gepubliceerd op 14 april 2003
Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 15 oktober 1979 betreffende de private radioverbindingen
13 FEBRUARI 2003. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 15 oktober 1979 betreffende de private radioverbindingen
VERSLAG AAN DE KONING Sire, Het besluit dat U ter ondertekening wordt voorgelegd heeft tot doel het koninklijk besluit van 15 oktober 1979 betreffende de private radioverbindingen aan te passen teneinde de vele nieuwe toepassingen inzake het gebruik van het radiospectrum mogelijk te maken en een efficiënter benutting van frequenties toe te laten.
Hierbij worden de aanbevelingen van de "Conférence européenne des administrations des Postes et Télécommunications" inzake het houden en gebruiken van bepaalde radiozend- en ontvangstations toegepast, voorzover die toestellen voldoen aan de overeengekomen voorwaarden qua frequentie(s) en het maximale vermogen.
Door de eenmaking van de Rijkswacht en de Politie zullen ook, in afwachting van de volledige inbedrijfstelling van het radionet A.S.T.R.I.D. deze radionetten onderworpen zijn aan de rechten bepaald in artikel 21 en 22 van het koninklijk besluit van 15 oktober 1979 betreffende de private radioverbindingen.
Door het schrappen van de Rijkswacht uit de opsomming wordt de discriminatie tussen de voormalige Rijkswacht, gemeentelijke Politie en gerechtelijke Politie weggewerkt. Het is de bedoeling om alle politiediensten ook op gelijke voet te behandelen met de andere hulpdiensten. Hierbij moet ook vermeld worden dat een groot gedeelte van de netten van de Federale en Lokale Politie zullen verdwijnen ten voordele van A.S.T.R.I.D.. Voor een efficiënt frequentiebeheer is het echter absoluut noodzakelijk dat er een zekere vorm van controle op deze radionetten behouden blijft. De netten van de Federale en Lokale Politie vallen onder de derde categorie, waar reeds sterk gereduceerde rechten toegepast worden.
Artikelsgewijze commentaar.
Artikel 1 breidt het aantal gebruikers van radiostations en netten voor radioverbinding uit dat niet aan de vergunningsplicht bedoeld in artikel 3, § 1, van de wet van 30 juli 1979 betreffende de radioberichtgeving is onderworpen.
Deze uitbreiding heeft betrekking op toestellen voor radioverbinding met beperkt bereik voor allerhande toepassingen, op bepaalde draagbare toestellen, ontvangtoestellen, toestellen voor lokale netwerken en medische implantaties. Het is inderdaad nodig deze aanpassingen door te voeren gezien de zeer snelle evolutie van de nieuwe technologieën op gebied van deze toepassingen in de afgelopen jaren.
Voorheen waren alle zend- en ontvangstations voor radioverbinding tot 10 mW vrijgesteld van vergunning. Deze arbitraire voorwaarde is niet meer van deze tijd. Daarom wordt een meer verfijnde benadering gehanteerd, gebaseerd op het vermogen per frequentieband, op de toepassing en de gebruikte technologie. Deze benadering sluit veel nauwer aan bij de hedendaagse realiteit op radiogebied.
Artikel 2 behoeft geen commentaar.
Ik heb de eer te zijn, Sire, Van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaar, De Minister van Telecommunicatie, R. DAEMS
ADVIES 34.533/4 VAN DE AFDELING WETGEVING VAN DE RAAD VAN STATE De RAAD VAN STATE, afdeling wetgeving, vierde kamer, op 10 december 2002 door de Minister van Telecommunicatie verzocht hem, binnen een termijn van ten hoogste een maand, van advies te dienen over een ontwerp van koninklijk besluit "tot wijziging van het koninklijk besluit van 15 oktober 1979 betreffende de private radioverbindingen", heeft op 8 januari 2003 het volgende advies gegeven : De steller van het ontwerp heeft op 29 april 2002 een ontwerp van koninklijk besluit "tot wijziging van het koninklijk besluit van 15 oktober 1979 betreffende de private radioverbindingen" ingediend, waarover de Raad van State op 19 juni 2002 zijn advies 33.339/4 gegeven heeft.
In dat advies heeft de afdeling Wetgeving gesteld dat artikel 2 van het ontwerp een technisch voorschrift uitmaakte in de zin van richtlijn 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften, en dat deze bepaling derhalve ter kennis gebracht moest worden van de Commissie vooraleer deze kon worden goedgekeurd.
Niettegenstaande aan deze voorafgaande vormvereiste behoorde te worden voldaan, heeft de afdeling Wetgeving heel het ontwerp onderzocht, met inbegrip van dat artikel 2, en daarbij gesteld dat het advies gegeven werd "onder voorbehoud dat aan dat vormvereiste wordt voldaan" en dat "indien het ontwerp vervolgens gewijzigd wordt, (...) het opnieuw (moet) worden voorgelegd aan de afdeling Wetgeving » .
Ingevolge dat advies heeft de steller zijn ontwerp in twee gesplitst.
Artikel 2, waarover de Europese Commissie haar opmerkingen heeft meegedeeld, maakt het onderwerp uit van het onderhavige ontwerp. De overige bepalingen hebben het onderwerp uitgemaakt van het koninklijk besluit van 2 augustus 2002.
Overeenkomstig de adviespraktijk volgens welke de afdeling Wetgeving zich niet een tweede keer uitspreekt over bepalingen die zij reeds heeft onderzocht, ongeacht of deze bepalingen onveranderd gebleven zijn of dat deze herzien werden teneinde rekening te houden met haar opmerkingen, is het onderzoek van het onderhavige ontwerp dus beperkt tot de nieuwe bepalingen of die bepalingen die gewijzigd zijn om andere redenen dan die welke te maken hebben met de opmerkingen die geformuleerd zijn in advies 33.339/4.
Bijgevolg is het onderzoek beperkt tot de inleidende zin van artikel 1 en tot de onderdelen 11°, 13°, 14°, 16°, 17°, 20° en 22° tot 25° van hetzelfde artikel.
In haar opmerkingen die geformuleerd zijn overeenkomstig artikel 8, lid 2 van de voornoemde richtlijn 98/34/EG verzoekt de Commissie "de Belgische overheidsinstanties de bepalingen van het ontwerp aan te passen aan die van de aanbeveling ERC 70-03". Zij besluit bovendien met te stellen dat de radio-interfaces van de HIPERLAN-diensten op de frequentieband 5 GHz zullen worden vastgesteld overeenkomstig artikel 5 van het besluit en "benadrukt het feit dat de toepassing van de betrokken radiofrequentie vanuit technologisch oogpunt neutraal moet zijn".
Zoals blijkt uit de inlichtingen die aan de Raad van State zijn bezorgd, zijn de wijzigingen die aan het vorige ontwerp zijn aangebracht conform de laatste versie van aanbeveling ERC 70-03 (1).
Wat betreft de technologische neutraliteit heeft de steller van het ontwerp melding gemaakt van een nota uitgaande van het Belgisch Instituut voor Postdiensten en Telecommunicatie waarin het voldoende staat : « Het ontwerp bepaalt slechts de band en het vermogen die voor elk van de toepassingen gehanteerd mogen worden en waarbij een vergunning niet noodzakelijk is. Deze aanpak maakt geen onderscheid in de technologie. » Bijgevolg behoeven over het ontwerp geen opmerkingen te worden gemaakt. (1) Deze aanbeveling gaat uit van het Europees Comité voor Radiocommunicatie (ERC) van de Europese Conferentie van de Administraties voor Post en Telecommunicatie. De kamer was samengesteld uit : Mevr. M.-L. Willot-Thomas, kamervoorzitter, De heren : P. Liénardy, P. Vandernoot, staatsraden;
F. Delperée, F. Dehousse, assessoren van de afdeling wetgeving;
Mevr. C. Gigot, griffier.
Het verslag werd uitgebracht door de heer L. Detroux, auditeur. De nota van het coördinatiebureau werd opgesteld door Mevr. A.-F. Bolly, referendaris.
De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst werd nagezien onder toezicht van de heer P. Liénardy.
De griffier, C. Gigot.
De voorzitter, M.-L. Willot-Thomas.
3 FEBRUARI 2003. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 15 oktober 1979 betreffende de private radioverbindingen ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 30 juli 1979 betreffende de radioberichtgeving, inzonderheid op artikel 3, ten dele vernietigd bij arrest nr. 1/91 van 7 februari 1991 van het Arbitragehof;
Gelet op het koninklijk besluit van 15 oktober 1979 betreffende de private radioverbindingen, inzonderheid op artikel 5, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 17 november 1987, het koninklijk besluit van 2 maart 1992, het koninklijk besluit van 19 juni 1992 en het koninklijk besluit van 26 september 2000;
Overwegende dat de Belgische wetgeving inzake vrijstelling van vergunning aangepast moet worden aan de aanbevelingen op Europees vlak;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 23 augustus 2001;
Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting, gegeven op 11 oktober 2001;
Gelet op het besluit van de Ministerraad over het verzoek aan de Raad van State om advies te geven binnen een termijn van één maand;
Gelet op het advies dat door de Europese Commissie is gemaakt in toepassing van Richtlijn 98/34/EEG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij, gewijzigd bij Richtlijn 98/48/EEG van het Europees Parlement en de Raad van 20 juli 1998;
Gelet op de adviezen van de Raad van State, gegeven op 19 juni 2002 en op 8 januari 2003, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op de voordracht van Onze Minister van Telecommunicatie, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.Artikel 5 van het koninklijk besluit van 15 oktober 1979 betreffende de private radioverbindingen, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 17 november 1987, het koninklijk besluit van 2 maart 1992, het koninklijk besluit van 19 juni 1992 en het koninklijk besluit van 26 september 2000, wordt vervangen als volgt : «
Art. 5.Behoeven niet de vergunningen bedoeld in artikel 3, § 1 van de wet van 30 juli 1979 betreffende de radioberichtgeving : 1° de stations en netten voor radioverbinding in werking gesteld door de organisaties en diensten vermeld in artikel 2, 1° en 3° tot en met 5°;2° de stations opgesteld aan boord van buitenlandse schepen en luchtvaartuigen die bij gelegenheid in het Rijk binnenkomen, voor zover die stations gedekt zijn door een vergunning van de regering van het land waaronder het schip of het luchtvaartuig ressorteert;3° de ontvangtoestellen voor radioverbinding voor het ontvangen van de uitzendingen;4° de mobiele en draagbare amateurstations, gehouden door personen die in het buitenland wonen en minder dan drie maanden in het Rijk verblijven, indien het aanleggen en het doen werken van die stations gedekt zijn door een vergunning afgegeven door de overheid van een land dat voorkomt op de door het Instituut gepubliceerde lijst van landen die de aanbeveling TR 61/01 van de « Conférence européenne des Administrations des Postes et Télécommunications », hierna te noemen « CEPT », toepassen;een dergelijke vergunning vermeldt minstens : a) de naam en het adres van de houder;b) de roepnaam;c) de geldigheidsduur;d) de klasse van de vergunning : Klasse I, die het gebruik van alle aan de radioamateurs toegewezen frequentiebanden toestaat; Klasse II, die het gebruik van alle aan de radioamateurs toegewezen frequentiebanden boven 30 MHz toestaat; e) de verklaring dat het amateurstation voldoet aan de bepalingen van de aanbeveling TR 61/01 van de CEPT;f) de naam van de overheid die de vergunning afgegeven heeft;5° de hoekgemoduleerde radiotelefonen die werken in de 27 MHz-band en die gehouden worden door personen die gedomicilieerd zijn in het buitenland en die minder dan drie maanden in het Rijk verblijven;6° de radiotelefonen die werken op de 40 kanalen bepaald in de 27 MHz-band, en die gehouden worden door personen die gedomicilieerd zijn in het buitenland, die minder dan één maand in het Rijk verblijven, en die in het bezit zijn van een document uitgereikt door het land van herkomst waaruit blijkt dat het station voldoet aan de bepalingen van een overeenkomst die terzake met dit land werd gesloten;7° de stations van de landmobiele dienst, die gehouden worden door personen die gedomicilieerd zijn in het buitenland en die minder dan drie maanden in het Rijk verblijven, indien het aanleggen en het doen werken van die stations gedekt zijn door een vergunning afgeleverd door de overheid van een land dat voorkomt op de door het Instituut gepubliceerde lijst;een dergelijke vergunning vermeldt minstens : a) de naam en het adres van de houder;b) in voorkomend geval, de roepnaam;c) de geldigheidsduur;d) de verklaring dat de stations in het Rijk mogen gebruikt worden op basis van een overeenkomst afgesloten tussen de overheid van het land van herkomst en de Minister;indien een dergelijke verklaring niet in de vergunning is vermeld mag het station in het Rijk niet gebruikt worden; e) de overheid die de vergunning afgegeven heeft;8° elke buitenlandse radioamateur die in de hoedanigheid van tweede operator uitzendt door middel van het station van een Belgische vergunninghouder en die voldoet aan de volgende voorwaarden : a) houder zijn van een voor eensluidend verklaard afschrift van de in het buitenland afgeleverde vergunning of een door de bevoegde buitenlandse administratie afgeleverd attest dat bewijst dat het niveau van het in het buitenland afgelegde examen gelijkwaardig of hoger is dan dat van het examen opgelegd aan de operatoren van de Belgische amateurstations;b) niet meer dan dertig dagen in de loop van eenzelfde jaar aanwezig zijn bij het betreffende amateurstation; c)geen woon- of verblijfplaats in België hebben; d) zich als volgt aankondigen : de roepnaam van het gebruikte station, gevolgd door het woord "operator" en de roepnaam van de buitenlandse radioamateur;e) ervoor zorgen dat al zijn uitzendingen in het dagboek van de Belgische vergunninghouder ingeschreven worden onder de vermelding "operator" gevolgd door zijn roepnaam;f) uitsluitend uitzenden in aanwezigheid en onder de verantwoordelijkheid van de Belgische radioamateur die houder is van de vergunning;9° de draagbare toestellen voor radioverbinding die werken in de band 446,0-446,1 MHz met een maximaal effectief uitgestraald vermogen van 500 mW op de volgende frequenties : 446,00625 MHz, 446,01875 MHz, 446,03125 MHz, 446,04375 MHz, 446,05625 MHz, 446,06875 MHz, 446,08125 MHz, 446,09375 MHz;10° de vóór de publicatie van dit besluit van een ministeriële vergunning vrijgestelde zend- en ontvangstations voor radioverbinding met een maximaal zendvermogen van 10 mW, dit tot 1 januari 2008;11° de toestellen voor radioverbinding met beperkt bereik voor niet-specifieke toepassingen voor zover zij de volgende frequentiebanden en het toegelaten vermogen en veld respecteren : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld 12° de toestellen voor radioverbinding bedoeld voor breedbanddatatransmissie die werken in de frequentieband 2400-2483,5 MHz band volgens de "spread spectrum" technologie en waarvan het totale effectief isotroop uitgestraald vermogen niet hoger is dan 100 mW;13° de toestellen voor radioverbinding bedoeld voor lokale netwerken met hoge prestaties (« HIPERLAN », « HIgh PERforance Local Area Network ») die werken in de frequentieband 5150-5350 MHz en waarvan het effectief isotroop uitgestraald vermogen niet hoger is dan 200 mW; de toestellen voor radioverbinding bedoeld voor lokale netwerken met hoge prestaties die werken in de frequentieband 5470-5725 MHz en waarvan het effectief isotroop uitgestraald vermogen niet hoger is dan 1 W; 14° de toestellen voor radioverbinding bedoeld voor telecommunicatietoepassingen voor wegtransport (« RTTT », « Road Transport and Traffic Telematics »), voorzover zij de volgende frequentiebanden en maximale toegelaten vermogens respecteren : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld 15° de toestellen voor radioverbinding met beperkt bereik, die dienen voor afstandsbediening van schaalmodellen, met een kanaalafstand van 10 kHz en een maximaal effectief uitgestraald vermogen van 100 mW op de volgende frequenties : -26,995 / 27,045 / 27,095 / 27,145 / 27,195MHz, -35,00 MHz + n x 10 kHz (voor n = 0, 1, 2, 3, 4,..., 32, 33), -40,575 MHz + n x 10 kHz (voor n = 0, 1, 2,...,11, 12), -72,025 / 72,050 /72,075 / 72,100 / 72,125 / 72,150 / 72,175 MHz; 16° de toestellen voor radioverbinding met beperkt bereik voor inductieve toepassing voorzover zij de volgende frequentiebanden en het toegelaten veld respecteren : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld 17° de toestellen voor radioverbinding met beperkt bereik voor « RFID »-toepassingen (« Radio Frequency IDentification ») voorzover zij de volgende frequentiebanden en maximale toegelaten vermogens respecteren : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld 18° de toestellen voor radioverbinding met beperkt bereik door middel van bewegingsdetectoren voor onder andere anti-diefstal toepassingen en alarmen voor zover zij de volgende frequentiebanden en maximale toegelaten vermogens respecteren : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld 19° de toestellen voor radioverbinding met beperkt bereik voor medische telemetrie met een maximaal effectief uitgestraald vermogen van 10 mW op de volgende frequenties : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld 20° a) de toestellen voor radioverbinding met beperkt bereik voor draadloze microfoons met een maximaal effectief uitgestraald vermogen van 10 mW voorzover zij de volgende frequentiebanden respecteren : - 181,4-184,2 MHz, - 202,4-205,2 MHz, - 518-526 MHz, - 534-542 MHz, - 854-862 MHz - 863-865 MHz, - 1785-1800 MHz, b) de toestellen voor radioverbinding met beperkt bereik voor smalbandige draadloze microfoons met een maximaal effectief uitgestraald vermogen van 10 mW op de volgende frequenties : - 35,020 MHz, - 35,060 MHz, - 36,640 MHz, - 36,680 MHz, - 36,700 MHz, - 36,720 MHz, - 36,760 MHz, - 36,900 MHz, - 36,940 MHz, - 37,040 MHz, - 37,080 MHz, - 37,100 MHz, - 37,120 MHz, - 37,160 MHz, - 37,840 MHz, - 37,880 MHz, - 37,900 MHz, - 37,920 MHz, - 37,960 MHz, 21° de toestellen voor radioverbinding met beperkt bereik voor alarmen en sociale alarmen voor zover zij de volgende frequentiebanden en maximale uitgestraalde vermogens respecteren : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld 22° de toestellen voor radioverbinding met beperkt bereik voor draadloze audio-verbindingen voorzover zij de volgende frequentiebanden en maximale uitgestraalde vermogens respecteren : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld 23° de draadloze telefoontoestellen van het « DECT »-type (« Digital European Cordless Telephone ») tot een maximaal effectief uitgestraald vermogen 250 mW;24° de toestellen voor radioverbinding met beperkt bereik voor spoorwegtoepassingen voorzover zij de volgende frequentiebanden, maximale uitgestraalde vermogens en veldsterktes per frequentieband respecteren : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld 25° de actieve medische implantaten met een maximum effectief uitgestraald vermogen kleiner dan 25 µW in de frequentieband 402-405 MHz;de medische implantaten in de band 9-315 kHz met een maximaal magnetisch veld tot 30 dBµA/m op 10 m. »
Art. 2.Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2003.
Art. 3.Onze Minister van Telecommunicatie is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 13 februari 2003.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Telecommunicatie, R. DAEMS