Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 14 november 2003
gepubliceerd op 14 november 2003

Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 14 mei 1985 tot toepassing op de voorzorgsinstellingen van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen

bron
federale overheidsdienst economie, k.m.o., middenstand en energie
numac
2003023011
pub.
14/11/2003
prom.
14/11/2003
ELI
eli/besluit/2003/11/14/2003023011/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

14 NOVEMBER 2003. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 14 mei 1985 tot toepassing op de voorzorgsinstellingen van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen


VERSLAG AAN DE KONING Sire, Het bijgevoegde ontwerp van besluit dat ik de eer heb voor te leggen aan Uwe Majesteit heeft tot doel het koninklijk besluit van 14 mei 1985 tot toepassing op de voorzorgsinstellingen van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen aan te passen om rekening te houden met de nieuwe wet van 28 april 2003 betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid (WAP).

Dit koninklijk besluit van 14 mei 1985, dat werd genomen in uitvoering van artikel 2, § 3, 6° van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen, geeft een specifieke lezing van die controlewet voor de toepassing ervan op de voorzorgsinstellingen, die beter gekend zijn onder de naam pensioenfondsen.

Artikel 2, § 3, 6° van de wet van 9 juli 1975 somt de verschillende voorzorgsinstellingen op die onder het toepassingsgebied van de wet vallen.

Artikel 66 van de WAP vult dit artikel nu aan met twee nieuwe categorieën van voorzorgsinstellingen : enerzijds de voorzorgsinstellingen die een individuele pensioentoezegging opbouwen en anderzijds de voorzorgsinstellingen die zijn opgericht in de schoot van een fonds voor bestaanszekerheid, onderworpen aan de wet van 7 januari 1958 betreffende de fondsen voor bestaanszekerheid.

Het is dan ook noodzakelijk in het koninklijk besluit van 14 mei 1985 de nodige regels te bepalen voor de toepassing van de wet van 9 juli 1975 op die nieuwe categorieën van voorzorgsinstellingen.

Er wordt dan ook in overgangsbepalingen voorzien voor de voorzorgsinstellingen die binnen een fonds voor bestaanszekerheid bestaan. Daarbij wordt bijzondere aandacht besteed aan hun specifieke situatie.

Voor de individuele pensioentoezeggingen die zijn aangegaan vóór de inwerkingtreding van de wet was het niet nodig in overgangsbepalingen te voorzien aangezien ze uit het toepassingsgebied van de controlewet zijn uitgesloten. De wet is enkel van toepassing op de nieuwe individuele toezeggingen waarvoor dan ook die bepalingen van dit besluit gelden, die van toepassing zijn op nieuwe "klassieke" pensioenfondsen.

Verder is het ook belangrijk erop te wijzen dat naast het aanbrengen van enkele meer formele aanpassingen tengevolge van de nieuwe WAP, de artikelen van het koninklijk besluit van 14 mei 1985, die de bepalingen uit de controlewet met betrekking tot de overdrachten van verzekeringsportefeuilles van toepassing verklaarden op overdrachten tussen pensioenfondsen, worden opgeheven. Deze materie wordt nu immers geregeld in hoofdstuk VI van die nieuwe wet.

Ook werden enkele bestaande onduidelijkheden i.v.m. ondermeer de solvabiliteitsmarge en het opleggen van een herstelplan weggewerkt.

Tenslotte werd er rekening gehouden met de wijzigingen die de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten aan de controlewet heeft aangebracht. Voortaan wordt de toelating van de voorzorgsinstellingen verleend bij beslissing van de CBFA. De artikelen van het ontwerpbesluit geven aanleiding tot de volgende commentaren : Artikel 1 Dit artikel past enkele definities in artikel 1 van het koninklijk besluit van 14 mei 1985 aan.

In de definitie van de "wet" wordt het lijstje met wijzigingsbepalingen aangevuld met de wijzigingen die sedert 7 mei 2000 aan de wet van 9 juli 1975 zijn aangebracht.

In punt 2° wordt nu verwezen naar de definitie van CBFA zoals die wordt vermeld in het nieuwe artikel 2, § 6, 13° van de controlewet (zoals dat werd ingevoegd door de wet van 2 augustus 2002).

In de definitie van "voorzorgsactiviteit" wordt gepreciseerd dat enkel voordelen inzake "blijvende" invaliditeit wordt bedoeld.

De notie "blijvende invaliditeit" wordt gebruikt omdat beperkte vergoedingen in geval van arbeidsongeschiktheid zoals het betalen van het loon gedurende enkele maanden niet worden bedoeld. Deze laatste vergoedingen worden vaak rechtstreeks door de werkgever betaald of kunnen eventueel langs een andere verzekering worden gedekt.

Verder wordt verduidelijkt dat met "ondernemingen", private ondernemingen worden bedoeld. De overheidsbedrijven zijn immers reeds begrepen in de notie "publiekrechtelijke rechtspersonen".

Tenslotte wordt in het tweede lid van dit artikel de omschrijving van de vaste bijdrageplannen in overeenstemming gebracht met de nieuwe terminologie die in de WAP wordt gebruikt, nl. "toezegging van het type vaste bijdragen".

Artikel 2 Er wordt rekening gehouden met het feit dat ingevolge de voormelde wet van 2 augustus 2002 de CBFA voortaan de toelating voor het uitoefenen van een voorzorgsactiviteit zal verlenen.

Artikel 3 Artikel 3 schrapt in artikel 12 van het koninklijk besluit van 14 mei 1985 het woord "twee" om rekening te houden met de gewijzigde § 2 van artikel 9 van de controlewet. In die paragraaf werden immers de toegelaten rechtvormen, die een voorzorgsinstelling mogen aannemen, uitgebreid. Naast de twee bestaande, nl. de vereniging zonder winstoogmerk en de onderlinge verzekeringsvereniging worden nu ook andere rechtsvormen aanvaard voor zover die vormen wettelijke zijn toegelaten om een voorzorgsactiviteit uit te oefenen.

Verder wordt verduidelijkt dat het maatschappelijk doel van de voorzorgsinstelling moet worden beperkt tot de voorzorgsactiviteit en de verrichtingen die er rechtstreeks uit voortvloeien. Met deze laatste wordt ondermeer het uitvoeren van de solidariteitstoezegging bedoeld, die overeenkomstig de WAP verbonden moet zijn aan een sociaal pensioenstelsel.

Artikel 4 De omschrijving van de samengestelde solvabiliteitsmarge werd herzien om de coherentie te verzekeren met de inhoud van het concept van technische voorzieningen.

De samengestelde solvabiliteitsmarge wordt bekomen door van het vermogen van de instelling de volgende elementen af te trekken : - de technische voorzieningen berekend door de instelling om te voldoen aan de vereisten van artikel 16 van de controlewet; - de technische voorzieningen voor nog uit te voeren prestaties; - de immateriële elementen opgenomen in de balans; - de vorderingen op de werkgever die niet gewaarborgd zijn of waarvan de waarborg niet door de CBFA wordt aanvaard, voor zover deze vorderingen niet aangewend zijn ter dekking van de voormelde voorzieningen.

Bij deze elementen kan de volgende toelichting gegeven worden.

Voor de toezeggingen van het type "vaste prestaties" mogen de voorzieningen bedoeld in het eerste streepje niet lager zijn dan het bedrag bekomen bij toepassing van de artikelen 22, 23, 23bis , 24 en 25 van het koninklijk besluit van 7 mei 2000. Voor de toezeggingen van het type "vaste bijdragen" of voor cash balance-plannen zijn die technische voorzieningen gelijk aan het bedrag zoals dat voortvloeit uit de toepassing van de artikel 29, §§ 2, 4 en 6.

Om een dubbele aftrek van vorderingen op de werkgever te vermijden wordt verduidelijkt dat de niet gewaarborgde vorderingen of die waarvan de waarborg niet door de CBFA wordt aanvaard, moeten worden afgetrokken van het vermogen tenzij ze worden aangewend voor de dekking van de in het eerste en tweede streepje bedoelde technische voorzieningen, zoals bijvoorbeeld de vordering bedoeld in artikel 20, § 1 van het koninklijk besluit van 14 mei 1985.

Dat probleem van dubbele aftrek stelt zich niet voor de immateriële elementen aangezien artikel 7 van het koninklijk besluit van 7 mei 2000 bepaalt dat ze niet als dekkingswaarden voor de voormelde technische voorzieningen mogen worden toegewezen.

Het spreekt voor zich dat die immateriële elementen en vorderingen op de werkgever slechts moeten worden afgetrokken voor zover ze als dekkingswaarden van het vermogen worden gebruikt.

Tenslotte past het te verduidelijken dat de vorderingen die bedoeld werden in het oude artikel 8 van het KB van 14 mei 1985 opgenomen mogen blijven worden in de berekening van de solvabiliteitsmarge en dus niet moeten worden afgetrokken van het vermogen van de voorzorgsinstelling.

Artikel 5 Zie toelichting bij artikel 2.

Artikel 6 Artikel 21, § 1, derde lid van de wet werd reeds verschillende keren gewijzigd met als gevolg dat het nu noodzakelijk was om in een bijzondere lezing voor de voorzorgsinstellingen te voorzien ten einde te vermijden dat ze zich zouden onttrekken aan de verplichtingen bepaald in dit artikel.

Artikel 7 Dit artikel bedoelt de gevallen duidelijker te omschrijven waarin de CBFA een herstelplan kan opleggen.

In de eerste plaats wordt, net zoals bij het nieuwe artikel 8bis van het koninklijk besluit van 14 mei 1985 ook hier verduidelijkt dat voor het bepalen van de financiële toestand van een voorzorgsinstelling rekening moet worden gehouden met de technische voorzieningen berekend door de instelling om te voldoen aan de vereisten van artikel 16 van de controlewet (zie voor een nadere toelichting hieromtrent onder artikel 4).

Verder wordt erin voorzien dat een herstelplan kan worden opgelegd wanneer de solvabiliteitsmarge het voorgeschreven niveau niet meer bereikt. Het is immers mogelijk dat, alhoewel het globale vermogen de voormelde voorzieningen, verhoogd met de samen te stellen marge, dekt, de samengestelde marge onvoldoende is om de vereiste samen te stellen marge te dekken. Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer immateriële elementen of schuldvorderingen op de werkgever overeenkomstig het nieuwe artikel 8bis van het koninklijk besluit van 14 mei 1985 worden afgetrokken.

Artikel 8 In het tweede lid van artikel 15bis van het koninklijk besluit van 14 mei 1985 wordt de omschrijving van vaste bijdrageplannen in overeenstemming gebracht met de nieuwe terminologie die in de WAP wordt gebruikt, nl. "toezegging van het type vaste bijdragen".

Artikelen 9 en 10 Het nieuwe artikel 16ter van het koninklijk besluit van 14 mei 1985 stelt dat het hoofdstuk van de controlewet inzake overdrachten niet van toepassing is op de voorzorgsinstellingen. Vandaar dat de artikelen van het besluit die een aangepaste lezing van bepaalde artikelen uit dat hoofdstuk gaven, werden opgeheven.

Deze regeling is immers overbodig geworden omdat deze materie nu wordt behandeld in hoofdstuk VI van de nieuwe WAP. Dat hoofdstuk regelt op algemene wijze de problematiek rond de verandering van pensioeninstelling, het zogenaamde financieringsinstrument van de pensioentoezegging en de eventuele daarmee gepaard gaande overdracht van de reserves van de aangeslotenen.

Artikelen 11 en 12 De artikelen 11 en 12 van het ontwerp passen respectievelijk de artikelen 19 en 20 van het koninklijk besluit van 14 mei 1985 aan die een bijzondere lezing inhouden van de overgangsbepalingen in de artikelen 92 en 93 van de controlewet.

Deze overgangsbepalingen worden nu aangevuld voor de voorzorginstellingen opgericht in de schoot van een fonds voor bestaanszekerheid.

In het algemeen kan worden gesteld dat voor de voorzorgsinstellingen die op de datum van inwerkingtreding van dit besluit bestonden, nl. op 1 januari 2004 gelijkaardige overgangsmaatregelen gelden als die welke destijds in 1985 van toepassing waren. Ze werden evenwel aangepast om rekening te houden met de rechten die de WAP aan de aangeslotenen voor het verleden toekent.

Met het oog op de coherentie werd de datum waarop deze overgangsbepalingen beginnen te lopen afgestemd op de aanvangsdatum van de overgangsbepalingen die voor de pensioentoezeggingen, die in die voorzorgsinstellingen worden beheerd, in de WAP zijn voorzien.

Voor de voorzorginstellingen die op 1 januari 2004 bestaan in de schoot van een fonds voor bestaanszekerheid stelt de nieuwe § 7 van artikel 93 van de wet, zoals die moet worden gelezen volgens artikel 20 van het koninklijk besluit van 14 mei 1985, dat de wet drie jaar na 1 januari 2004, dus op 1 januari 2007 op hen van toepassing wordt of op de datum van inwerkingtreding van de sectorale CAO die het pensioenstelsel aan de WAP aanpast indien die datum vóór 1 januari 2007 valt.

De overgangsbepalingen van de artikelen 92 en 93 van de wet (zoals ze moeten worden gelezen volgens respectievelijk de artikelen 19 en 20 van het koninklijk besluit van 14 mei 1985) beginnen dan ook te lopen op 1 januari 2007 of vroeger, nl. op de datum van inwerkingtreding van de voormelde CAO. De bestaande overgangsbepalingen inzake het samenstellen van een solvabiliteitsmarge en het aanleggen van technische voorzieningen werden enigszins aangepast om rekening te houden met de specifieke situatie van deze voorzorgsinstellingen.

Voor het aanleggen van een solvabiliteitsmarge genieten ze van een uitsteltermijn van vijf jaar.

Inzake de voorzieningen moet eerst het volgende worden opgemerkt : in de meeste gevallen werken de fondsen voor bestaanszekerheid in repartitie. In dit geval zijn er geen voorzieningen. Het kan evenwel voorkomen dat in het kader van een werkingsfonds, dat bedoeld is om de pensioenen en andere voordelen, toegekend door een fonds voor bestaanszekerheid, uit te betalen, bepaalde overschotten op het einde van een boekjaar opduiken. In de huidige toestand is het niet altijd duidelijk vast te stellen aan welke voordelen die fondsen zijn toegewezen. In ieder geval mogen ze niet worden beschouwd als pensioenvoorzieningen in de zin van de controlereglementering.

Aangezien de aanpassing van de bestaande pensioenstelsels het voorwerp zal uitmaken van sociaal overleg komt het aan de sociale partners toe om te beslissen over het lot van de bestaande voorzieningen (bijvoorbeeld eventuele overdracht van de gelden van het fonds voor bestaanszekerheid naar het nieuw op te richten pensioenfonds). De WAP bepaalt immers geen regels inzake de rechten verbonden aan de dienstjaren vóór het van toepassing worden van de wet. De wet verwijst daarvoor naar de pensioentoezegging.

Deze voorzorgsinstellingen worden daarom volledig vrijgesteld van het aanleggen van voorzieningen voor het gedeelte van hun verplichtingen dat betrekking heeft op de jaren die de datum waarop de wet op hen van toepassing wordt, voorafgaan.

De voormelde vrijstellingen slaan niet op een verhoging van de prestaties die voortvloeit uit de sectorale collectieve arbeidsovereenkomst die het pensioenstelsel aan de WAP aanpast of uit een wijziging van het pensioenreglement van na de datum waarop de wet op hen van toepassing wordt.

Artikel 13 Dit artikel voegt een derde lid toe aan artikel 21 van het koninklijk besluit van 14 mei 1985, dat de datum van inwerkingtreding van het besluit bepaalt. In dat nieuwe lid wordt voor de twee nieuwe categorieën van voorzorgsinstellingen, nl. die opgericht binnen een fonds voor bestaanszekerheid en de instellingen die een individuele pensioentoezegging uitvoeren de datum van inwerkingtreding van het koninklijk besluit van 14 mei 1985 vastgesteld op 1 januari 2004.

Artikel 14 Dit artikel vervangt in de artikelen waar dat nog niet is gebeurd de verwijzing naar de Controledienst voor de Verzekeringen door de verwijzing naar de CBFA. Artikel 15 Dit artikel bepaalt tenslotte de datum van inwerkingtreding van het wijzigingsbesluit zelf op 1 januari 2004.

Ik heb de eer te zijn, Sire, van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaar.

De Minister van Economie, Mevr. F. MOERMAN

14 NOVEMBER 2003. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 14 mei 1985 tot toepassing op de voorzorgsinstellingen van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen, inzonderheid op artikel 2, § 3, eerste lid, 6°, vervangen bij de wet van 28 april 2003;

Gelet op het koninklijk besluit van 14 mei 1985 tot toepassing op de voorzorgsinstellingen van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 7 mei 2000 en 15 juni 2001;

Gelet op de raadpleging van de Commissie voor Verzekeringen van 24 april 2003;

Gelet op het advies van de Controledienst voor de Verzekeringen van 30 april 2003;

Gelet op het besluit van de Ministerraad over het verzoek aan de Raad van State een advies te geven binnen een termijn van een maand;

Gelet op het advies 35.537/1 van de Raad van State, gegeven op 25 september 2003, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op de voordracht van Onze Minister van Economie, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Artikel 1 van het koninklijk besluit van 14 mei 1985 tot toepassing op de voorzorgsinstellingen van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der ondernemingen, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 7 mei 2000, wordt als volgt gewijzigd : 1° in het eerste lid, 1°, worden de woorden "en 3 mei 1999" vervangen door de woorden "3 mei 1999, het koninklijk besluit van 30 januari 2001, de wet van 2 augustus 2002 en de wet van 28 april 2003"; 2° het eerste lid, 2°, wordt als volgt vervangen : « 2° « de CBFA » : de Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen, bedoeld in artikel 2, § 6, 13° van de wet;"; 3° in het eerste lid, 4° worden de woorden "blijvende" en "private" toegevoegd vóór respectievelijk de woorden "invaliditeit" en "ondernemingen";4° in het tweede lid worden de woorden "toezegging van het type vastgestelde lasten" vervangen door de woorden "toezegging van het type vaste bijdragen".

Art. 2.In artikel 4 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 7 mei 2000, worden de woorden "door de Koning" vervangen door de woorden "door de CBFA".

Art. 3.In artikel 7 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 7 mei 2000, wordt het woord "twee" geschrapt en worden de woorden "en de voordelen die er rechtstreeks uit voortvloeien" toegevoegd na de woorden "die activiteit".

Art. 4.Artikel 8bis van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 7 mei 2000, wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Art. 8bis."Artikel 15bis van de wet dient als volgt te worden gelezen : « De solvabiliteitsmarge wordt samengesteld door het vermogen van de voorzorgsinstelling na aftrek van : - de technische voorzieningen berekend door de instelling om te voldoen aan de vereisten van artikel 16; - de technische voorzieningen voor nog uit te voeren prestaties; - de immateriële elementen opgenomen in de balans; - de vorderingen op de werkgever die niet gewaarborgd zijn of waarvan de waarborg niet door de CBFA wordt aanvaard, voor zover deze vorderingen niet aangewend zijn ter dekking van de voorzieningen bedoeld in het eerste en tweede streepje". »

Art. 5.Artikel 10 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 7 mei 2000, wordt als volgt gewijzigd : 1° In het eerste lid worden na de woorden "Voorzorgsinstelling toegelaten bij koninklijk besluit van ..." de woorden "of voor de voorzorgsinstellingen toegelaten na 1 januari 2004, "Voorzorgsinstelling toegelaten door de CBFA op ... » toegevoegd. » ; 2° In het tweede lid worden de woorden « de Controledienst voor de Verzekeringen » vervangen door de woorden « de CBFA ».

Art. 6.In hetzelfde besluit wordt een artikel 10bis ingevoegd dat luidt als volgt : «

Art. 10bis.Artikel 21, § 1, derde lid van de wet dient als volgt te worden gelezen : « Op eenvoudig verzoek van de CBFA zijn de voorzorgsinstellingen ertoe gehouden alle inlichtingen te verstrekken en alle documenten in te leveren die de CBFA nodig heeft om zijn taak uit te voeren. »

Art. 7.Artikel 14 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 7 mei 2000, wordt vervangen door : «

Art. 14.Artikel 26, §§1 en 2 van de wet dient als volgt te worden gelezen : « Met het oog op het herstel van de financiële toestand van een voorzorgsinstelling waarvan het vermogen de technische voorzieningen berekend door de voorzorgsinstelling om te voldoen aan de vereisten van artikel 16, de technische voorzieningen voor nog uit te voeren prestaties en de samen te stellen marge niet meer dekt of die niet meer voldoet aan de verplichtingen van voormeld artikel inzake de beleggingsregels van de dekkingswaarden, of waarvan de samengestelde marge het voorgeschreven bedrag niet meer bereikt, eist de CBFA dat hem, binnen de door hem vastgelegde termijn, een herstelplan wordt voorgelegd.

Hij mag ook de vrije beschikking over de activa van de voorzorgsinstelling beperken of verbieden en, bovendien, alle maatregelen treffen die de belangen van de deelnemers en van de begunstigden kunnen vrijwaren. »

Art. 8.In artikel 15bis van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 7 mei 2000, worden in de tekst van artikel 40bis, tweede lid, van de wet, zoals dit voor de toepassing van het koninklijk besluit moet worden gelezen, de woorden "toezeggingen van het type vastgestelde lasten" vervangen door de woorden "toezeggingen van het type vaste bijdragen".

Art. 9.Artikel 16ter van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 7 mei 2000, wordt als volgt vervangen : «

Art. 16ter.Hoofdstuk Vquater van de wet is niet van toepassing op de voorzorgsinstellingen. »

Art. 10.De artikelen 16quater tot en met 16sexies van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 7 mei 2000, worden opgeheven.

Art. 11.In artikel 19 van hetzelfde besluit, zoals gewijzigd bij het koninklijk besluit van 7 mei 2000, wordt artikel 92 van de wet, zoals dat voor de toepassing van het koninklijk besluit moet worden gelezen, als volgt gewijzigd : 1° de woorden « de Controledienst voor de Verzekeringen » en « de Controledienst » worden telkens vervangen door de woorden « de CBFA »;2° in de § 1 wordt tussen het eerste en het tweede lid het volgende lid ingevoegd : « Voor de voorzorgsinstellingen, opgericht binnen een fonds voor bestaanszekerheid, onderworpen aan de wet van 7 januari 1958 betreffende de fondsen voor bestaanszekerheid, begint de termijn van twee maanden, bedoeld in het eerste lid, te lopen vanaf de dag waarop de wet op hen van toepassing wordt.» 3° in § 2 wordt tussen het eerste en het tweede lid het volgende lid ingevoegd : « In afwijking van het eerste lid zijn de voorzorgsinstellingen, opgericht binnen een fonds voor bestaanszekerheid dat onderworpen is aan de voormelde wet van 7 januari 1958, voor de uitoefening van hun activiteit onderworpen aan de verplichtingen en de controle voorzien door deze wet vanaf de dag waarop de wet op hen van toepassing wordt. » 4° in § 2 wordt in het vroegere tweede lid, dat het derde lid wordt, de tweede zin geschrapt;5° § 3 wordt aangevuld met het volgend lid : « In afwijking van het eerste lid moeten de voorzorgsinstellingen die zijn opgericht binnen een fonds voor bestaanszekerheid dat onderworpen is aan de voormelde wet van 7 januari 1958, de aanvraag tot toelating indienen binnen twaalf maanden nadat de wet op hen van toepassing is geworden.»

Art. 12.In artikel 20 van hetzelfde besluit, zoals gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 7 mei 2000 en 15 juni 2001, wordt artikel 93 van de wet, zoals dat voor de toepassing van het koninklijk besluit moet worden gelezen, als volgt gewijzigd : 1° de woorden « de Controledienst » worden telkens vervangen door de woorden « de CBFA »;2° een § 2bis, luidend als volgt, wordt ingevoegd : « In afwijking van § 1 genieten de voorzorgsinstellingen, die op 1 januari 2004 werkzaam zijn binnen een fonds voor bestaanszekerheid, onderworpen aan de voormelde wet van 7 januari 1958, van een uitsteltermijn van vijf jaar vanaf de datum waarop de wet op hen van toepassing is geworden om te voldoen aan de verplichtingen van artikel 15, en worden ze vrijgesteld van de toepassing van artikel 16 voor het gedeelte van hun verplichtingen met betrekking tot de jaren vóór de datum waarop de wet op hen van toepassing is geworden, actuariële aanpassingen en revalorisaties ten gevolge van loonsverhogingen inbegrepen. Die vrijstellingen hebben geen betrekking op de verbintenissen betreffende de verhoging van de prestaties die voortvloeit uit de sectorale collectieve arbeidsovereenkomst die het pensioenstelsel aan de wet van ... betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid aanpast of uit een wijziging van het pensioenreglement die plaatsvindt na de datum waarop de wet op de voormelde voorzorgsinstellingen van toepassing wordt. » 3° een § 7, luidend als volgt, wordt ingevoegd : « § 7.De bepalingen van de wet zijn van toepassing op de voorzorgsinstellingen, die op 1 januari 2004 werkzaam zijn binnen een fonds voor bestaanszekerheid, onderworpen aan de voormelde wet van 7 januari 1958, drie jaar na die datum of op de datum van inwerkingtreding van de sectorale collectieve arbeidsovereenkomst die het pensioenstelsel aan de wet van ... betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid aanpast indien die datum het einde van voormelde termijn voorafgaat.

Voor die voorzorgsinstellingen treden de bepalingen van de vorige paragrafen in werking op het ogenblik waarop de bepalingen van de wet op hen van toepassing worden en uiterlijk bij het verstrijken van de voormelde termijn van drie jaar. »

Art. 13.Artikel 21 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 7 mei 2000, wordt aangevuld met het volgende lid : « In afwijking van het eerste lid treedt dit besluit voor de voorzorgsinstellingen, opgericht binnen een fonds voor bestaanszekerheid, onderworpen aan de voormelde wet van 7 januari 1958, en de voorzorgsinstellingen die belast zijn met de uitvoering van een individuele pensioentoezegging in werking op 1 januari 2004".

Art. 14.In de artikelen 11 en 12 van hetzelfde besluit worden de woorden « Controledienst voor de Verzekeringen » of « Controledienst » vervangen door de woorden « de CBFA ».

Art. 15.Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2004.

Art. 16.Onze Minister tot wiens bevoegdheid de Economische Zaken behoren, is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 14 november 2003.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Economie, Mevr. F. MOERMAN

^