Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 14 december 2000
gepubliceerd op 29 juni 2001

Koninklijk besluit houdende goedkeuring van het huishoudelijk reglement van de Raad voor de Mededinging

bron
ministerie van economische zaken
numac
2001011014
pub.
29/06/2001
prom.
14/12/2000
ELI
eli/besluit/2000/12/14/2001011014/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

14 DECEMBER 2000. - Koninklijk besluit houdende goedkeuring van het huishoudelijk reglement van de Raad voor de Mededinging


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 5 augustus 1991, gecoördineerd op 1 juli 1999, tot bescherming van de economische mededinging, en in het bijzonder op artikel 19;

Gelet op het koninklijk besluit nr. 62 van 13 januari 1935, waarbij toelating wordt verleend tot het oprichten van een economische reglementering van de voortbrenging en de verdeling;

Gelet op de besluitwet van 30 januari 1947, tot vaststelling van het statuut van oprichting en werking van de centra belast met de bevordering en de coördinatie van de technische vooruitgang van de verschillende takken van 's lands bedrijfsleven door het wetenschappelijk onderzoek;

Overwegende dat de Raad voor de Mededinging in plenaire vergadering van 3 mei en 6 september 2000 het bij dit besluit gevoegde huishoudelijk reglement heeft opgemaakt;

Op de voordracht van Onze Minister van Economie, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Het huishoudelijk reglement, opgemaakt door de Raad voor de Mededinging in zijn plenaire vergaderingen van 3 mei en 6 september 2000, gevoegd bij dit besluit, wordt goedgekeurd.

Art. 2.Het koninklijk besluit van 16 augustus 1993 houdende goedkeuring van het huishoudelijk reglement van de Raad voor de Mededinging, wordt opgeheven.

Art. 3.Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.

Art. 4.Onze Minister van Economie is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 14 december 2000.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Economie, Ch. PICQUE

RAAD VOOR MEDEDINGING HUISHOUDELIJK REGLEMENT HOOFDSTUK I. - Definities

Artikel 1.In de zin van onderhavig reglement dient te worden verstaan onder : - de Wet : de Wet van 5 augustus 1991 tot bescherming van de economische mededinging, gecoördineerd door het koninklijk besluit van 1 juli 1999; - de Raad : de Raad voor de Mededinging, ingesteld krachtens afdeling 2 van hoofdstuk III van de wet; - de leden met een voltijdse functie : de leden van de Raad zoals bedoeld in artikel 17 § 4 van de wet; - de Commissie : de Commissie voor de Mededinging die binnen de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven opgericht werd, zoals bepaald in afdeling 3 van hoofdstuk III van de wet; - de Dienst : de Dienst voor de Mededinging bedoeld in artikel 14 § 1 van de wet; - het Korps : het Korps verslaggevers, bedoeld in artikel 14 § 2 van de wet; - de Verslaggevers : de leden van het korps verslaggevers. HOOFDSTUK II. - Voorzitter van de raad en dagelijks bestuur

Art. 2.De voorzitter van de Raad zit de Raad voor en heeft de bevoegdheden die hem door de wet en dit reglement werden toegekend.

Hij heeft gezag over de leden van de Raad en verzekert hun een absolute onafhankelijkheid bij de behandeling van de hun toevertrouwde zaken.

De voorzitter van de Raad wordt bij afwezigheid of verhindering vervangen door de ondervoorzitter of bij diens afwezigheid, door het lid van de Raad, magistraat van de Rechterlijke Orde, dat hij aanwijst.

De voorzitter kan zich o.a. laten vervangen om gebruik te maken van de bevoegdheden die hem toegekend werden door artikelen 24 § 2, 27 § 1 en 32ter van de wet inzake vertrouwelijkheid, door artikel 35 van de wet inzake voorlopige maatregelen en door artikel 40 van de wet inzake dwangsommen.

Art. 3.Het Dagelijks Bestuur van de Raad is samengesteld uit de voorzitter, de ondervoorzitter, de twee leden met een voltijdse functie, de secretaris en adjunct-secretaris van de Raad.

Het Dagelijks Bestuur wordt voorgezeten door de voorzitter van de Raad of bij diens afwezigheid door de ondervoorzitter.

Het Dagelijks Bestuur is belast met de organisatie en supervisie van de Raad alsook met de opstelling van zijn jaarverslag. HOOFDSTUK III. - Inrichting van de kamers

Art. 4.De Raad is samengesteld uit een aantal kamers vastgesteld door de voorzitter naargelang de noodwendigheden van de Raad.

De samenstelling en de bevoegdheden van de kamers worden vastgelegd met inachtneming van de bepalingen van artikel 54bis van de wet.

Elke kamer is samengesteld uit een voorzitter, magistraat van de Rechterlijke Orde, en uit drie leden.

Art. 5.De voorzitter van de Raad verdeelt de zaken onder de kamers.

Hij kan, in de door hem bepaalde gevallen, de behandeling van een zaak, met name gelet op de ingewikkeldheid ervan, aan twee verenigde kamers toevertrouwen. In dat geval wijst hij de voorzitter van de verenigde kamers aan onder de voorzitters van de kamers.

Art. 6.De data van de zittingen van de kamers en van de zaken die er zullen worden behandeld, worden bepaald door de voorzitter van de Raad. Deze worden samen met de oproepingsbrief aan de leden toegezonden. De secretaris van de Raad deelt die ook mee aan de voorzitter van de Commissie, aan het Korps Verslaggevers en aan de Dienst voor de Mededinging.

Art. 7.De voorzitter van de Raad waakt erover dat er gedurende de gerechtelijke vakantie minstens één kamer kan worden bijeengeroepen om kennis te nemen van de spoedeisende zaken.

Art. 8.Alleen een kamer die uit het voorgeschreven aantal leden bestaat, mag een beslissing wijzen. De leden moeten alle zittingen betreffende de zaak bijgewoond hebben.

Wanneer de Raad beslist de in artikel 34 bedoelde procedure in te zetten, gaat het om een beslissing in de zin van het voorafgaande lid; de procedure voor de Raad ingevolge het indienen van een bijkomend verslag zoals bepaald in artikel 34, maakt een nieuwe zaak uit.

Art. 9.Er wordt over de beslissingen beraadslaagd overeenkomstig de bepalingen in artikel 778 van het Gerechtelijk Wetboek.

De voorzitter van de kamer is belast met de opstelling van een ontwerp van beslissing dat overeenstemt met de beraadslaging. Hij kan eveneens een ander lid belasten met de gedeeltelijke of volledige opstelling van het ontwerp.

Wanneer een lid van de Raad wettig verhinderd is om het origineel van een beslissing waarover hij beraadslaagd heeft te ondertekenen, kan de voorzitter van de Raad door een met redenen omklede beslissing een ander lid aanwijzen om het eerstgenoemde lid op het tijdstip van de ondertekening te vervangen.

De beslissingen inzake concentraties worden gezamenlijk ondertekend door de voorzitter en de secretaris van de kamer, nadat zij hebben nagegaan of de tekst overeenstemt met die welke de verschillende leden van de kamer schriftelijk hebben goedgekeurd, zoals hierboven vermeld.

De verzendingen en gelijkluidende afschriften van de beslissingen en adviezen worden eensluidend verklaard door de voorzitter, de ondervoorzitter of de magistraat die hij hiertoe aanwijst. HOOFDSTUK IV. - Algemene vergadering van de raad

Art. 10.De data van de gewone algemene vergaderingen worden door de voorzitter van de Raad vastgelegd. Jaarlijks vinden minstens vier gewone algemene vergaderingen plaats.

De voorzitter van de Raad roept de leden op voor een gewone of buitengewone algemene vergadering, telkens wanneer het nodig blijkt te zijn.

De voorzitter moet ook een buitengewone algemene vergadering van de Raad beleggen, wanneer drie leden ervan hiertoe een gezamenlijke met redenen omklede aanvraag indienen. De vergadering wordt dan binnen vijftien dagen na de ontvangst van de aanvraag door de voorzitter bijeengeroepen. De agenda behelst de punten die de betrokkenen aangevraagd hebben alsook een paar aanvullende punten die de voorzitter wenst toe te voegen.

De voorzitter legt de agenda van elke vergadering vast.

Elk lid kan vragen dat een of meer punten op de agenda worden gezet.

Art. 11.Behoudens gemotiveerde hoogdringendheid wordt de oproepingsbrief op zijn minst vijftien volle dagen vóór de vergadering naar de leden gestuurd.

De agenda van de vergadering en de documenten betreffende de te bespreken vraagstukken worden minstens vijf volle dagen vóór de vergadering naar de leden gezonden, behalve in spoedeisende gevallen.

De oproepingsbrief kan per fax of e-mail worden verstuurd.

Art. 12.De beraadslaging van de algemene vergadering is geldig voor zover de helft van de leden aanwezig is. Leden die verhinderd zijn, kunnen geen volmacht geven.

Wanneer de algemene vergadering wegens afwezigheid van sommige leden niet geldig heeft kunnen beraadslagen, kan deze echter een tweede keer opgeroepen worden met dezelfde agenda en kan deze wel overgaan tot een geldige beraadslaging ongeacht het aantal aanwezigen, mits er een tijdspanne van achtenveertig uur verstreken is tussen de tweede oproeping en de tweede vergadering.

Bij verhindering van de voorzitter wordt de vergadering voorgezeten door de ondervoorzitter. Bij verhindering van de voorzitter en de ondervoorzitter wordt het voorzitterschap toevertrouwd aan de oudste magistraat in graad.

De beslissingen worden bij gewone meerderheid genomen. Bij staking van stemmen is de stem van de voorzitter beslissend.

De Raad mag geen beslissing nemen die een invloed heeft op de begroting of die uitgaven met zich meebrengt zonder instemming van de voorzitter.

Art. 13.De voorzitter kan de ambtenaren van de Dienst voor de Mededinging en de verslaggevers uitnodigen op de vergaderingen.

Deze gasten wonen de beraadslagingen van de Raad niet bij.

Art. 14.De Raad vergadert in Brussel waar hij gevestigd is, tenzij de voorzitter er anders over beslist.

Art. 15.De secretaris en/of de adjunct-secretaris van de Raad wonen alle vergaderingen van de Raad bij behoudens bij door de voorzitter vastgestelde verhindering. Ze maken het ontwerp van de notulen van de vergaderingen op. Dit ontwerp wordt na goedkeuring door de voorzitter aan alle leden meegedeeld, ten laatste samen met de oproepingsbrief voor de volgende algemene vergadering, tijdens welke de goedkeuring van dit ontwerp op de agenda zal staan.

De leden sturen hun eventuele opmerkingen ten laatste achtenveertig uur vóór de algemene vergadering naar de voorzitter. HOOFDSTUK V. - Vertegenwoordiging van de raad - Titels

Art. 16.De Raad wordt vertegenwoordigd door de voorzitter en, bij verhindering, door de ondervoorzitter.

De voorzitter kan deze vertegenwoordigingsbevoegdheid volledig of gedeeltelijk overdragen aan één van de leden van de Raad, aan de secretaris en aan de adjunct-secretaris.

De leden van de Raad mogen zich niet in naam van de Raad uitspreken, tenzij de voorzitter zijn voorafgaande en uitdrukkelijke toestemming heeft gegeven.

De Raad kan beslissen om de bevoegdheden die hem niet uitdrukkelijk bij wet werden toegekend aan de voorzitter over te dragen, met name in spoedeisende gevallen.

Art. 17.De leden van de Raad kunnen tijdens de hele duur van hun mandaat gewag maken van het feit dat zij tot de Raad behoren. Daarna mogen ze deze titel niet meer gebruiken en niet meer verwijzen naar hun vroegere lidmaatschap, tenzij het om de voorstelling van hun loopbaan in een "curriculum vitae" gaat.

De Raad kan toelaten dat gewezen leden de titel van erelid voeren.

Wanneer de leden melding maken van hun lidmaatschap of hun titel van erelid, moet dit met mate, voorzichtigheid en met het oog op de vrijwaring van de belangen en de reputatie van de Raad gebeuren.

De leden van de Raad zijn verplicht het beroepsgeheim, als bedoeld in artikel 18bis van de wet, strikt na te leven.

De leden, ongeacht hun hoedanigheid, onthouden zich van elke commentaar over de beslissingen van de Raad. Hierop wordt een uitzondering gemaakt voor advocaten bij het geven van rechtskundig advies en voor leden die een louter academisch of wetenschappelijk doel nastreven.

De leden van de Raad die wetenschappelijke of populair-wetenschappelijke werken inzake economische mededinging (toepassing van de wet) schrijven of die aan de opstelling hiervan deelnemen, moeten duidelijk maken dat de door hen ingenomen standpunten de Raad niet binden. HOOFDSTUK VI. - Comités

Art. 18.De Raad kan uit zijn midden comités samenstellen met een door hem bepaald aantal leden die worden belast met de opstelling van bijzondere ontwerpen, o.a. de in artikel 16, tweede lid van de wet bedoelde adviezen.

Deze comités worden voorgezeten door het lid ervan dat hiertoe door de Raad is aangewezen.

De Raad bepaalt binnen welke termijn het comité verslag moet uitbrengen.

Dit verslag wordt na de vergaderingen van het comité opgemaakt. Hierin worden de werkzaamheden, de besluiten alsook de aanbevelingen van voornoemd comité samengevat.

De voorzitter van het comité of een door hem aangewezen lid stelt een ontwerp van verslag op met de opmerkingen, bedenkingen, overwegingen en voorstellen van het comité, en legt het aan de leden voor volgens dezelfde procedure als die welke door de voorzitters van de kamers wordt toegepast en in hoofdstuk III m.b.t ontwerpen van beslissingen is bepaald.

Het comité overhandigt een schriftelijk verslag aan de Raad.

De voorzitter van het comité kan ertoe worden gebracht een samenvatting van het verslag te geven en vragen te beantwoorden.

De Raad beslist over de voorstellen van het comité.

De voorbereiding van de vergaderingen van het comité, de opstelling van de verslagen waarmee de voorzitter van het comité belast is, zijn taken die uitgevoerd worden ter vervanging van de voorzitter van de Raad, in de zin van artikel 1 § 1, tweede lid, van het koninklijk besluit van 21 september 1999 tot wijziging van het koninklijk besluit van 30 april 1993 betreffende de vaststelling van het bedrag van de vergoedingen toegekend aan de voorzitter en de leden van de Raad voor de Mededinging, aan de deskundigen, alsook aan elke persoon die met de Raad dient samen te werken. HOOFDSTUK VII. - Onverenigbaarheden - Belangen en ambten

Art. 19.De leden van de Raad moeten de voorzitter informeren over de ambten die ze in een economische tak uitoefenen.

Ze moeten de voorzitter ook inlichten over de belangen die ze rechtstreeks of onrechtstreeks hebben in een bedrijf, vereniging, maatschappij, groep, van commerciële, financiële, economische of sociale aard.

Deze verplichting geldt niet voor geringere belangen.

Art. 20.Het aan de leden opgelegde beraadslagingsverbod, dat in artikel 18 § 2, eerste lid werd bepaald, geldt wanneer een lid een rechtstreeks of onrechtstreeks, al dan niet persoonlijk belang heeft in de beslechting van het geschil of wanneer de toedracht van de zaak dusdanig is dat zijn onpartijdigheid in twijfel kan worden getrokken.

Elk lid dat een oorzaak van beletsel in zijn hoofde kent, verneemt, verwerft of vermoedt, moet dit onmiddellijk aan de voorzitter melden.

Deze kan dan de betrokkene meteen laten vervangen. Deze beslissing is niet vatbaar voor hoger beroep.

Het in artikel 18 § 2, tweede lid aan de leden opgelegde verbod om als raadsman van een partij op te treden, geldt enkel voor de leden zelf, met uitsluiting van hun vennoten, onverminderd de toepassing van de deontologische regels. HOOFDSTUK VIII. - Procedures

Art. 21.Zijn bevoegd om de aanmeldingen en de processtukken te ontvangen : de voorzitter, de ondervoorzitter, de secretaris, de adjunct-secretaris en de hiertoe door de voorzitter of zijn vervanger gemachtigde persoon. Afdeling 1. - Wet van 5 augustus 1991

Art. 22.Krachtens artikelen 24, 32bis en 35 van de wet wendt de voorzitter zich tot het Korps. De brief die hij aan de korpschef gezonden heeft, dient als kennisgeving, behoudens in de bij wet bepaalde gevallen waarin de partijen zich rechtstreeks tot het Korps moeten wenden.

De secretaris van de Raad schrijft deze poststukken in de agenda in en neemt die op in een register ad hoc.

Art. 23.De voorzitter, de ondervoorzitter of de door de voorzitter aangewezen magistraat spreekt zich uit over de vertrouwelijkheid van de stukken die door de partijen of derden werden bezorgd.

De verslaggevers kunnen op elk ogenblik de magistraat vragen de vertrouwelijkheid op te heffen van een of meer stukken die gekend moeten zijn om een beslissing te kunnen nemen. Dit verzoek moet met redenen omkleed worden. Het kan mondeling in spoedeisende gevallen of wel schriftelijk worden ingediend. Indien er reeds een beslissing inzake vertrouwelijkheid werd genomen, wordt het verzoek voorgelegd aan de magistraat die de beslissing heeft gewezen en bij diens verhindering, aan de voorzitter of de door hem aangewezen magistraat.

De verslaggevers nemen de vertrouwelijke stukken uit het proceduredossier. Die worden gebundeld en afzonderlijk bewaard door de secretaris.

Art. 24.De voorzitter van de kamer handhaaft de orde in de vergadering. Hij staat in voor de organisatie van de zitting en het goede verloop ervan. Hij kan ze schorsen of uitstellen.

Art. 25.Het lid dat bevoegd is om zich uit te spreken over de ontvankelijkheid van de aanvragen tot verhoor van mensen die hun zaak belangrijk genoeg achten, met toepassing van artikel 11 van het koninklijk besluit van 15 maart 1993 betreffende de procedures inzake de bescherming van de economische mededinging, is de voorzitter van de kamer of een hiertoe aangewezen lid ervan. Afdeling 2. - Voorlopige maatregelen

Art. 26.Voorlopige maatregelen worden genomen door de voorzitter, de ondervoorzitter of het lid, magistraat van de Rechterlijke Orde, dat hij hiertoe aanwijst.

De voorzitter, zetelend in voorlopige maatregelen, wordt bijgestaan door de secretaris of de adjunct-secretaris.

Art. 27.De voorzitter, zetelend in voorlopige maatregelen, bepaalt onverwijld de termijnen binnen welke de partijen hun memories moeten indienen alsook de zittingsdatum.

Hij kan elk stuk afwijzen dat niet binnen de vastgestelde termijnen werd meegedeeld. Hij kan op gemotiveerd verzoek van één der partijen, van de verslaggever of op eigen initiatief nieuwe termijnen of data vastleggen.

Hij kan beslissen de partijen te horen om gezamenlijk een tijdschema te bepalen. In dit geval worden de partijen opgeroepen door de secretaris of de adjunct-secretaris.

De voorzitter, zetelend in voorlopige maatregelen, kan in spoedeisende gevallen alle nodige maatregelen treffen, opdat de zaak in gereedheid wordt gebracht en zo vlug mogelijk wordt onderzocht. Hij kan o.a. beslissen buitengewone zittingen te houden of de plaats van zitting te veranderen. Afdeling 3. - {dt}Koninklijk besluit{edt} nr. 62 van 13 januari 1935

en besluitwet van 30 januari 1947

Art. 28.De belanghebbende partijen richten, tot de Minister tot wiens bevoegdheid de economische zaken behoren de verzoekschriften en de stukken omschreven in artikel 1 van het koninklijk besluit nr. 62 van 13 januari 1935.

Art. 29.De zaken worden bij de Raad aanhangig gemaakt door de Minister, die hem de verzoekschriften, de verzetschriften, de memories en andere documenten overmaakt.

Art. 30.Bij ontvangst door de secretaris wordt elke bundel of elk stuk ingeschreven in een daartoe bestemd register en voorgelegd aan de voorzitter van de Raad, die beslist over het gevolg dat er aan gegeven wordt.

Art. 31.Binnen de achtenveertig uren te rekenen vanaf de ontvangst van de stukken vermeld in de artikelen 1, 2 en 3, van het van koninklijk besluit nr. 62 van 13 januari 1935, nodigt de secretaris de verzoekende groepering, bij aangetekend schrijven uit om binnen een termijn van acht vrije dagen een memorie van antwoord op de memorie van verzet, in vijf exemplaren, aan te bieden. Onmiddellijk na ontvangst van deze memorie van antwoord maakt de secretaris, onder aangetekende omslag, er een exemplaar van over aan de verzetdoener, met verzoek aan deze laatste zijn wederantwoord, in vijf exemplaren en binnen de acht vrije dagen, te laten geworden. Al deze verzendingen geschieden op kosten van de verzoekende groepering.

Art. 32.Indien één van de partijen haar memorie niet heeft laten geworden binnen de termijn bepaald in het voorgaand artikel, kan de Raad uitspraak doen op de in zijn bezit zijnde stukken.

Art. 33.Zodra de zaak in staat van wijzen is, zal zij door de voorzitter van de Raad worden toebedeeld aan één van de kamers. De voorzitter van de aangeduide kamer zal, bij bevelschrift dat op de bundel wordt vermeld, de datum, waarop de zaak wordt behandeld vaststellen.

Art. 34.Voor de toepassing van het koninklijk besluit nr. 62 van 13 januari 1935, de besluitwet van 7 juni 1946 en de besluitwet van 30 januari 1947, woont een regeringscommissaris de debatten bij, die zich, in geval hij verhinderd is, moet laten vervangen door een collega.

Art. 35.Indien de kamer zulks nodig acht, zullen de partijen gehoord worden. In dit geval zullen deze, bij aangetekend schrijven, door de secretaris worden opgeroepen. Zij kunnen zich laten bijstaan of vertegenwoordigen hetzij door een advocaat, hetzij door een volmachtdrager, die de Raad voor elke zaak speciaal erkent.

Art. 36.§ 1. Wanneer de partijen eenzelfde taal hebben gebruikt voor hun verzoekschrift, verzetschrift of memorie, dan zal dezelfde taal gebruikt worden voor de rechtspleging en voor de beslissing.

Wanneer de partijen niet dezelfde taal gebruikt hebben, beslist de aangewezen kamer desgevallend, over de taal die zal gebruikt worden voor de rechtspleging en voor de beslissing. § 2. Wanneer de vertaling van bepaalde documenten noodzakelijk blijkt, beslist de kamer waarbij de zaak aanhangig is, desgevallend over een verlenging van de termijnen, opdat in deze vertaling zou worden voorzien; deze geschiedt op kosten van de Staat, door de zorgen van het Departement van Economische Zaken.

Art. 37.Indien er aanleiding bestaat tot onderzoek, dan gaat de kamer daartoe over of vaardigt daartoe een van zijn leden af. Proces-verbaal wordt opgemaakt van de vaststellingen en getuigenissen.

Art. 38.Wanneer hij de zaak genoegzaam onderzocht acht, sluit de voorzitter de debatten en maakt de bundel over aan de regeringscommissaris die, na verhoor van de behoorlijk opgeroepen partijen, binnen de tien dagen zijn advies geeft. Dit advies is schriftelijk.

Art. 39.Elke beslissing van de Raad is met redenen omkleed.

Art. 40.Het advies van de kamer wordt aan de Minister overgemaakt in de vorm van een uitgifte, ondertekend door de voorzitter en de secretaris en bevat een relaas van de gevolgde rechtspleging en van de beslissing die getroffen werd. De bundel wordt tegelijkertijd aan de Minister toegezonden.

Art. 41.Eerst wordt de beslissing overgeschreven in het register van de kamer die ze heeft getroffen : zij wordt ondertekend door de voorzitter en de secretaris. Afdeling 4. - Opmerkingen van de Raad voor het Hof van Beroep

Art. 42.Wanneer de Raad er kennis van krijgt dat het Hof van Beroep zich over een prejudiciële vraag moet uitspreken met toepassing van artikel 42 van de wet, meldt de voorzitter het aan de algemene vergadering. Indien laatstgenoemde het nodig acht, geeft de voorzitter de opdracht aan een kamer de opmerkingen van de Raad op te stellen.

Wanneer er bij het Hof van Beroep hoger beroep wordt ingesteld tegen een beslissing van de Raad, deelt de voorzitter het mee aan de algemene vergadering, als hij meent dat de tussenkomst van de Raad verantwoord is. Indien de algemene vergadering hiermee instemt, wordt de kamer die de betwiste beslissing heeft gewezen of eventueel een anders samengestelde kamer ermee belast een advies op te stellen.

De adviezen die krachtens dit artikel goedgekeurd werden, worden door de secretaris aan het Hof van Beroep overgezonden. Hij deelt deze tekst ook mee aan de leden tijdens de plenaire vergadering die onmiddellijk volgt op de goedkeuring van het advies. HOOFDSTUK IX. - Inrichting en taken van het secretariaat

Art. 43.Het secretariaat is belast met het interne bestuur en de administratieve taken die verband houden met de activiteiten van de Raad. Het houdt de registers die voor deze opdracht vereist zijn.

Het is verantwoordelijk voor het betekenen en meedelen van beslissingen, adviezen, oproepingen en andere bij wet bepaalde berichten, uitvoeringsbesluiten en het onderhavige reglement.

Het is belast met de bewaring van de archieven en de documenten van de Raad.

Art. 44.Het secretariaat is belast met het verzamelen en het bewaren van alle documenten die nodig zijn voor de toepassing van de wet, met inbegrip van die betreffende de buitenlandse regelgevingen en het Europees recht inzake mededinging.

Art. 45.Het secretariaat zorgt voor de bewaring en de rangschikking van alle beslissingen, vonnissen of arresten die met toepassing van artikel 42 § 6 van de wet aan de Raad voorgelegd werden. Het neemt akte van de hiertegen ingestelde beroepen, deelt die mee aan de leden van de kamer die de betwiste beslissing gewezen heeft alsook aan de plenaire vergadering.

Art. 46.De voorzitter van de Raad maakt het jaarverslag over de toepassing van de wet op, in samenwerking met het secretariaat en eventueel een hiertoe samengestelde commissie. Hij legt het ter goedkeuring voor aan de Raad en onderwerpt het aan de Minister en aan de wetgevende kamers.

Art. 47.Wanneer de secretarissen de op missie vertrokken Raad vertegenwoordigen of aan een opleiding deelnemen, zijn de bepalingen van artikels 16 en 17 van het reglement mutatis mutandis van toepassing. HOOFDSTUK X. - Wijzigingen van het huishoudelijke reglement Overgangsmaatregelen

Art. 48.Behoudens andersluidende bepalingen wordt het hele huishoudelijk reglement onmiddellijk van toepassing vanaf het tijdstip van inwerkingtreding. De kamers, die met toepassing van het reglement goedgekeurde bij het koninklijk besluit van 16 augustus 1993, reeds samengesteld werden, gaan echter met een ongewijzigde samenstelling voort met de behandeling van de zaken die hun vóór de inwerkingtreding van dit reglement toevertrouwd werden.

Art. 49.Iedere wijziging van het huishoudelijke reglement dient in de persoon van de Minister aan de Koning te worden voorgelegd, na goedkeuring door de algemene vergadering van de Raad die bij gewone meerderheid uitspraak doet overeenkomstig de bepalingen in hoofdstuk III van het reglement.

De voorzitter en de leden hebben het initiatiefrecht zoals bepaald in artikel 10.

Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van houdende goedkeuring van het huishoudelijk reglement van de Raad voor de Mededinging.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Economie, Ch. PICQUE

^