal Bescherming Volksgezondheid : Leefmilieu.
De § 6, derde lid laat toe dat nieuwe marktsubjecten kunnen kiezen voor een individueel autocontrolesysteem of zich kunnen aansluiten bij het eventueel bestaande collectieve autocontrolesysteem.
Een andere belangrijke wijziging ten opzichte van het aan de adviesraden voorgelegde voorontwerp is dat de verificatie van de schriftelijke verklaring en het jaarverslag moet gebeuren door bedrijfsrevisoren of externe accountants. In het kader van de bestaande gewestelijke afvalwetgeving betreffende verpakkingen voeren zij reeds controles bij sommige betrokkenen, in casu de verpakker/vuller, met betrekking tot gegevens die ook gebruikt kunnen worden in het (individuele of collectieve) autocontrolesysteem van dit besluit. Bijkomende administratieve lasten door het autocontrolesysteem worden hierdoor beperkt.
In het voorontwerp werd gesteld dat een met toepassing van Verordening (EG) nr. 761/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 19 maart 2001 inzake de vrijwillige deelneming van organisaties aan een communautair milieubeheer- en milieuauditsysteem (EMAS) erkende milieuverificateur die taak had moeten vervullen. Het aantal EMAS-verificateurs is echter beperkt wat nadelig zou zijn geweest voor het concurrentievermogen. Bovendien zijn de EMAS-verificateurs niet gecertificeerd voor deze taken zodat zij geen toegevoegde waarde hadden kunnen bieden aan de controletaken.
Op 28 oktober 2002 werd een vraag voor spoedadvies (drie dagen) van het ontwerp van dit besluit onontvankelijk verklaard door de Raad van State (advies 34.283/3).
Het ontwerp werd een tweede maal voor advies aan de Raad van State voorgelegd.
Ingevolge de opmerkingen van de Raad van State in haar advies van 11 maart 2003 (34.570/3) betreffende een mogelijk bevoegdheidsprobleem werd het ontwerp voorgelegd aan de Interministeriële Conferentie Leefmilieu (ICL). Op 24 maart 2003 oordeelden de leden van de ICL dat een samenwerkingsakkoord, overeenkomstig artikel 92bis van de bijzondere wet van 8 augustus 1980, niet praktisch is voor een nevenaspect van een reglementering die ruimere doelstellingen beoogt en dat een specifieke (gewestelijke) vergunning voor de verwijderingprocedure van kunststofkratten en -paletten in het kader van het voorliggende ontwerp van koninklijk besluit niet nodig is en de bestaande (gewestelijke) wetgeving toereikend is. Tevens hechtten de leden van de ICL, en met name de gewesten hun goedkeuring aan de tekst, weliswaar mits de door hen voorgestelde wijziging van lid b) van § 5. Die laatste aanpassing werd overgenomen in bijgaand besluit.
De Raad van State beschouwt daarentegen enkele aspecten als behorend tot de gewestelijke bevoegdheid. Dit impliceert volgens hem dat dit een samenwerkingsakkoord zou vergen. Volgens ons heeft dit echter niet voor gevolg dat die aspecten aan de federale bevoegdheid ontsnappen, nu dit precies door de Europese regelgeving opgelegde voorwaarden betreft waaronder een afwijkende productnorm geldt. Het betreft ons inziens bijzaken die de hoofdzaak volgen en te dezen ingepast kunnen worden in het begrip productnorm en dus binnen de federale bevoegdheid vallen. Uit de bovenvermelde consultatie van en goedkeuring door de gewesten blijkt duidelijk dat zij geen bevoegdheidsoverschrijding zien en dat er geen noodzaak aan een samenwerkingsakkoord is. Dit bleef het geval toen zij werden geconfronteerd met de visie van de Raad van State, zoals uitvoerig blijkend uit bijgaand advies.
Ik heb de eer te zijn, Sire, van uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaar, De Minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu, J. TAVERNIER
ADVIES 34.570/3 VAN DE AFDELING WETGEVING VAN DE RAAD VAN STATE De Raad van State, afdeling wetgeving, derde kamer, op 13 december 2002 door de Minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu verzocht hem van advies te dienen over een ontwerp van koninklijk besluit "tot wijziging van het koninklijk besluit van 25 maart 1999 houdende bepaling van productnormen voor verpakkingen", heeft op 11 maart 2003 het volgende advies gegeven : Strekking en rechtsgrond van het ontwerp 1. Het koninklijk besluit van 25 maart 1999 houdende bepaling van productnormen voor verpakkingen bevat voorschriften in verband met de maximale aanwezigheid van bepaalde zware metalen in verpakkingen.Het bevat ook bijzondere bepalingen met betrekking tot kunststofkratten en -paletten, waaronder verplichtingen inzake hergebruik en recyclage van deze verpakkingen.
Het voor advies voorgelegde ontwerp van koninklijk besluit beoogt de voornoemde regeling aan te vullen met een controlesysteem dat in essentie neerkomt op een zelfcontrole door de betrokken ondernemingen (artikel 1 van het ontwerp - ontworpen artikel 3, §§ 5 tot 10).
Het ontwerp bevat eveneens nieuwe specifieke bepalingen met betrekking tot de maximale aanwezigheid van bepaalde zware metalen in glazen verpakkingen (artikel 2 van het ontwerp - ontworpen artikel 3bis).
Het ontwerp vormt aldus grotendeels de omzetting in het interne recht van twee beschikkingen, met name beschikking 1999/177/EG van de Commissie van 8 februari 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor een afwijking ten aanzien van de bij richtlijn 94/62/EG betreffende verpakking en verpakkingsafval vastgestelde concentraties van zware metalen in kunststofkratten en -paletten, en beschikking 2001/171 /EG van de Commissie van 19 februari 2001 tot vaststelling van de voorwaarden voor een afwijking voor glazen verpakkingen van de bij richtlijn 94/62/EG betreffende verpakking en verpakkingsafval vastgestelde grenswaarden voor de concentratie van zware metalen. 2. Het ontworpen besluit vindt rechtsgrond in de artikelen 5, § 1, eerste lid, 3°, en 14 van de wet van 21 december 1998 betreffende de productnormen ter bevordering van duurzame productie- en consumptiepatronen en ter bescherming van het leefmilieu en de volksgezondheid, althans onder het voorbehoud dat hierna in verband met de bevoegdheid van de federale overheid wordt gemaakt. Bevoegdheid van de federale overheid 3. Een identieke tekst als die van het voorliggende ontwerp werd reeds eerder op drie dagen voor advies voorgelegd.De Raad van State heeft die adviesaanvraag onontvankelijk verklaard wegens een onvoldoende motivering van het spoedeisend karakter (1). Toch heeft de Raad van State toen al gemeend enkele bedenkingen te moeten formuleren bij de bevoegdheid van de federale overheid ten aanzien van de aangelegenheid die artikel 1 van het ontwerp beoogt te regelen : « 3.1. De bescherming van het leefmilieu is in beginsel zaak van de gewesten (artikel 6, § 1, II, eerste lid, 1°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen). Op die principiële bevoegdheid van de gewesten wordt evenwel, luidens het tweede lid, 1°, van artikel 6, § 1, II, ten behoeve van de federale overheid een uitzondering gemaakt wat « het vaststellen van de productnormen » betreft.
Opdat de federale overheid bevoegd zou zijn om de regeling vervat in artikel 1 van het voorliggende ontwerp vast te stellen, moet die regeling bijgevolg kunnen worden aangemerkt als een « productnorm », in de zin van de genoemde bepaling van de bijzondere wet.
Blijkens de parlementaire voorbereiding van het voornoemde artikel 6, § 1, II, tweede lid, 1°, dienen in het algemeen als productnormen te worden aangemerkt « normen die bepalen welk niveau van verontreiniging of hinder niet mag worden overschreden in de samenstelling of bij de emissie van een product, of die specificaties bevatten over de eigenschappen, de wijze van gebruik, de beproevingsnormen, het verpakken, het merken, het etiketteren van producten » (2).
In de toelichting bij de bedoelde bijzondere wetsbepaling (3) en tijdens de verdere parlementaire bespreking ervan - meer bepaald bij de bespreking in de bevoegde Kamercommissie (4) - is er bij herhaling op gewezen dat als « productnormen » waarvan het vaststellen overeenkomstig die bepaling aan de federale overheid wordt voorbehouden, alleen moeten worden beschouwd voorschriften waaraan producten vanuit milieu-oogpunt moeten beantwoorden « bij het op de markt brengen ». Het voorbehouden van de bevoegdheid inzake productnormen aan de federale overheid is immers precies verantwoord door de noodzaak om de Belgische economische en monetaire unie te vrijwaren (5) en om obstakels voor het vrij verkeer van goederen tussen de gewesten uit de weg te ruimen (6).
In verband met het onderscheid dat moet worden gemaakt tussen milieuhygiënische normen waaraan producten moeten voldoen om op de markt te mogen worden gebracht (eigenlijke « productnormen », die tot de bevoegdheid van de federale overheid behoren) en andere milieuhygiënische normen (die tot de bevoegdheid van de gewesten behoren), kan inzonderheid volgende verklaring uit de parlementaire voorbereiding worden aangehaald : « Afgezien van de specifieke toepassingen inzake milieukeuren en productheffingen, is een productnorm een norm die voorwaarden stelt waaraan een product moet voldoen om op de markt gebracht te mogen worden. Concreet betekent dit dat maatregelen ter bevordering van hergebruik van verpakkingen en recyclage van verpakkingsmateriaal, die ingrijpen nadat de verpakking samen met het verpakte product op de markt is gebracht, behoren tot het afvalstoffenbeleid van de gewesten.
Alleen wanneer specificaties inzake de verpakkingen worden opgelegd waaraan een product moet voldoen voordat het op de markt mag worden gebracht (= beperkingen van wat op de Belgische markt verhandeld mag worden) is er sprake van een productnorm » (7) (8). 3.2. De meeste bepalingen van het voornoemde koninklijk besluit van 25 maart 1999 ressorteren weliswaar onder de federale bevoegdheid inzake productnormen.
Anders zou het echter kunnen zijn voor artikel 3, §§ 2, 3 en (ten dele) § 5, van dat koninklijk besluit, welke bepalingen maatregelen bevatten met betrekking tot gesloten en gecontroleerde productketens.
Die maatregelen komen erop neer dat de betrokken kunststofkratten en -paletten, waarin bepaalde concentraties van zware metalen voorkomen, in voldoende mate moeten worden hergebruikt en/of gerecycleerd.
Artikel 1 van het ontwerp strekt tot de vervanging van het voornoemde artikel 3, § 5, door nieuwe paragrafen, die erop neerkomen dat een vorm van zelfcontrole met rapporteringsverplichting wordt ingevoerd met betrekking tot die hergebruik- en recyclageverplichtingen.
Het zal zaak zijn van de stellers van het ontwerp om na te gaan of artikel 1 van het ontwerp nog kan worden ingepast in de federale bevoegdheid inzake productnormering, waarvan hiervóór de draagwijdte in herinnering is gebracht. Het verdient aanbeveling dat zij, naar aanleiding van het indienen van een ontvankelijke adviesaanvraag, daarover de nodige toelichting zouden verschaffen. » 4. Ingaand op die uitnodiging, heeft de gemachtigde ambtenaar aan de Raad van State een juridisch advies bezorgd, waarin op omstandige wijze uiteengezet wordt waarom de regeling vervat in het ontworpen artikel 3, § 5 (artikel 1 van het ontwerp), behoort tot de bevoegdheid van de federale overheid. Dat betoog komt in essentie hierop neer dat de ontworpen bepaling voorziet in voorwaarden die, als ze vervuld zijn, verantwoorden dat wordt afgeweken van de maximumconcentratie aan zware metalen, opgelegd bij artikel 1 van het koninklijk besluit van 25 maart 1999, welke bepaling een productnorm bevat. Door de band die het ontwerp aldus legt met een bepaling die het op de markt brengen van kunststofkratten en -paletten betreft, zou de ontworpen bepaling zelf als een productnorm beschouwd moeten worden.
Die redenering kan de Raad van State niet overtuigen.
Het is juist dat het vigerende artikel 3, § 1, van het koninklijk besluit van 25 maart 1999 bepaalt dat kunststofkratten en -paletten op de markt gebracht mogen worden, met een concentratie van lood, cadmium, kwik en zeswaardig chroom, die hoger is dan die welke bij artikel 1 wordt toegestaan, als die kunststofkratten en -paletten voldoen aan de voorwaarden bepaald in artikel 3, §§ 2 tot 4. Die voorwaarden komen erop neer dat de kunststofkratten en -paletten opgenomen moeten zijn in gesloten en gecontroleerde productketens, waaruit eenheden niet zonder meer kunnen worden verwijderd en waarin nieuwe eenheden enkel het resultaat mogen zijn van een gecontroleerd recyclingproces (9).
De ontworpen paragrafen 5 tot 10 beogen aan de fabrikant van kunststofkratten en -paletten en aan de verpakker/vuller bepaalde bijkomende verplichtingen op te leggen, voor het geval zij gebruik willen maken van de mogelijkheid tot afwijking van de maximumconcentraties. Die voorwaarden betreffen het invoeren van een methode van controle, waarmee kan worden aangetoond dat aan de vereisten van de vigerende paragrafen 2 tot 4 is voldaan; bovendien wordt een verplicht retourpercentage opgelegd, en wordt bepaald wat er moet gebeuren met geretourneerde eenheden die niet langer voor hergebruik in aanmerking komen.
De ontworpen bepalingen hebben aldus in wezen betrekking op de recyclage en de verwijdering van kunststofkratten en -paletten. Ze regelen aspecten van afvalvermijding en afvalverwijdering.
De federale overheid kan haar bevoegdheid inzake productnormen echter niet aanwenden om, onder de vorm van voorwaarden die het mogelijk maken van die productnormen af te wijken, in feite een beleid te voeren op het vlak van het hergebruik en de verwijdering van producten, nadat deze op de markt zijn gebracht. Dat beleid behoort integendeel tot de bevoegdheid van de gewesten.
Weliswaar voorziet de ontworpen regeling in een band tussen de normen inzake de recyclage en de verwijdering van kunststofkratten en -paletten (bevoegdheid van de gewesten) en de norm inzake de maximumconcentratie van zware metalen (bevoegdheid van de federale overheid). Die band kan echter niet eenzijdig gelegd worden door de federale overheid. Overigens zouden ook de gewesten die band niet eenzijdig kunnen leggen. De enige manier om te bepalen dat het naleven van bepaalde normen inzake recyclage en verwijdering het mogelijk maakt om af te wijken van een norm inzake maximumconcentraties, bestaat erin om deze aangelegenheid in een samenwerkingsakkoord te regelen.
De conclusie is dan ook dat het ontworpen artikel 3, § 5, in zoverre het bepalingen bevat i.v.m. de retourpercentages en het lot van eenheden die niet langer voor hergebruik in aanmerking komen, de bevoegdheid van de federale overheid te buiten gaat. De ontworpen paragrafen 6 tot 10, die bepaalde administratieve verplichtingen opleggen, gaan die bevoegdheid eveneens te buiten, in zoverre ze betrekking hebben op de voornoemde bepalingen van paragraaf 5. 5. Artikel 2 van het ontwerp (ontworpen artikel 3bis) heeft uitsluitend betrekking op de voorwaarden waaraan glazen verpakkingen moeten voldoen. Die voorwaarden vormen productnormen zodat de federale overheid bevoegd is om ze op te leggen.
Onderzoek van de tekst Artikel 1 6. Gelet op de conclusie i.v.m. de bevoegdheid van de federale overheid (opmerkingen 3 en 4), is het niet nodig nader in te gaan op de bepalingen van dit artikel.
Artikel 2 7. De ontworpen paragraaf 10 moet vernummerd worden tot paragraaf 4. Voorts vervange men in die paragraaf de woorden "Deze bepaling" door "Dit artikel". (1) Advies 34.283/3 van 28 oktober 2002. (2) Parl.St., Senaat, 1992-93, nr. 558-1, p. 17. (3) Zelfde stuk, p.20. (4) Parl.St., Kamer, 1992-93, nr. 1063/7, pp. 37, 38, 39, 42, 43 en 44. (5) Parl.St., Senaat, 1992-93, nr. 558-1, p. 20; Parl. St., Kamer, 1992-93, nr. 1063/7, p. 37. (6) Parl.St., Senaat, 1992-93, nr. 558-5, p. 67. (7) Parl.St., Kamer, 1992-93, nr. 1063/7, p. 44. (8) Ook in de rechtsleer wordt nader ingegaan op de problematiek van verpakkingsafval en productnormen : "wat de aflijning betreft van de federale bevoegdheid inzake de productnormen ten opzichte van de gewestelijke bevoegdheid inzake het afvalstoffenbeleid en het beleid inzake hinderlijke inrichtingen, blijkt uit de parlementaire voorbereiding dat alle maatregelen ter bevordering van het hergebruik van verpakkingen en recyclage van verpakkingsafval, die ingrijpen nadat de verpakking samen met het verpakte product op de markt is gebracht, behoren tot de exclusieve bevoegdheid van de gewesten inzake het afvalstoffenbeleid.[...] Daarentegen is de federale overheid bevoegd om voor te schrijven dat verpakkingsmateriaal, om op de markt te mogen worden gebracht, derwijze moet zijn samengesteld dat het voor een bepaald percentage « kan » worden gerecycleerd" (L. Lavrysen, Leefmilieu en waterbeleid, in G. van Haegendoren en B. Seutin (ed.), De bevoegdheidsverdeling in het federale België, Brugge, die Keure, 1999, 107- 108, nr. 22). (9) In het kader van het voorliggende advies heeft de Raad van State zich niet uit te spreken over de vraag of alle vigerende bepalingen van artikel 3, §§ 1 tot 4, productnormen bevatten. De kamer was samengesteld uit : De heren : W. Deroover, eerste voorzitter;
D. Albrecht en P. Lemmens, staatsraden;
H. Cousy en J. Velaers, assessoren van de afdeling wetgeving;
Mevr. A.-M. Goossens, toegevoegd griffier.
De overeenstemming tussen de Nederlandse en de Franse tekst werd nagezien onder toezicht van de heer D. Albrecht.
Het verslag werd uitgebracht door de heer J. Van Nieuwenhove, auditeur. De nota van het Coördinatiebureau werd opgesteld en toegelicht door Mevr. K. Bams, referendaris.
De griffier, De eerste voorzitter, A.-M. Goossens. W. Deroover.
15 MEI 2003. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 25 maart 1999 houdende bepaling van productnormen voor verpakkingen ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op richtlijn 94/62/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 1994 betreffende verpakking en verpakkingsafval;
Gelet op de beschikking 1999/177/EG van de Europese Commissie van 8 februari 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor een afwijking ten aanzien van de bij Richtlijn 94/62/EG betreffende verpakking en verpakkingsafval vastgestelde concentraties van zware metalen in kunststofkratten en -paletten;
Gelet op de beschikking 2001/171/EG van de Europese Commissie van 19 februari 2001 tot vaststelling van de voorwaarden voor een afwijking voor glazen verpakkingen van de bij Richtlijn 94/62/EG betreffende verpakking en verpakkingsafval vastgestelde concentraties van zware metalen;
Gelet op de wet van 21 december 1998 betreffende productnormen ter bevordering van duurzame productie- en consumptiepatronen en ter bescherming van het leefmilieu en de volksgezondheid, inzonderheid de artikelen 5, § 1, eerste lid, 3° en 14;
Gelet op het koninklijk besluit van 25 maart 1999 houdende bepaling van productnormen voor verpakkingen;
Gelet op het advies van de Federale Raad voor Duurzame Ontwikkeling gegeven op 15 oktober 2002;
Gelet op het advies van de Hoge Gezondheidsraad, gegeven op 7 augustus 2002;
Gelet op het advies van de Raad voor het Verbruik, gegeven op 19 november 2002;
Gelet op het advies van de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven gegeven op 31 oktober 2002;
Gelet op de omstandigheid dat de gewestregeringen bij het ontwerpen van dit besluit betrokken zijn;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën gegeven op 25 november 2002;
Gelet op de akkoordbevinding van Onze Vice-Eerste Minister en Minister van Begroting, Maatschappelijke Integratie en Sociale Economie gegeven op 13 december 2002;
Gelet op de beraadslaging van de Ministerraad, op 6 december 2002, betrefffende de adviesaanvraag binnen een termijn van één maand;
Gelet op het advies 34.570/3 van de Raad van State, gegeven op 11 maart 2003, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 1° van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op de voordracht van Onze Minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.In artikel 3 van het koninklijk besluit van 25 maart 1999 houdende bepaling van productnormen voor verpakkingen wordt § 5 opgeheven en vervangen door navolgende bepalingen : « § 5. De fabrikant van kunststofkratten en -paletten en de verpakker/vuller en/of een door hen aangestelde gevolmachtigde die kunststofkratten en -paletten op de markt brengen als bedoeld in § 1, moet een methode voor de controle van de wettelijke en financiële verplichtingen invoeren waarmee kan worden aangetoond dat aan de eisen van § 2 tot § 4, is voldaan en dat : a) de retourpercentages, dat wil zeggen de percentages van de herbruikbare eenheden die na gebruik niet uit de kringloop verdwijnen, maar naar de verpakker/vuller of een gevolmachtigde daarvan terugkeren, worden gehaald;deze retourpercentages moeten zo hoog mogelijk zijn, en mogen in geen geval lager zijn dan 90 % over de levensduur van de kunststofkratten of -paletten; in dit systeem wordt rekening gehouden met alle herbruikbare eenheden die in de kringloop worden opgenomen of eruit verdwijnen; b) alle geretourneerde eenheden die niet langer voor hergebruik in aanmerking komen, worden hetzij verwijderd overeenkomstig de gewestelijke wetgeving, hetzij gerecycleerd via een recyclingproces waarin het gerecycleerde materiaal bestaat uit kunststofkratten of -paletten uit de kringloop en waarin slechts zoveel extern materiaal wordt toegevoegd als technisch noodzakelijk is, met een maximum van 20 gewichtsprocent. § 6. De fabrikant van kunststofkratten en -paletten en de verpakker/vuller en/of een door hen aangestelde gevolmachtigde dient bij het Directoraat-generaal Bescherming Volksgezondheid : Leefmilieu een document in waarin de in § 5 bedoelde methode op gedetailleerde wijze wordt beschreven en waarin tevens wordt aangegeven op welke wijze nieuwe kunststofkratten en -paletten worden gemerkt.
Dit document moet zijn ingediend uiterlijk de eerste dag van de zesde maand volgend op de inwerkingtreding van deze bepaling voor kratten en paletten die op de markt zijn gebracht voor de inwerkingtreding van deze bepaling.
Voor kratten en paletten die op de markt worden gebracht na inwerkingtreding van deze bepaling moet dit document zijn ingediend uiterlijk de eerste dag volgend op het op de markt brengen van deze kratten en paletten. § 7. De fabrikant van kunststofkratten en -paletten en de verpakker/vuller en/of een door hen aangestelde gevolmachtigde stelt jaarlijks een schriftelijke verklaring van overeenstemming op, alsmede een jaarverslag waarin wordt aangetoond hoe aan de voorwaarden van dit artikel wordt voldaan.
Eventuele wijzigingen van het systeem of van de gevolmachtigden worden hierin vermeld. § 8. De schriftelijke verklaring en het jaarverslag moeten worden geverifieerd door een bedrijfsrevisor, ingeschreven op de ledenlijst van het Instituut der Bedrijfsrevisoren (IBR), opgericht overeenkomstig de wet van 22 juli 1953 of een externe accountant, zoals bepaald in de wet van 22 april 1999 betreffende de boekhoudkundige en fiscale beroepen en ingeschreven op de externe ledenlijst van het Instituut van de Accountants en de Belastingconsulenten (IAB). Indien aan alle wettelijke bepalingen is voldaan valideert hij de schriftelijke verklaring en het jaarverslag.
In het tegenovergestelde geval vermeldt hij in zijn verslag de vastgestelde tekortkomingen. § 9. De fabrikant van kunststofkratten en -paletten en de verpakker/vuller en/of een door hen aangestelde gevolmachtigde houdt de in § 7 bedoelde documentatie ten minste vier jaar ter beschikking van de met het toezicht belaste ambtenaren voor inspectiedoeleinden.
Wanneer noch de fabrikant van kunststofkratten en -paletten en de verpakker/vuller, noch een door hen aangestelde gevolmachtigde in de Europese Economische Ruimte is gevestigd, berust de verplichting de in § 7 bedoelde documentatie ter beschikking te houden bij de persoon die het product in de Europese Economische Ruimte in de handel brengt. § 10. Dit artikel is van toepassing tot en met 7 februari 2009. De Minister tot wiens bevoegdheid het leefmilieu behoort kan deze termijn verlengen indien op Europees vlak tot een verlenging van de betrokken regeling wordt besloten. »
Art. 2.In hetzelfde koninklijk besluit wordt een artikel 3bis ingevoegd dat luidt als volgt : «
Art. 3bis.§ 1. In glazen verpakkingen mag de grenswaarde van 100 mg/kg bepaald in artikel 1 worden overschreden zonder evenwel de grenswaarde van 250 mg/kg te overschrijden mits deze verpakkingen voldoen aan alle voorwaarden bepaald in § 2 en § 3. § 2. Lood, cadmium, kwik en zeswaardig chroom mogen tijdens het fabricageproces niet opzettelijk worden toegevoegd.
Onder opzettelijk toevoegen wordt verstaan het doelbewust gebruik bij de formulering van een verpakking of een verpakkingscomponent, waarbij de blijvende aanwezigheid in de uiteindelijke verpakking of verpakkingscomponent gewenst is om een specifieke eigenschap, verschijningsvorm of kwaliteit te geven. Het gebruik van gerecycleerde verpakkingsmaterialen als grondstof voor de vervaardiging van nieuwe verpakkingsmaterialen, waarbij een gedeelte van de gerecycleerde verpakkingsmaterialen bepaalde hoeveelheden van voormelde metalen kan bevatten, wordt niet als een opzettelijke toevoeging beschouwd.
Het verpakkingsmateriaal mag de concentratiegrenswaarden uitsluitend als gevolg van de toevoeging van gerecycleerde verpakkingsmaterialen overschrijden. § 3. Wanneer de gemiddelde concentratie van zware metalen bij twaalf opeenvolgende maandelijkse controles, door de fabrikant of zijn gevolmachtigde uitgevoerd bij de productie van elke individuele glasoven die representatief is voor de normale en geregelde productieactiviteit, hoger ligt dan de grenswaarde van 200 mg/kg, dient de fabrikant of zijn gevolmachtigde vertegenwoordiger een verslag in bij het Directoraat-generaal Bescherming Volksgezondheid : Leefmilieu. In dit verslag wordt opgenomen : a) de gemeten waarden;b) een beschrijving van de gebruikte meetmethoden;c) de vermoedelijke bronnen van de te hoge concentraties van de zware metalen;d) een gedetailleerde beschrijving van de maatregelen die zijn genomen om de concentratie van de zware metalen te doen afnemen. Wanneer noch de fabrikant, noch zijn gevolmachtigde vertegenwoordiger in de Europese Economische Ruimte is gevestigd, berust de verplichting om een verslag in te dienen bij de persoon die het product in de Europese Economische Ruimte in de handel brengt.
De meetresultaten van productielocaties en de gebruikte meetmethoden worden te allen tijde ter beschikking gehouden van de met het toezicht belaste ambtenaren. § 4. Dit artikel is van toepassing tot en met 30 juni 2006. De Minister tot wiens bevoegdheid het leefmilieu behoort kan deze termijn verlengen indien op Europees vlak tot een verlenging van de betrokken regeling wordt besloten. »
Art. 3.Dit besluit treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad .
Art. 4.Onze Minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 15 mei 2003.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu, J. TAVERNIER