gepubliceerd op 30 november 2006
Koninklijk besluit tot wijziging van artikel 24bis van het koninklijk besluit van 21 december 1967 tot vaststelling van het algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers, in het kader van het generatiepact
13 NOVEMBER 2006. - Koninklijk besluit tot wijziging van artikel 24bis van het koninklijk besluit van 21 december 1967 tot vaststelling van het algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers, in het kader van het generatiepact
VERSLAG AAN DE KONING Om actief zijn beter te laten renderen dan inactief zijn wordt het loonplafond in de pensioenberekening opgesplitst in een plafond van toepassing op werkelijke lonen en een plafond van toepassing op fictieve lonen (die gelden voor gelijkgestelde periodes).
Initieel zijn deze plafonds nog gelijk, maar enkel het plafond voor de werkelijke lonen zal de volgende tweejaarlijkse aanpassingen ondergaan, zodat geleidelijk een verschil ontstaat tussen de twee plafonds. Wanneer dit verschil een bepaalde omvang heeft bereikt, wordt ook het plafond voor de fictieve lonen terug periodiek aangepast zodat de welvaartsvastheid behouden blijft. Dit kan echter pas gebeuren na advies van het beheerscomité van de Rijksdienst voor pensioenen dat moet oordelen of het verschil tussen beide plafondbedrag voldoende is.
Op die manier wordt een aansporing gecreëerd om een inkomen uit effectieve tewerkstelling te verwerven, terwijl er niet geraakt wordt aan de principiële gelijkstelling van de betrokken periode, noch aan het fictieve loon op het niveau van het laatste loon.
Deze regeling zal enkel toegepast worden op de volgende types van inactiviteit : ? volledige werkloosheid; ? voltijds brugpensioen; ? volledige loopbaanonderbreking; ? volledig tijdskrediet.
De overige types van inactiviteit, zoals ziekte, invaliditeit, arbeidsongeval en beroepsziekte blijven buiten het toepassingsgebied.
De afwijkende behandeling van het plafond voor de vier opgesomde types van gelijkstelling heeft de bedoeling om : 1) actief zijn, zelfs al is het maar deeltijds, beter te laten renderen op het vlak van de pensioenen, dan inactief zijn.Dat verklaart alvast waarom enkel gevallen van volledige of voltijdse inactiviteit geviseerd worden. 2) een gedragswijziging tot stand brengen en dat kan natuurlijk enkel wanneer de inactiviteit niet het gevolg is van definitieve overmachtsituaties zoals ziekte, arbeidsongeschiktheid, invaliditeit, enz.3) in uitvoering van de Europese top van Lissabon de tewerkstellingsgraad op het einde van de loopbaan op te trekken. Vandaar dat de voorgestelde maatregelen uitsluitend slaan op de werknemers die de leeftijd van 58 jaar hebben bereikt.
Gevolg gevend aan de opmerkingen van de Raad van State kan de keuze voor de grensleeftijd van 58 meer in het bijzonder verantwoord worden door de volgende overwegingen : a) vanaf 58 jaar is er een algemene mogelijkheid tot conventioneel brugpensioen.Dit brugpensioen is in principe niet het gevolg van een overmachtsituatie maar van een overleg of een keuze. Daarom mag aangenomen worden dat het gedrag ten aanzien daarvan voor wijziging vatbaar is overeenkomstig de doelstelling bedoeld onder 2). Dit geldt niet voor de brugpensioenen die vroeger ingaan en vb. het gevolg zijn van herstructureringen; b) van voltijds tijdskrediet en voltijdse loopbaanonderbreking na de leeftijd van 58 jaar mag aangenomen worden dat dit wordt opgenomen door personen die om één of andere reden (bijvoorbeeld het niet voldoen aan de loopbaanvoorwaarden) (nog) geen brugpensioen kunnen opnemen.Het voltijds tijdskrediet en de voltijdse loopbaanonderbreking speelt in die gevallen dan ook dezelfde rol als het brugpensioen en bijgevolg kan voor de keuze van 58 jaar een zelfde logica worden gehanteerd als bedoeld onder a) ; c) werklozen kunnen vanaf de leeftijd van 58 jaar vragen niet meer beschikbaar te moeten zijn voor de arbeidsmarkt.Ook dit is een gedrag dat beïnvloed kan worden overeenkomstig doelstelling 2).
Commentaar van de artikelen Artikel 1 van het ontwerp voorziet dat de tweejaarlijkse verhogingen van het maximum rekenplafond voor de kalenderjaren gelegen na 2006 tijdelijk niet worden toegepast voor de vaststelling van het fictieve loon dat voor bepaalde gelijkstellingen in aanmerking kan worden genomen.
Dit betekent dat de verhogingscoëfficiënten die in uitvoering van het artikel 7, tiende lid, van het koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers zullen worden genomen voor de jaren die respectievelijk na 2006 en na 2008 zijn gelegen niet zullen worden toegepast.
Deze maatregel geldt enkel voor : - de vaststelling van het fictieve loon in geval van gelijkstelling wegens volledige werkloosheid, voltijds brugpensioen, volledige loopbaanonderbreking en volledig tijdskrediet; - de loopbaanjaren gelegen na 2006; - de sociale verzekerden die de leeftijd van 58 jaar na 2006 hebben bereikt of bereiken.
Voor de kalenderjaren, gelegen na 2010 kan de Koning, bij besluit vastgelegd na overleg in de Ministerraad, op advies van het beheerscomité van de Rijksdienst voor pensioenen voormeld fictief loon terug laten evolueren aan de hand van de tweejaarlijkse verhogingscoëfficiënt, zoals voorzien door artikel 7, tiende lid van het koninklijk besluit nr. 50. Het beheerscomité zal zich in zijn advies uitspreken over het feit of het verschil tussen beide plafondbedragen al dan niet voldoende is.
Artikel 2 stelt de datum van inwerkingtreding vast op 1 januari 2007.
Wij hebben de eer te zijn, Sire, van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaars, De Minister van Pensioenen, B. TOBBACK
13 NOVEMBER 2006. - Koninklijk besluit tot wijziging van artikel 24bis van het koninklijk besluit van 21 december 1967 tot vaststelling van het algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers, in het kader van het generatiepact ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op het koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers, inzonderheid op artikel 7, elfde lid, ingevoegd bij de wet van 23 december 2005;
Gelet op het koninklijk besluit van 21 december 1967 tot vaststelling van het algemeen reglement betreffende het rust en overlevingspensioen voor werknemers, inzonderheid op artikel 24bis, laatst gewijzigd bij het koninklijk besluit van 22 december 2005;
Gelet op het advies van het Beheerscomité van de Rijksdienst voor pensioenen, gegeven op 10 juli 2006;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 14 juli 2006;
Gelet op de akkoordbevinding van Onze Minister van Begroting van 20 juli 2006;
Gelet op het advies van de Raad van State, nr 41.077/1/V, gegeven op 8 augustus 2006, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op de voordracht van Onze Minister van Pensioenen en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.Artikel 24bis van het koninklijk besluit van 21 december 1967 tot vaststelling van het algemeen reglement betreffende het rust en overlevingspensioen voor werknemers, laatst gewijzigd bij het koninklijk besluit van 22 december 2005, wordt aangevuld met een punt 5, luidend als volgt : « 5. Indien het betrekking heeft op tijdvakken van gelijkstelling wegens volledige werkloosheid, van volledige beroepsloopbaanonderbreking of volledig tijdskrediet als bedoeld in de artikelen 34, 35 en 36, wordt in voorkomend geval het fictief loon, bedoeld bij punt 1, voor het kalenderjaar gelegen na 2006, tijdens hetwelk de werknemer ten minste de leeftijd van 58 jaar bereikt heeft, alsook voor de latere kalenderjaren, beperkt tot het bedrag bedoeld in artikel 7, derde lid, van het koninklijk besluit nr. 50, zoals het werd aangepast bij de koninklijke besluiten van 18 maart 1999, 26 mei 2002 en 20 januari 2006.
Na advies van het beheerscomité van de Rijksdienst voor pensioenen kan de Koning, bij besluit vastgelegd na overleg in de Ministerraad, voor de kalenderjaren na 2010 het fictief loon terug beperken tot het jaarbedrag, bedoeld in het vorige lid, vermenigvuldigd met de verhogingscoëfficiënten, bedoeld in artikel 7, tiende lid, van het koninklijk besluit nr. 50 die na 2010 worden vastgesteld.
In voormeld advies, dat uiterlijk op 30 september 2010 moet uitgebracht worden, zal het beheerscomité van de Rijksdienst voor pensioenen zich uitspreken over de afwijking die ontstaan is tussen het bedrag bedoeld in het vorige lid en het bedrag bedoeld in artikel 7, derde lid, van het koninklijk besluit nr. 50, zoals het is aangepast door de verhogingscoëfficiënten bedoeld in artikel 7, tiende lid, van het koninklijk besluit nr. 50 voor de kalenderjaren na 2006 en de kalenderjaren na 2008.
Art. 2.Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2007.
Art. 3.Onze Minister die de Pensioenen onder hun bevoegdheid hebben, is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 13 november 2006.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Pensioenen, B. TOBBACK