gepubliceerd op 28 juli 2005
Koninklijk besluit tot wijziging van sommige bepalingen inzake loopbaanonderbreking
15 JULI 2005. - Koninklijk besluit tot wijziging van sommige bepalingen inzake loopbaanonderbreking (1)
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen, inzonderheid op artikel 100, derde lid, vervangen bij het koninklijk besluit nr. 424 van 1 augustus 1986, artikel 102, § 1, tweede lid, vervangen bij het koninklijk besluit nr. 424 van 1 augustus 1986, en artikel 105, § 1, eerste lid, opnieuw opgenomen bij de wet van 22 december 1995 en vervangen bij de wet van 26 maart 1999;
Gelet op het koninklijk besluit van 2 januari 1991 betreffende de toekenning van onderbrekingsuitkeringen, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 25 april 1991, 19 december 1991, 21 december 1992, 2 december 1993, 22 maart 1995, 14 maart 1996, 5 juni 1997, 8 augustus 1997, 29 oktober 1997, 2 december 1997, 20 januari 1998 en 12 maart 2000;
Gelet op het koninklijk besluit van 29 oktober 1997 tot invoering van een recht op ouderschapsverlof in het kader van de onderbreking van de beroepsloopbaan, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 20 januari 1998, 10 augustus 1998, 4 juni 1999 en 24 januari 2002;
Gelet op het advies van het beheerscomité van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening, gegeven op 12 mei 2005;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 24 mei 2005;
Gelet op de akkoordbevinding van Onze Minister van Begroting van 3 juni 2005;
Gelet op het advies nr. 38.528/1 van de Raad van State, gegeven op 23 juni 2005, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op de voordracht van Onze Minister van Werkgelegenheid en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.Artikel 2 van het koninklijk besluit van 29 oktober 1997 tot invoering van een recht op ouderschapsverlof in het kader van de onderbreking van de beroepsloopbaan, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 10 augustus 1998 en 24 januari 2002, wordt vervangen als volgt : «
Art. 2.§ 1. Om voor zijn kind te zorgen heeft de werknemer het recht om : - hetzij gedurende een periode van drie maanden de uitvoering van zijn arbeidsovereenkomst te schorsen zoals bedoeld bij artikel 100 van de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen; deze periode kan naar keuze van de werknemer worden opgesplitst in maanden; - hetzij gedurende een periode van zes maanden zijn arbeidsprestaties deeltijds verder te zetten in de vorm van een halftijdse vermindering zoals bedoeld in artikel 102 van voornoemde wet, wanneer hij voltijds is tewerkgesteld; deze periode kan naar keuze van de werknemer worden opgesplitst in periodes van twee maanden of een veelvoud hiervan; - hetzij gedurende een periode van vijftien maanden zijn arbeidsprestaties deeltijds verder te zetten in de vorm van een vermindering met één vijfde zoals bedoeld in artikel 102 van voornoemde wet wanneer hij voltijds is tewerkgesteld; deze periode kan naar keuze van de werknemer worden opgesplitst in periodes van vijf maanden of een veelvoud hiervan. § 2. De werknemer heeft de mogelijkheid om bij het opnemen van zijn ouderschapsverlof gebruik te maken van de verschillende modaliteiten vermeld in paragraaf 1. Bij een wijziging van opnamevorm moet rekening worden gehouden met het principe dat één maand schorsing van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst gelijk is aan twee maanden halftijdse verderzetting van de arbeidsprestaties en gelijk is aan vijf maanden vermindering van de arbeidsprestaties met één vijfde. »
Art. 2.Artikel 3 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : «
Art. 3.§ 1. De werknemer heeft recht op het bij artikel 2 bedoelde ouderschapsverlof : - naar aanleiding van de geboorte van zijn kind tot het kind zes jaar wordt; - in het kader van de adoptie van een kind, gedurende een periode van vier jaar die loopt vanaf de inschrijving van het kind als deel uitmakend van zijn gezin in het bevolkingsregister of in het vreemdelingenregister van de gemeente waar de werknemer zijn verblijfplaats heeft, en dit uiterlijk tot het kind acht jaar wordt.
Wanneer het kind voor ten minste 66 % getroffen is door een lichamelijke of geestelijke ongeschiktheid of een aandoening heeft die tot gevolg heeft dat ten minste 4 punten toegekend worden in pijler I van de medisch-sociale schaal in de zin van de regelgeving betreffende de kinderbijslag, wordt het recht op ouderschapsverlof toegekend uiterlijk tot het kind acht jaar wordt. § 2. Aan de voorwaarde van de zesde of de achtste verjaardag moet zijn voldaan uiterlijk gedurende de periode van het ouderschapsverlof.
De zesde of de achtste verjaardag kan bovendien worden overschreden wanneer het verlof op verzoek van de werkgever wordt uitgesteld en voorzover de schriftelijke kennisgeving is gebeurd overeenkomstig het bepaalde in artikel 6 ».
Art. 3.Artikel 6 van hetzelfde koninklijk besluit wordt vervangen als volgt : « § 1. De werknemer die gebruik wenst te maken van het recht op ouderschapsverlof, doet zijn aanvraag overeenkomstig de volgende bepalingen : 1° de werknemer brengt ten minste twee maanden en ten hoogste drie maanden op voorhand zijn werkgever hiervan schriftelijk op de hoogte; die termijn kan in overleg tussen de werkgever en de werknemer worden ingekort; 2° de kennisgeving gebeurt door middel van een aangetekend schrijven of de overhandiging van het in 1° van deze paragraaf bedoelde geschrift waarvan het duplicaat voor ontvangst wordt ondertekend door de werkgever;3° het in 1° van deze paragraaf bedoelde geschrift vermeldt de begin- en einddatum van het ouderschapsverlof. Per aanvraag kan slechts één aaneengesloten periode van ouderschapsverlof worden gevraagd. § 2. Tenzij anders wordt bepaald, moet aan alle voorwaarden in het kader van dit besluit zijn voldaan op het moment waarop het ouderschapsverlof ingaat. »
Art. 4.In artikel 6, § 3, eerste en tweede lid, van het koninklijk besluit van 2 januari 1991 betreffende de toekenning van onderbrekingsuitkeringen wordt het bedrag « 17.411 frank » telkens vervangen door « 508,92 euro ».
Art. 5.In artikel 8, § 2bis van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het eerste lid, 1° wordt vervangen als volgt : « 1° voor de voltijdse werknemers die hun arbeidsprestaties met een vijfde verminderen op 86,32 euro.Voor de werknemer die uitsluitend samenwoont met één of meerdere kinderen die hij ten laste heeft wordt dit bedrag van 86,32 euro vervangen door 116,08 euro. »; 2° in het eerste lid, 4° wordt het bedrag van « 8.705 frank » vervangen door « 254,46 euro »; 3° in het tweede lid, 1° wordt het bedrag van « 6.964 frank » vervangen door « 172,63 euro »; 4° in het tweede lid, 4° wordt het bedrag van « 17.411 frank » vervangen door « 431,61 euro ».
Art. 6.In hetzelfde koninklijk besluit worden opgeheven : 1° artikel 8, § 2bis, eerste lid, 2° en 3°;2° artikel 8, § 2bis, tweede lid, 2° en 3°.
Art. 7.De artikelen 1 tot 3 van dit besluit zijn van toepassing op de aanvragen bedoeld in het koninklijk besluit van 29 oktober 1997, die worden ingediend vanaf de inwerkingtreding van voorliggend besluit. De verloven die werden aangevraagd voor die datum blijven volledig onderworpen aan het koninklijk besluit van 29 oktober 1997 zoals dit van toepassing was voor de inwerkingtreding van voorliggend besluit.
Art. 8.Dit besluit treedt in werking op de dag van publicatie ervan in het Belgisch Staatsblad.
De bepalingen opgenomen in de artikelen 4 en 5 zijn van toepassing op alle uitkeringen betaald vanaf de inwerkingtreding van dit besluit en die ten vroegste betrekking hebben op de maand juli 2005.
Art. 9.Onze Minister van Werk is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 15 juli 2005.
ALBERT Van Koningswege : Voor de Minister van Werk, afwezig : De Minister van Begroting en Overheidsbedrijven, J. VANDE LANOTTE _______ Nota's (1) Verwijzingen naar het Belgisch Staasblad : Wet van 22 januari 1985, Belgisch Staatsblad van 24 januari 1985; Wet van 26 maart 1999, Belgisch Staatsblad van 1 april 1999;
Wet van 10 augustus 2001, Belgisch Staatsblad van 15 september 2001;
Koninklijk besluit van 2 januari 1991, Belgisch Staatsblad van 12 januari 1991;
Koninklijk besluit van 25 april 1991, Belgisch Staatsblad van 4 mei 1991;
Koninklijk besluit van 19 december 1991, Belgisch Staatsblad van 11 januari 1992;
Koninklijk besluit van 21 december 1992, Belgisch Staatsblad van 30 december 1992;
Koninklijk besluit van 2 december 1993, Belgisch Staatsblad van 11 december 1993;
Koninklijk besluit van 22 maart 1995, Belgisch Staatsblad van 5 mei 1995;
Koninklijk besluit van 14 maart 1996, Belgisch Staatsblad van 27 maart 1997;
Koninklijk besluit van 5 juni 1997, Belgisch Staatsblad van 14 juni 1997;
Koninklijk besluit van 8 augustus 1997, Belgisch Staatsblad van 17 september 1997;
Koninklijk besluit van 2 december 1997, Belgisch Staatsblad van 12 december 1997;
Koninklijk besluit van 20 januari 1998, Belgisch Staatsblad van 27 maart 1998;
Koninklijk besluit van 12 maart 2000, Belgisch Staatsblad van 15 juni 2000;
Koninklijk besluit van 29 oktober 1997, Belgisch Staatsblad van 7 november 1997;
Koninklijk besluit van 10 augustus 1998, Belgisch Staatsblad van 8 september 1998;
Koninklijk besluit van 4 juni 1999, Belgisch Staatsblad van 26 juni 1999;
Koninklijk besluit van 24 januari 2002, Belgisch Staatsblad van 31 januari 2002.