gepubliceerd op 05 oktober 1999
Koninklijk besluit betreffende de installatie en de werking van bewakingscamera's in de voetbalstadions
12 SEPTEMBER 1999. - Koninklijk besluit betreffende de installatie en de werking van bewakingscamera's in de voetbalstadions
VERSLAG AAN DE KONING Sire, Het koninklijk besluit dat ik de eer heb aan de handtekening van Uwe Majesteit voor te leggen, betreft de uitvoering van artikel 10, eerste lid, 6°, van de wet van 21 december 1998 betreffende de veiligheid bij voetbalwedstrijden.
Dit besluit legt aan de organisatoren van bepaalde nationale voetbalwedstrijden of van internationale voetbalwedstrijden de verplichting op bewakingscamera's in de stadions te installeren.
Deze verplichting, die thans wettelijk vastgelegd is, is de bevestiging van de voorheen reeds bestaande toestand, waarbij de aanwezigheid van camera's in het stadion werd overeengekomen in de protocolakkoorden.
Deze protocolakkoorden zijn ingevoerd sedert het seizoen 1997-1998 door omzendbrieven en worden afgesloten tussen de politiediensten, de burgemeester, de club en de Minister. Deze protocolakkoorden zijn thans de overeenkomsten geworden, bedoeld in artikel 5 van de wet.
Het toepassingsgebied van het koninklijk besluit is beperkt tot nationale voetbalwedstrijden, waarvan de organisator een club van eerste nationale afdeling of van tweede nationale afdeling is en op internationale voetbalwedstrijden.
Deze camera's vormen een fundamenteel element van afschrikking in de mate dat ze het gevoel van anonimiteit, toegekend aan de toeschouwer die deel uitmaakt van een groep, doorbreken.
De installatie van dergelijke camera's heeft, onder andere, tot doel de toeschouwers op eender welke plaats van het terrein of de tribunes en in om het even welke lichtomstandigheden te kunnen observeren, teneinde de mensenstroom te beheren en de massabewegingen te observeren die de openbare orde in gevaar zouden kunnen brengen.
Tenslotte laten de camera's toe eventuele herrieschoppers, die feiten, gesanctioneerd door de wet van 21 december 1998 betreffende de veiligheid bij voetbalwedstrijden, misdrijven of inbreuken begaan op het reglement van inwendige orde, te lokaliseren en identificeren.
Indien het doel toegekend door de wet en het besluit aan de camera's is het terrein en de tribunes te filmen, verhindert niets de organisator om ook de zones die het stadion omringen, te bestrijken (bepaalde daden van hooliganisme kunnen zich daar voordoen).
Desalniettemin zal hij alsdan de plicht hebben de bepalingen van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens, gewijzigd door de wet van 11 december 1998 tot omzetting van de richtlijn 95/46/EG van 24 oktober 1995 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrij verkeer van die gegevens, te respecteren.
Het aantal camera's en de preciese plaatsing ervan, zal worden uitgewerkt in de overeenkomst bedoeld in artikel 5 van de wet; op die wijze kan rekening gehouden worden met de lokale specificiteit en de aard van het risico.
Ingeval de opgelegde verplichting door de organisatoren niet zou worden nageleefd, is in de wet een systeem van administratieve sancties ingevoerd.
Bespreking van de artikels Artikel 1 bepaalt het toepassingsgebied van het koninklijk besluit.
Zoals hierboven vermeld worden niet alle nationale voetbalwedstrijden geviseerd door het koninklijk besluit; het uitrusten van stadions met camera's is niet verplicht voor clubs van lagere afdelingen, zelfs indien zij een club uit eerste of tweede afdeling ontvangen (bijvoorbeeld in het kader van een bekerwedstrijd). Daarentegen is het besluit geheel toepasselijk bij alle andere gevallen, inbegrepen de wedstrijden tussen een ploeg van eerste of tweede afdeling en een club van een lagere afdeling, indien de organisator de club van de hogere afdeling is. Hierbij moet zoals de Raad van State gedaan heeft in haar advies L. 29.476 van 28 juni 1999, opgemerkt worden dat de wet van 21 december 1998 betreffende de veiligheid bij voetbalwedstrijden een zeer ruime definitie van organisator geeft (artikel 2, 4°).
Wat betreft de internationale voetbalwedstrijden, zij vallen altijd onder de toepassing van het besluit.
Artikel 3 bevat de principiële verplichting om camera's te installeren en omschrijft eveneens de kwaliteitsvereisten en de mogelijkheden waarover zowel de camera's als het gebruikte afdruksysteem moeten beschikken.
Ook wordt bepaald dat de camera's worden gericht vanuit de commandolokaal; dit wordt verklaard door het feit dat aldaar onder meer vertegenwoordigers van de ordediensten en de veiligheidsverantwoordelijke van de club aanwezig zijn.
Het spreekt voor zich dat de installatie en de onderdelen goed moeten onderhouden worden teneinde een efficiënt gebruik van de camera's en het afdruksysteem mogelijk te maken overeenkomstig de doelstellingen ervan.
De camera's moeten tijdens elke wedstrijd in werking gesteld worden en dit vanaf de openstelling van het stadion. Met openstelling van het stadion wordt bedoeld het ogenblik waarop de toegangspoorten van het stadion worden geopend.
Het aantal camera's waarover ieder stadion moet beschikken, waarin bepaalde nationale voetbalwedstrijden of internationale voetbalwedstrijden worden gespeeld, zal, zoals hoger geschreven, worden bepaald in de overeenkomsten, bedoeld in artikel 5 van de wet.
Het precieze aantal zal afhangen van de plaatsgesteldheid.
In artikel 4 wordt de duurtijd bepaald gedurende welke de geregistreerde beelden bijgehouden worden. De termijn van één jaar is, ook volgens de Raad van State, voldoende om de tijdens de wedstrijd verzamelde beelden te bekijken. Als uitzondering hierop werd de inbeslagname van de beelden in toepassing van artikel 35 van het wetboek van strafvordering voorzien.
De politieambtenaren en de magistraten hebben een directe toegang tot de beelden; wat de rechter betreft, of het nu handelt over de rechter van de rechtelijke orde of de ambtenaar bedoeld in art. 26, eerste lid, van de wet, deze kan de beelden consulteren, gehaald uit het bestand en opgenomen in het individueel dossier van de persoon over wiens zaak hij wordt verzocht zich uit te spreken.
Tenslotte wordt bepaald dat het koninklijk besluit onmiddellijk bij de publicatie in het Belgisch Staatsblad in werking zal treden. Aangezien alle clubs van tweede klasse nog niet over de vereiste camera's beschikken, wordt een overgangsperiode voorzien van één jaar teneinde deze clubs in de mogelijkheid te stellen aan hun verplichtingen te voldoen.
Dit zijn de bepalingen vervat in het ontwerp van besluit dat de Regering de eer heeft U ter ondertekening voor te leggen.
Ik heb de eer te zijn, Sire, van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaar, De Minister van Binnenlandse Zaken, A. DUQUESNE
ADVIES VAN DE RAAD VAN STATE De Raad van State, afdeling wetgeving, vierde kamer, op 22 juni 1999 door de Minister van Binnenlandse Zaken verzocht hem, binnen een termijn van ten hoogste drie dagen, van advies te dienen over een ontwerp van koninklijk besluit "betreffende de installatie en de werking van bewakingscamera's in de stadions, de oprichting van een bestand der beelden en de modaliteiten waaraan dit bestand dient te voldoen", heeft op 28 juni 1999 het volgende advies gegeven : Rekening houdend met het tijdstip waarop dit advies gegeven wordt, vestigt de Raad van State de aandacht op het feit dat, wegens het ontslag van de Regering, de bevoegdheid van deze laatste beperkt is tot het afhandelen van de lopende zaken. Dit advies wordt evenwel gegeven zonder dat wordt nagegaan of dit ontwerp in die beperkte bevoegdheid kan worden ingepast, aangezien de afdeling wetgeving geen kennis heeft van het geheel van de feitelijke gegevens welke de Regering in aanmerking kan nemen als zij te oordelen heeft of het vaststellen of wijzigen van een verordening noodzakelijk is.
Overeenkomstig artikel 84, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, ingevoegd bij de wet van 4 augustus 1996, moeten in de adviesaanvraag in het bijzonder de redenen worden aangegeven tot staving van het spoedeisende karakter ervan.
De motivering in de brief en in de aanhef luidt nagenoeg identiek.
In het onderhavige geval luidt die motivering in de brief met de adviesaanvraag aldus : « Ces impératifs urgents sont motivés par la circonstance que le comportement violent dans les stades connaît une réelle recrudescence contre laquelle il convient d'intervenir immédiatement et au moyen de tous les instruments juridiques disponibles.
Considérant que les normes qui sont adoptées dans le présent arrêté font partie d'un ensemble normatif pris en exécution de la loi. Que la sécurité juridique et la cohérence requièrent que cet ensemble normatif soit introduit dans l'ordre juridique belge de façon coordonnée, de telle sorte qu'il est indiqué que cet arrêté puisse être publié en même temps que les autres arrêtés portant exécution de la loi. Que le volet répressif est déjà en vigueur de telle sorte qu'il paraît également indiqué que les normes mêmes puissent entrer en vigueur le plus rapidement possible. Considérant que chaque report entraîne le risque de porter préjudice à la crédibilité des règles et des sanctions.
Considérant que, de plus, une publication immédiate de ces normes est aussi nécessaire pour apporter les adaptations nécessaires afin que les mesures incluses dans cet arrêté puissent être rencontrées.
Considérant de plus qu'il est important que ces normes puissent entrer en vigueur avant le début de la prochaine saison de football de telle sorte qu'elles puissent être testées au moins pendant une saison avant l'organisation de l'EURO 2000. ».
Gelet op de korte termijn waarbinnen de Raad van State advies heeft moeten uitbrengen, heeft de afdeling wetgeving zich tot de volgende opmerkingen beperkt.
Opschrift Het opschrift van het ontworpen koninklijk besluit moet zo worden gewijzigd dat rekening wordt gehouden met de opmerking die hierna over artikel 4 wordt gemaakt.
Aanhef Tweede lid Er is geen grond om naar het gunstige advies van de inspecteur van Financiën te verwijzen, aangezien het ontworpen besluit geen ontvangsten of uitgaven voor de Staat kan meebrengen.
Derde lid Dit lid behoort te vervallen, aangezien de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens geen rechtsgrond oplevert voor het ontworpen besluit.
Dispositief Artikel 1 Onderdeel 2° behoort als volgt te worden gesteld : « 2° commandolokaal : het lokaal genoemd in punt 5.5. van bijlage I bij het koninklijk besluit van 2 juni 1999 houdende de in voetbalstadions na te leven veiligheidsnormen; ».
Artikel 2 Deze bepaling wil het ontwerp toepasselijk maken "op nationale voetbalwedstrijden, georganiseerd door een club van de eerste nationale afdeling of van de tweede nationale afdeling en op internationale voetbalwedstrijden".
De steller van het ontwerp mag echter niet uit het oog verliezen dat "de organisator" in de wet van 21 december 1998 betreffende de veiligheid bij voetbalwedstrijden als volgt wordt gedefinieerd : « de natuurlijke persoon of rechtspersoon die een nationale voetbalwedstrijd of een internationale voetbalwedstrijd geheel of ten dele organiseert of laat organiseren, op eigen initiatief of op initiatief van een derde. ».
Een club van eerste of tweede nationale afdeling zou zich bijgevolg kunnen onttrekken aan de verplichtingen die het ontwerp hieraan wil opleggen door niet zelf de voetbalwedstrijden te organiseren waaraan ze deelneemt en die plaatsvinden in het stadion waar ze gewoonlijk speelt.
Het onderzochte artikel moet herzien worden om met deze opmerking rekening te houden.
Artikel 4 Artikel 10, eerste lid, 6°, van de genoemde wet van 21 december 1998 machtigt de Koning te bepalen in welke gevallen en volgens welke regels bewakingscamera's door de organisatoren van voetbalwedstrijden geïnstalleerd moeten worden.
In de toelichting bij die bepaling staat het volgende te lezen : « De camera's (eerste lid, 6°) beogen het detecteren en identificeren van de onruststokers in het stadion mogelijk te maken. De met behulp van de camera's verzamelde persoonsgegevens zullen zowel door de organisatoren gebruikt worden voor de procedure van de burgerrechtelijke uitsluiting, als door de ordediensten teneinde hen toe te laten een proces-verbaal op te stellen tot vaststelling van feiten die hetzij strafrechtelijk, hetzij administratiefrechtelijk kunnen gesanctioneerd worden. »(1).
Aangezien het doel van de installatie van camera's bestaat in het detecteren van strafbare feiten en de identificatie van de daders daarvan, kan aangenomen worden dat die machtiging ook de machtiging met zich meebrengt om te bepalen hoe de beelden opgeslagen worden, waarbij evenwel niet mag worden afgeweken van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens. (1) Memorie van toelichting van het wetsontwerp, dat de wet van 21 december 1998 is geworden (Gedr.St., Kamer, nr. 1572/1 - 97/98, blz. 9).
De Koning mag inzonderheid de organisatoren geen verwerking van persoonsgegevens opleggen die verder zou gaan dan wat nodig is voor de doelstellingen die worden nagestreefd met de wet van 21 december 1998.
Wat dat betreft valt op te merken dat het detecteren van strafbare feiten en de identificatie van de daders daarvan niet wettigen dat de beelden opgenomen worden in een "bestand", aangezien deze term in de wet van 8 december 1992, zoals gewijzigd bij de wet van 11 december 1998, als volgt gedefinieerd wordt : « elk gestructureerd geheel van persoonsgegevens die volgens bepaalde criteria toegankelijk zijn, ongeacht of dit geheel gecentraliseerd dan wel gedecentraliseerd is of verspreid op een functioneel of geografisch bepaalde wijze. » Bijgevolg dienen, zoals trouwens is aanbevolen door de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, in het eerste lid de woorden "van het bestand" te vervallen en in het tweede lid de woorden "Dit bestand" vervangen te worden door het woord "Deze verwerking".
Bovendien mogen de gegevens niet langer bewaard worden dan nodig is om de doelstellingen van het opslaan van de beelden te bereiken.
Een bewaartijd van vijf jaar, die luidens het verslag aan de Koning gewettigd wordt door de verjaringstermijn van de strafbare feiten, is totaal buitensporig ten aanzien van het recht op de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer. De verjaringstermijn kan immers geen reden zijn om beelden te bewaren die, wanneer ze bekeken worden - wat onmiddellijk kan gebeuren - geen strafbaar feit aan het licht brengen.
Indien de beelden daarentegen aantonen dat er strafbare feiten zijn gepleegd, moet zulks onmiddellijk worden opgetekend in een proces-verbaal. Alleen wanneer aldus een proces-verbaal is opgemaakt, kan het gewettigd zijn dat de betrokken beelden niet snel vernietigd worden.
Wat dat betreft beveelt de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer een bewaartermijn van hoogstens een jaar aan (1). (1) Ter vergelijking, de (Conseil Constitutionnel) van Frankrijk is van oordeel dat de wetgeving terzake ervoor zorgt dat de vereisten van de openbare orde bestaanbaar zijn met de waarborging van de grondwette-lijke vrijheden, doordat ze bepaalt dat "les enregis-trements sont détruits dans un délai maximum dtun mois hormis le cas d'une enquête de flagrant délit, d'une enquête préliminaire ou d'une information judiciaire".(Beslissing nr. 94-352 DC d.d. 18 januari 1995, aangehaald door Fr. LUCHAIRE, "La vidéosurveillance et la fouille des voitures devant le Conseil Constitution-nel", Revue de droit public et de la science politique, 1995, 3, blz. 575 tot 602).
De kamer was samengesteld uit : De heren : R. Andersen, kamervoorzitter;
P. Hanse en P. Lienardy, staatsraden;
Mevr. M. Proost, griffier.
Het verslag werd uitgebracht door de heer L. Detroux, auditeur. De nota van het Coördinatiebureau werd opgesteld en toegelicht door de heer C. Nikis, referendaris.
De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst werd nagezien onder toezicht van de heer R. Andersen.
De griffier, De voorzitter, M. Proost. R. Andersen.
12 SEPTEMBER 1999. - Koninklijk besluit betreffende de installatie en de werking van bewakingscamera's in de voetbalstadions ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 21 december 1998 betreffende de veiligheid bij voetbalwedstrijden, inzonderheid op artikel 10, eerste lid, 6°;
Gelet op het advies nr. 17/1999 van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, gegeven op 10 mei 1999;
Gelet op de hoogdringendheid, gemotiveerd door de omstandigheid dat gewelddadig gedrag in voetbalstadions een ware heropflakkering kent, waartegen onmiddellijk en met alle beschikbare wettelijke instrumenten moet worden opgetreden;
Overwegende dat de normen, die in het huidige besluit opgenomen zijn, deel uitmaken van een normerend geheel genomen ter uitvoering van de wet. Overwegende dat de juridische veiligheid en de coherentie noodzaakt om dit normerend geheel op een gecoördineerde manier in de Belgische juridische orde in te voeren en het gepast voorkomt dat dit besluit samen met de andere besluiten ter uitvoering van de wet kan gepubliceerd worden. Dat het repressieve luik reeds van kracht is zodat het dan ook gepast voorkomt dat de normen zelf zo vlug mogelijk van kracht worden;
Overwegende dat elk uitstel het risico inhoudt de geloofwaardigheid van de maatregelen of sancties te schaden;
Overwegende dat een onmiddellijke bekendmaking van deze normen bovendien ook noodzakelijk is om de noodzakelijke aanpassingen aan te brengen teneinde aan de in het besluit vervatte maatregelen te voldoen;
Overwegende dat het daarenboven van belang is dat deze normen in werking kunnen treden voor het begin van het volgend voetbalseizoen zodat deze gedurende minstens één seizoen voor de organisatie van EURO 2000 kunnen uitgetest worden;
Gelet op het advies van de Raad van State gegeven op 28 juni 1999 met toepassing van artikel 84, eerste lid, 2° van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, vervangen door de wet van 4 augustus 1996;
Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.De bepalingen van dit besluit zijn niet toepasselijk op de nationale voetbalwedstrijden georganiseerd door een club die niet in eerste of tweede nationale afdeling uitkomt.
Art. 2.§ 1. Elk stadion gebruikt door een organisator, dient uitgerust te zijn met een aantal camera's, die toelaten het volledige terrein alsook elke tribune in detail te observeren, wat ook de weers- en lichtomstandigheden zijn. § 2. Deze camera's moeten een close-up kunnen tot stand brengen die toelaat iedere toeschouwer te identificeren.
De camera's moeten voorzien zijn van een systeem dat de beelden automatisch registreert.
De installatie moet ondermeer toelaten de vastgelegde beelden onmiddellijk af te drukken.
De kwaliteit van de afdruk dient derwijze te zijn dat identificatie van personen mogelijk is.
De installatie wordt gericht vanuit de commandolokaal van het stadion.
Onder « commandolokaal » verstaat men het lokaal genoemd in punt 5.5. van bijlage I bij het koninklijk besluit van 2 juni 1999 houdende de in voetbalstadions na te leven veiligheidsnormen.
De installatie en de onderdelen ervan worden in goede staat van werking behouden. § 3. De camera's en het registratiesysteem worden in werking gesteld tijdens elke wedstrijd, vanaf de openstelling van het stadion. § 4. Het aantal camera's noodzakelijk voor de effectieve uitvoering van deze bepaling, zal bepaald worden in de overeenkomst bedoeld in artikel 5 van de wet van 21 december 1998 betreffende de veiligheid bij voetbalwedstrijden.
Art. 3.De organisator is de verantwoordelijke voor de verwerking van de beelden, geregistreerd krachtens artikel 2 van dit besluit, en houdt die beelden gedurende een periode van één jaar bij, behoudens inbeslagname van de beelden in toepassing van artikel 35 van het wetboek van strafvordering.
Deze verwerking heeft tot doel de feiten, gesanctioneerd door de wet van 21 december 1998 betreffende de veiligheid bij voetbalwedstrijden, de misdrijven en de inbreuken op het reglement van inwendige orde uitgevaardigd door de organisator, te voorkomen en op te sporen, en hun sanctie mogelijk te maken door de identificatie van de daders.
De organisator brengt aan de ingang van het stadion op een duidelijke en zichtbare wijze het reglement van inwendige orde aan, in hetwelk hij de informatie vermeldt opgesomd in artikel 9 van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens, gewijzigd door de wet van 11 december 1998 tot omzetting van de richtlijn 95/46/EG van 24 oktober 1995 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrij verkeer van die gegevens.
Art. 4.Zonder afbreuk te doen aan de bepalingen van artikel 2, § 1 en § 4, beschikken de organisatoren van voetbalwedstrijden van de tweede nationale afdeling over een termijn van één jaar, vanaf de inwerkingtreding van dit besluit, teneinde hun camerauitrusting in overeenstemming te brengen met artikel 2, § 2 en § 3, van dit besluit.
Indien de organisator van de voetbalwedstrijd een club is die promoveert van de derde nationale afdeling naar de tweede nationale afdeling, moet deze club slechts vanaf 1 oktober volgend op de promotie, voldoen aan de verplichtingen bepaald in artikel 2 van dit besluit.
Art. 5.Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.
Art. 6.Onze Minister van Binnenlandse Zaken is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 12 september 1999.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Binnenlandse Zaken, A. DUQUESNE