gepubliceerd op 10 mei 2005
Koninklijk besluit betreffende de minnelijke schikking bij inbreuken op de wet van 11 maart 2003 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij
13 APRIL 2005. - Koninklijk besluit betreffende de minnelijke schikking bij inbreuken op de wet van 11 maart 2003 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op artikel 108 van de Grondwet;
Gelet op de wet van 11 maart 2003 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij, inzonderheid op de artikelen 23, vierde lid van 24, tweede lid;
Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 28 oktober 2003;
Gelet op de akkoordbevinding van Onze Minister van Begroting van 14 december 2004;
Gelet op advies 38.084/1 van de Raad van State, gegeven op 10 februari 2005, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op de voordracht van Onze Minister van Economie, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.De processen-verbaal houdende vaststelling van inbreuken bedoeld bij artikel 26 van de wet van 11 maart 2003 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij en opgemaakt door de ambtenaren aangesteld door de Minister bevoegd voor Economie, worden overgezonden aan de directeur-generaal van de Algemene Directie Controle en Bemiddeling van de Federale Overheidsdienst Economie, K.M.O., Middenstand en Energie.
Art. 2.De bedragen die bij wijze van minnelijke schikking in de zin van artikel 24 van dezelfde wet ter betaling worden voorgesteld aan de overtreder, mogen niet lager zijn dan : - 200 euro voor de inbreuken bedoeld bij artikel 26, § 1; - 50 euro voor de inbreuken bedoeld bij artikel 26, § 2; - 50 euro voor de inbreuken bedoeld bij artikel 26, § 3; - 100 euro voor de inbreuken bedoeld bij artikel 26, § 4; - 200 euro voor de inbreuken bedoeld bij artikel 26, § 5; en niet hoger dan : - 50.000 euro voor de inbreuken bedoeld bij artikel 26, § 1; - 25.000 euro voor de inbreuken bedoeld bij artikel 26, § 2; - 62.500 euro voor de inbreuken bedoeld bij artikel 26, § 3; - 125.000 euro voor de inbreuken bedoeld bij artikel 26, § 4; - 50.000 euro voor de inbreuken bedoeld bij artikel 26, § 5, van de voornoemde wet.
Bij samenloop van verscheidene van deze inbreuken worden de sommen samengeteld zonder dat het totale bedrag 125.000 euro mag overschrijden.
Art. 3.Vooraleer het voorstel tot betaling toe te zenden aan de overtreder wordt hem een afschrift van het proces-verbaal waarbij de inbreuk wordt vastgesteld, ter kennis gebracht bij een ter post aangetekende brief met ontvangstbewijs, en dit uiterlijk de dertigste dag na de datum van het proces-verbaal.
Art. 4.Elk voorstel tot betaling wordt, vergezeld van een stortings- of overschrijvingsformulier, binnen zes maanden te rekenen vanaf de datum van het proces-verbaal, aan de overtreder toegezonden bij een ter post aangetekende brief met ontvangstbewijs.
Het voorstel vermeldt de termijn waarbinnen de betaling moet worden gedaan. Deze termijn is ten minste acht dagen en ten hoogtse drie maanden.
Art. 5.Indien geen voorstel tot betaling wordt gedaan binnen de termijn bepaalde in artikel 4, eerste lid, wordt het proces-verbaal uiterlijk bij het verstrijken van die termijn overgezonden aan de procureur des Konings.
Art. 6.Bij niet-betaling binnen de termijn vermeld in het voorstel tot betaling, wordt het proces-verbaal overgezonden aan de procureur des Konings.
Art. 7.Onze Minister bevoegd voor Economie is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 13 april 2005.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Economie, M. VERWILGHEN