gepubliceerd op 28 april 1999
Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 23 oktober 1964 tot bepaling van de normen die door de ziekenhuizen en hun diensten moeten worden nageleefd
15 FEBRUARI 1999. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 23 oktober 1964 tot bepaling van de normen die door de ziekenhuizen en hun diensten moeten worden nageleefd
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet op de ziekenhuizen, gecoördineerd op 7 augustus 1987, inzonderheid op artikel 68;
Gelet op de bijlage bij het koninklijk besluit van 23 oktober 1964 tot bepaling van de normen die door de ziekenhuizen en hun diensten moeten worden nageleefd, inzonderheid op de rubriek « Algemene normen die op al de inrichtingen toepasselijk zijn », onderdeel III, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 12 januari 1970, 14 augustus 1987, 7 november 1988, 4 maart 1991, 17 oktober 1991, 12 augustus 1994 en 16 december 1994, de rubriek « Bijzondere normen toepasselijk op de dienst neuro-psychiatrie voor observatie en behandeling van kinderen : Kenletter K », ingevoegd bij het koninklijk besluit van 29 maart 1977, de rubriek « Bijzondere normen toepasselijk op de dienst neuro-psychiatrie voor observatie en behandeling van volwassen patiënten : Kenletter A », ingevoegd bij het koninklijk besluit van 15 februari1974, en de rubriek « Bijzondere normen toepasselijk op de dienst neuro-psychiatrie voor behandeling van volwassen patiënten : Kenletter T », ingevoegd bij het koninklijk besluit van 15 februari 1974;
Gelet op het advies van de Nationale Raad voor Ziekenhuisvoorzieningen, Afdeling Programmatie en Erkenning, gegeven op 23 april 1998;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 26 juni 1998;
Gelet op het akkoord van de Minister van Begroting gegeven op 15 juli 1998;
Gelet op het besluit van de Ministerraad van 11 september 1998 over de adviesaanvraag binnen de termijn van een maand;
Gelet op het advies van de Raad van State, gegeven op 15 december 1998, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op de voordracht van Onze Minister van Volksgezondheid en Pensioenen en van Onze Minister van Sociale Zaken, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.In onderdeel III (« Organisatorische normen ») van de rubriek « Algemene normen die op al de inrichtingen van toepassing zijn », van de bijlage bij het koninklijk besluit van 23 oktober 1964 tot bepaling van de normen die door de ziekenhuizen en hun diensten moeten worden nageleefd, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 12 januari 1970, 14 augustus 1987, 7 november 1988, 4 maart 1991, 17 oktober 1991, 12 augustus 1994 en 16 december 1994, wordt in 2° het derde lid vervangen als volgt : « Ter ondersteuning van de organisatorische en inhoudelijke aspecten van de verpleegkundige zorgverlening, dient in de algemene ziekenhuizen per 150 bedden een middenkader voorzien te worden van ten minste een voltijds gegradueerde verpleegkundige of vroedvrouw. In alle psychiatrische ziekenhuizen dient één middenkader voorzien te worden van ten minste een voltijds gegradueerde verpleegkundige, terwijl in de psychiatrische ziekenhuizen met 150 bedden of meer, het aantal middenkaders verhoudingsgewijs wordt bepaald, op basis van één voltijds gegradueerd verpleegkundige per 150 bedden. Het middenkader kan, naar gelang van de organisatiestructuur van het ziekenhuis, met bepaalde opdrachten worden belast, inzonderheid met het onthaal en de vorming van nieuwe personeelsleden, met de problemen die verband houden met ziekenhuishygiëne, en met de invoering van nieuwe werkmethodes, zoals het systematisch verpleegkundig handelen. ».
Art. 2.In hetzelfde onderdeel wordt een punt 12°quinquies ingevoegd, luidend als volgt : « 12°quinquies § 1. Elk ziekenhuis beschikt over een mobiele equipe van personeelsleden, die niet gebonden is aan een architectonische, structurele of functionele eenheid. § 2. Deze mobiele equipe, bestaande uit verpleegkundigen en verzorgenden, wordt toegewezen aan het verpleegkundig departement van de instelling en valt onder de verantwoordelijkheid van het hoofd van het verpleegkundig departement. § 3. De mobiele equipe bestaat voor minimaal 70 % uit verpleegkundigen.
De aanwerving van het personeel van deze mobiele equipe gebeurt bovenop de bestaande erkennings- en financieringsnormen.
Het personeel dat het voorwerp uitmaakt van een andere overheidsfinanciering komt niet in aanmerking voor de creatie van de mobiele equipe.
De mobiele equipe mag geenszins aangewend worden om aan de minimumomkaderingsnormen van de ziekenhuisdiensten, functies, afdelingen, zorgprogramma's, medisch-technische en medische diensten te beantwoorden.
De aanwerving van de leden van de mobiele equipe wordt als volgt vastegelegd : 1° op 1 januari 1999 : a) wat betreft de algemene ziekenhuizen, O,5 personeelslid per 30 C, D, E, H* en Sp bedden;b) wat betreft de psychiatrische ziekenhuizen, 0,5 personeelslid per 30 T-bedden;2° op 1 januari 2000 : onverminderd de bepalingen in 1°, bijkomend 0,5 personeelslid volgens hetzelfde criterium als beschreven in 1°. § 4. Het hoofd van het verpleegkundig departement stelt een ontwerp van toewijzingsplan op met betrekking tot de grootte, de samenstelling, de concrete plaats en wijze van inzetten van deze mobiele equipe en legt dit voor advies voor aan de ondernemingsraad of bij ontstentenis, de syndicale delegatie voor private instellingen, of het betreffende overlegcomité voor de openbare instellingen.
Het toewijzingsplan wordt opgemaakt door het hoofd van het verpleegkundig departement bij de vorming van de mobiele equipe, en daarna op jaarlijkse basis, evenals bij wijziging van de grootte, de samenstelling, de concrete plaats en wijze van inzetten.
Het hoofd van het verpleegkundig departement zal verslag uitbrengen aangaande het toewijzigingsplan aan de ondernemingsraad of bij ontstentenis, de syndicale delegatie voor private instellingen, of het betreffende overlegcomité voor de openbare instellingen. Dit verslag is opvraagbaar door de overheden die de erkenning in hun bevoegdheid hebben. § 5. Het volledige effectief van voormelde mobiele equipe dient ingezet te worden in verpleegeenheden, het operatiekwartier, de functie "gespecialiseerde spoedgevallenzorg" of de gipskamer. De concrete plaats en wijze van inzetten is vrij te bepalen door het hoofd van het verpleegkundig departement volgens de procedure bedoeld in § 4, rekening houdend met de noodzaak : 1° om het personeel op een meer permanente wijze in te zetten op de hiervoor genoemde diensten en functies die een hogere zorgvraag genereren, welke leidt ot een verhoogde werkdruk;2° om acute situaties van verhoogde of toegenomen zorgvraag en werkdruk op te vangen;3° ter vervanging van verpleegkundigen of verzorgenden bij ziekte of vorming, en ter vervanging en bijstand van specifieke verpleegkundige functies zoals de referentieverpleegkundige.».
Art. 3.In de rubrieken « Bijzondere normen toepasselijk op de dienst neuro-psychiatrie voor observatie en behandeling van kinderen : kenletter K, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 29 maart 1977, « Bijzondere normen toepasselijk op de dienst neuro-psychiatrie voor observatie en behandeling van volwassen patiënten : kenletter A », ingevoegd bij het koninklijk besluit van 15 februari 1974, en « Bijzondere normen toepasselijk op de dienst neuro-psychiatrie voor behandeling van volwassen patiënten : kenletter T », ingevoegd bij het koninklijk besluit van 15 februari 1974, worden het eerste lid en de inleidende zin van het tweede lid van onderdeel III telkens opgeheven.
Art. 4.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 1999.
Art. 5.Onze Minister van Volksgezondheid en Pensioenen en Onze Minister van Sociale Zaken zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 15 februari 1999.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Volksgezondheid en Pensioenen, M. COLLA De Minister van Sociale Zaken, Mevr. M. DE GALAN