Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 14 december 2006
gepubliceerd op 25 januari 2007

Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 5 februari 2002, gesloten in het Paritair Subcomité voor de opvoedings- en huisvestingsinrichtingen en -diensten van de Franse Gemeenschap, het Waalse Gewest en de Duitstalige Gemeenschap, houdende sommige bepalingen betreffende de loon- en arbeidsvoorwaarden

bron
federale overheidsdienst werkgelegenheid, arbeid en sociaal overleg
numac
2006204059
pub.
25/01/2007
prom.
14/12/2006
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

14 DECEMBER 2006. - Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 5 februari 2002, gesloten in het Paritair Subcomité voor de opvoedings- en huisvestingsinrichtingen en -diensten van de Franse Gemeenschap, het Waalse Gewest en de Duitstalige Gemeenschap, houdende sommige bepalingen betreffende de loon- en arbeidsvoorwaarden (1)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, inzonderheid op artikel 28;

Gelet op het verzoek van het Paritair Subcomité voor de opvoedings- en huisvestingsinrichtingen en -diensten van de Franse Gemeenschap, het Waalse Gewest en de Duitstalige Gemeenschap;

Op de voordracht van Onze Minister van Werk, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Algemeen verbindend wordt verklaard de als bijlage overgenomen collectieve arbeidsovereenkomst van 5 februari 2002, gesloten in het Paritair Subcomité voor de opvoedings- en huisvestings inrichtingen en -diensten van de Franse Gemeenschap, het Waalse Gewest en de Duitstalige Gemeenschap, houdende sommige bepalingen betreffende de loon- en arbeidsvoorwaarden.

Art. 2.Onze Minister van Werk is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 14 december 2006.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Werk, P. VANVELTHOVEN _______ Nota (1) Verwijzing naar het Belgisch Staatsblad : Wet van 5 december 1968, Belgisch Staatsblad van 15 januari 1969. Bijlage Paritair Subcomité voor de opvoedings- en huisvestingsinrichtingen en -diensten van de Franse Gemeenschap, het Waalse Gewest en de Duitstalige Gemeenschap Collectieve arbeidsovereenkomst van 5 februari 2002 Bepalingen betreffende de loon- en arbeidsvoorwaarden (Overeenkomst geregistreerd op 20 mei 2003 onder het nummer 66253/CO/319.02) HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied

Artikel 1.Deze collectieve arbeidsovereenkomst is van toepassing op de werknemers en werkgevers van de inrichtingen die ressorteren onder het Paritair Subcomité voor de opvoedings- en huisvestingsinrichtingen die erkend en/of gesubsidieerd zijn door de Franse Gemeenschap, het Waalse Gewest, de Duitstalige Gemeenschap en/of de Franse Gemeenschapscommissie, alsook voor de inrichtingen en diensten die dezelfde activiteiten uitoefenen, die noch erkend noch gesubsidieerd zijn en die hun hoofdactiviteit uitoefenen in het Waalse Gewest.

Onder "werknemers" worden de mannelijke en vrouwelijke bedienden en de werklieden en werksters verstaan. HOOFDSTUK II. - Bepalingen tot regeling van de externe verblijven

Art. 2.De periodes van aanwezigheid tijdens de verblijven buiten de inrichtingen en diensten en die niet worden beschouwd als arbeidstijd, worden vergoed in de vorm van een verblijfsvergoeding die vastgesteld is op 26,35 EUR op 1 januari 2002 per begonnen etmaal, met inbegrip van de dag van aankomst of vertrek. Dit bedrag wordt gekoppeld aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk overeenkomstig de bepalingen van de wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk worden gekoppeld.

Overeenkomstig het koninklijk besluit van 5 oktober 1999 wordt deze forfaitaire vergoeding niet als loon beschouwd.

Per kalenderdag, wordt voor elke periode langer dan 11 uur prestaties, die niet als arbeidstijd wordt beschouwd, een forfaitaire recuperatie van 5 uren toegekend.

Art. 3.Deze bepaling beoogt elk verblijf dat tot doel heeft aan de rechthebbenden van de betrokken diensten en instellingen een onderbreking te bezorgen van het dagelijkse levensritme, en dit in het bijzonder tijdens de schoolvakanties of vakantieperiodes, maar ook tijdens sommige weekends of feestdagen. Het gaat vooral om vakantieperiodes of ontspanningsactiviteiten die worden georganiseerd door een aangepaste ploeg van de instelling of van de dienst, en die bestaan uit prestaties die aangepast zijn aan de soort activiteiten die worden voorgesteld tijdens deze vakantie- of ontspanningsverblijven.

Art. 4.Behalve in geval van overmacht beoordeeld door het verzoeningsbureau van het paritair subcomité, moet elke werknemer, als hij ertoe geroepen wordt, begeleidingsprestaties verrichten in een extern verblijf voor een maximum van 15 dagen per kalenderjaar. Het aantal dagen mag enkel hoger liggen als de werknemer hiermee akkoord gaat.

Art. 5.Per periode van 7 dagen, en onafhankelijk van de zondagsrust, heeft de werknemer het recht om, zodra het verblijf afgelopen is, ten minste één dag te genieten van de totale recuperaties die verworven werden door de prestatie van het verblijf. De concrete modaliteiten inzake arbeidsorganisatie tijdens deze periodes worden vastgesteld voor de ondernemingsraad of in overleg met de vakbondsafvaardiging of nog, in het arbeidsreglement.

Art. 6.De werkgevers garanderen dat de werknemers die gedurende de externe verblijven met permanente zending zijn, gedekt worden door de wettelijke verzekering. HOOFDSTUK III. - Bepalingen tot regeling van de nachtprestaties

Art. 7.Buiten de verblijven buiten de instelling of de dienst, en rekening houdend met de definitie van de arbeidstijd voor de sector, wordt een maximumperiode van 3 uren per 24 uren, tussen 20 uur en 6 uur, niet beschouwd als arbeidstijd, aangezien deze periode van 3 uren forfaitair wordt beschouwd als noodzakelijke rustperiode voor de werknemer in een daartoe behoorlijk ingerichte plaats. In dit geval worden alle aanwezigheidsuren vergoed aan het verschuldigd tarief en gelijkgesteld met arbeidstijd voor de berekening van het loon en het recht op sociale voorzieningen. HOOFDSTUK IV. - Bepalingen tot regeling van de wekelijkse arbeidsduur

Art. 8.Zonder afbreuk te doen aan de toepassing van de bestaande collectieve arbeidsovereenkomsten op het niveau van de instellingen en diensten, bedraagt de minimumperiode op basis waarvan de wekelijkse arbeidstijd moet worden nageleefd, 4 weken. Deze wordt echter over een langere periode nageleefd, zonder de periode van 52 weken te mogen overschrijden, op voorwaarde dat de arbeidstijdregeling van de bij deze uitbreiding van de duur betrokken personeelsleden, wordt opgemaakt over deze periode en ten minste een maand voor de inwerkingtreding ervan gekend is door het betrokken personeel.

De wijzigingen van deze arbeidstijdregeling zouden evenwel kunnen gebeuren met het akkoord van de werknemer om aan bepaalde situaties het hoofd te bieden, zoals ziekte, vertrek, aanvragen om verwisseling van dienstroosters, enz.

Art. 9.§ 1. Het aantal prestaties per vier weken wordt beperkt tot twintig. Een inrichting of dienst kan evenwel bij collectieve arbeidsovereenkomst de referteperiode verlengen tot maximum 65 prestaties per kwartaal. § 2. Onder "prestatie" wordt verstaan : een onafgebroken arbeidsperiode, eventueel onderbroken door een pauze van maximum 90 minuten die geen afbreuk doet aan de eenheid van de prestatie. De prestatiegedeelten mogen van dezelfde of van verschillende aard zijn, zoals bepaald in het hierna volgende artikel 11. HOOFDSTUK V. - Bepalingen tot regeling van de periode tussen twee prestaties in bepaalde gevallen

Art. 10.Voor het personeel van wie een gedeelte van de prestaties plaatsvindt tussen 20 uur en 6 uur, en behalve bij verhindering in geval van overmacht, beoordeeld door de partijen, wanneer een prestatie bestaat uit een pedagogische vergadering, een opleidingssessie, een prestatie gekoppeld aan de uitoefening van een vakbondsmandaat of een prestatie van referent, en deze gevolgd of voorafgegaan wordt door een andere prestatie, mag de periode tussen deze twee prestaties korter zijn dan de minimumperiode (11 uren), in dit geval, mag de periode die voorafgaat aan de eerste van de twee prestaties alsook de periode die volgt op de tweede prestatie niet korter zijn dan 11 uren.

Wanneer deze prestaties een bijkomende verplaatsing teweegbrengen, moet deze worden beschouwd als "zendingsverplaatsing" en als dusdanig worden vergoed. HOOFDSTUK VI. - Bepalingen tot regeling van de periode tussen twee prestatiegedeelten in bepaalde gevallen

Art. 11.§ 1. Teneinde de prestaties niet onnodig te verzwaren en rekening houdend met het bestaan van een koninklijk besluit tot bepaling van de arbeidstijd in de sector, mag de pauze die wordt toegekend tussen twee prestatiegedeelten van dezelfde aard niet meer bedragen dan 90 minuten. § 2. Wordt niet beschouwd als prestatie van dezelfde aard, een prestatie waarvan een gedeelte bestaat uit een ploegvergadering, een deelname aan contacten met de families of de omgeving van de rechthebbende (de verplaatsingen in verband met dit soort prestatie moeten worden beschouwd als "zendingsverplaatsingen", en als dusdanig vergoed) of de prestaties die gekoppeld zijn aan de uitoefening van een vakbondsmandaat. § 3. Voor elke afwijking van deze bepaling moet een collectieve arbeidsovereenkomst worden gesloten met de vrijgestelde(n) van de vakorganisaties die vertegenwoordigd zijn in de instelling of dienst, of bij gebreke daarvan, men ten minste twee gewestelijke vrijgestelden van de vakorganisaties die vertegenwoordigd zijn in het paritair comité. HOOFDSTUK VII. - Bepalingen tot regeling van het oplossen van geschillen

Art. 12.De bepalingen van deze collectieve arbeidsovereenkomst hebben tot doel het welzijn van de rechthebbenden, de naleving van het pedagogisch project en de arbeidsvoorwaarden van het personeel te verzoenen. Voor de toepassing ervan is dan ook een passend klimaat van overleg noodzakelijk in alle instellingen en diensten, met name om de frekwentie van de onregelmatige prestaties te organiseren (nacht, weekend, avond, feestdag en onderbroken dienst). HOOFDSTUK VIII. - Bepalingen tot regeling van de vroegere akkoorden

Art. 13.Deze collectieve arbeidsovereenkomst heeft tot doel de modaliteiten vast te stellen van sommige prestaties. Als voor deze prestaties tot nu toe plaatselijke overeenkomsten gesloten waren, moeten de partijen die deze plaatselijke overeenkomsten hebben gesloten de mogelijkheid onderzoeken om deze geheel of gedeeltelijk te handhaven, rekening houdend met : - de wettelijke verplichtingen inzake arbeidsduur; - de financiële verplichtingen en compensaties die voortvloeien uit deze collectieve arbeidsovereenkomst; - de bepalingen van de voogdijoverheden betreffende de financiering van de omkaderingsnormen en van de lonen en vergoedingen. HOOFDSTUK IX. - Bepalingen vast te stellen op plaatselijk niveau

Art. 14.Teneinde de bepalingen van deze collectieve arbeidsovereenkomst te kunnen toepassen, zal de vakbondsafvaardiging van de inrichtingen of diensten onderhandelen over de verbeteringswijzen van de arbeidsvoorwaarden, bijvoorbeeld door bij collectieve arbeidsovereenkomst vast te leggen : - het aantal te presteren weekends, per maand, per kwartaal, per jaar; - het organiseren van de arbeid gedurende vier dagen per week bij toepassing van de wet van 9 juli 2001; - de vervangingsmodaliteiten voor een werknemer die verhinderd is te presteren. HOOFDSTUK X. - Slotbepalingen

Art. 15.Deze collectieve arbeidsovereenkomst treedt in werking op 1 januari 2002 en wordt gesloten voor onbepaalde tijd.

Zij kan worden opgezegd door elke ondertekenende partij mits een opzeggingstermijn van één jaar, betekend per aangetekende brief aan de voorzitster van het Paritair Subcomité voor de opvoedings- en huisvestingsinrichtingen en -diensten van de Franse Gemeenschap, het Waalse Gewest en de Duitstalige Gemeenschap.

Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 14 december 2006.

De Minister van Werk, P. VANVELTHOVEN

^