Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 12 oktober 2010
gepubliceerd op 08 november 2010

Koninklijk besluit houdende de nadere regels voor de wettelijke medewerkingsplicht bij vorderingen door de inlichtingen- en veiligheidsdiensten met betrekking tot elektronische communicatie

bron
federale overheidsdienst justitie en ministerie van landsverdediging
numac
2010009869
pub.
08/11/2010
prom.
12/10/2010
ELI
eli/besluit/2010/10/12/2010009869/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

12 OKTOBER 2010. - Koninklijk besluit houdende de nadere regels voor de wettelijke medewerkingsplicht bij vorderingen door de inlichtingen- en veiligheidsdiensten met betrekking tot elektronische communicatie


VERSLAG AAN DE KONING Sire, De wet van 4 februari 2010 betreffende de methoden voor het verzamelen van gegevens door de inlichtingen- en veiligheidsdiensten heeft de wet van 30 november 1998 houdende regeling van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten gewijzigd. Deze wet heeft een onderscheid ingevoerd tussen de verschillende methoden voor het verzamelen van gegevens door de Veiligheid van de Staat en door de Algemene Dienst Inlichtingen en Veiligheid van de Krijgsmacht. Het betreft de gewone, specifieke en uitzonderlijke methoden.

Deze wet richt ook een commissie voor toezicht op die belast is met de voorafgaande controle van de uitzonderlijke methoden en met de controle tijdens het verloop van de specifieke en uitzonderlijke methoden. De controle a posteriori van de specifieke en uitzonderlijke methoden werd toegekend aan het Vast Comité I dat opgericht werd door de wet van 18 juli 1991 tot regeling van het toezicht op politie- en inlichtingendiensten en op het Coördinatieorgaan voor de dreigingsanalyse.

De wet van 4 februari 2010, verschenen in het Belgisch Staatsblad op 10 maart 2010, is in werking getreden op 1 september 2010.

Het is dus dringend dat de uitvoeringsmaatregelen van de verschillende artikelen betreffende de elektronische communicatie zo snel mogelijk in werking treden.

Bij ontstentenis kan de wet van 4 februari 2010 niet ten volle in uitvoering gebracht worden.

Dit koninklijk besluit wordt genomen in uitvoering van de wet van 30 november 1998 houdende regeling van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten, gewijzigd bij de wet van 4 februari 2010 betreffende de methoden voor het verzamelen van gegevens door de inlichtingen- en veiligheidsdiensten (de artikelen 18/7, 18/8, 18/17 en 18/18) en van de wet van 13 juni 2005 betreffende de elektronische communicatie (artikel 127, § 1, eerste lid, 2°).

Medewerkingplicht De artikelen 18/7, 18/8, 18/17 van de wet van 30 november 1998 werden ingevoegd door de wet van 4 februari 2010 en geven de inlichtingen- en veiligheidsdiensten de mogelijkheid om kennis te nemen van gegevens over elektronische communicatie, zo nodig door daartoe de medewerking te vorderen van de operator van een elektronisch communicatienetwerk of een verstrekker van een elektronische communicatiedienst. - Artikel 18/7, § 1, geeft aan de Veiligheid van de Staat of aan de Algemene Dienst Inlichting en Veiligheid van de Krijgsmacht de bevoegdheid om identificatiegegevens en facturatiegegevens te vorderen, eventueel met behulp van toegang tot de klantenbestanden. - Artikel 18/8, § 1, geeft aan de betrokken dienst de bevoegdheid om oproepgegevens en lokalisatiegegevens van elektronische communicatie te vorderen. - Artikel 18/17, § 1, geeft aan de betrokken dienst de bevoegdheid om communicaties af te luisteren, er kennis van te nemen en ze te registreren.

Ter uitvoering van deze maatregelen dienen volgende elementen bij koninklijk besluit geregeld te worden : - Artikel 18/7, § 3, eerste lid : de termijn en de nadere regels vastleggen waarbinnen de identificatiegegevens en facturatiegegevens ten gevolge van de maatregel van artikel 18/7, § 1, moeten worden meegedeeld; - Artikel 18/7, § 3, tweede lid : de voorwaarden voor de toegang tot de in artikel 18/7, § 1, bedoelde klantenbestanden vastleggen; - Artikel 18/8, § 3 : de termijn en de nadere regels vastleggen voor het meedelen van de oproep- en lokalisatiegegevens die ten gevolge van de maatregel van artikel 18/8, § 1, moeten worden meegedeeld; - Artikel 18/17, § 3 : de nadere regels en termijnen vastleggen voor de technische medewerking die geleverd moet worden ten gevolge van de maatregel van artikel 18/17, § 1;

Artikel 33 van de wet van 4 februari 2010 vult artikel 127, § 1, eerste lid, 2°, van de wet van 13 juni 2005 aan. Hierdoor moeten operatoren en eindgebruikers in staat zijn om de oproeper te kunnen identificeren en het opsporen, lokaliseren, afluisteren, kennisnemen en opnemen van privécommunicatie mogelijk te maken onder de voorwaarden bepaald door de wet van 30 november 1998 houdende regeling van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten. Ter uitvoering van deze bepaling moet de Koning, na advies van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en van het Belgische Instituut voor Postdiensten en Telecommunicatie, de technische en administratieve maatregelen vaststellen om aan deze verplichting te voldoen.

Coördinatiecel Justitie Dit besluit voorziet dat de inlichtingen- en veiligheidsdiensten beroep kunnen doen op de Coördinatiecellen Justitie die door de operatoren van een elektronisch communicatienetwerk of de verstrekkers van een elektronische communicatiedienst, eventueel gezamenlijk, zijn opgericht overeenkomstig het koninklijk besluit van 9 januari 2003 tot uitvoering van de artikelen 46bis, § 2, eerste lid, 88bis, § 2, eerste en derde lid, en 90quater, § 2, derde lid, van het wetboek van Strafvordering en van artikel 109ter, E, § 2, van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven.

Vergoeding voor de medewerking Artikel 18/18 van de wet van 30 november 1998 bepaalt dat de Koning de tarieven vastlegt voor de medewerking van fysieke personen en rechtspersonen aan de specifieke en uitzonderlijke methoden, hierbij rekening houdend met de werkelijke kostprijs van deze medewerking en naargelang de aard van de tussenkomst.

Overgangsbepaling - internetsector Dit besluit voegt een nieuw begrip toe, namelijk de internetsector.

Een specifieke overgangsregeling voor de internetsector is noodzakelijk omdat tot op heden de modaliteiten voor de medewerkingsplicht inzake interceptie niet geregeld zijn in het koninklijk besluit van 9 januari 2003. De reden hiervoor lag in het feit dat er op dat ogenblik nog geen Europese technische normen bestonden voor de interceptie van internetcommunicatie, en dat de technische mogelijkheden nog te beperkt waren om internetcommunicatie te intercepteren. Deze situatie is nu wezenlijk veranderd, de technische mogelijkheden zijn uitgebreid en ook Europese technische normen werden uitgevaardigd.

Toelichting van de artikelen HOOFDSTUK I. - Definities In artikel 1 worden de definities gegeven van een aantal begrippen die verder in het koninklijk besluit gehanteerd worden.

Het begrip « werkelijke tijd » werd overgenomen uit het koninklijk besluit van 9 januari 2003 en wordt gedefinieerd als : minimum tijdsduur nodig voor de uitvoering van een bepaalde prestatie volgens de regels van de kunst, zonder onderbreking en waarvoor aangepaste middelen en personeel werden ingezet.

Het begrip « internetsector » is nieuw en wordt ingevoerd om een afzonderlijke overgangsregeling voor deze sector te kunnen invoeren. « Internetsector » wordt als volgt gedefinieerd : het geheel van operatoren van elektronische communicatienetwerken en verstrekkers van elektronische communicatiediensten : -die aan gebruikers toegang tot het internet aanbieden, - die eindgebruikers via een netwerkaansluitpunt elektronische communicatiediensten over het internet aanbieden, - die activiteiten op het internet aanbieden, of - die faciliteiten hiervoor ter beschikking stellen zoals bijvoorbeeld netwerkonderdelen, lokalen, eindapparatuur of bijbehorende faciliteiten.

De Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer stelt in haar advies nr. 23/2010 van 30 juni 2010 dat de « internetsector » niet de « aanbieders en doorverkopers » mag omvatten zoals bedoeld in artikel 9, §§ 5 en 6 van de wet van 13 juni 2005 betreffende de elektronische communicatie. De Commissie adviseert eveneens om de definitie van « internetsector » te schrappen uit het ontwerp gezien deze slechts één maal vermeld wordt, namelijk in artikel 9.

Er werd in dit koninklijk besluit voor geopteerd om de definitie van « internetsector » te handhaven zodat duidelijk is dat alle niveaus van de internetsector hieronder begrepen worden : zowel de operatoren die hun infrastructuur ter beschikking stellen voor het transport van de internetsignalen (fysieke connectie), de internet-toegangsleveranciers die aan de eindgebruiker toegang tot het internet geven, en de internetdienstenleveranciers die over het internet communicatiediensten aanbieden. De « aanbieders en doorverkopers » zoals bedoeld in artikel 9, §§ 5 en 6 van de wet van 13 juni 2005 vallen niet onder de definitie van « internetsector ». Voor hen dient een aparte regeling uitgewerkt te worden. HOOFDSTUK II. - De Coördinatiecel Justitie Artikel 2 verwijst naar de Coördinatiecel Justitie ingesteld bij het koninklijk besluit van 9 januari 2003. In dit besluit worden enkele noodzakelijke aanvullingen gedaan met het oog op de beveiliging van de Coördinatiecel en de behandelde informatie, evenals het verzekeren van de betrouwbaarheid van de leden.

Zo voorziet het besluit dat de leden van de Coördinatiecel Justitie het voorwerp moeten uitgemaakt hebben van een positief veiligheidsadvies, vernieuwd om de vijf jaar, overeenkomstig artikel 22quinquies van de wet van 11 december 1998 betreffende de classificatie en de veiligheidsmachtigingen, veiligheidsattesten en veiligheidsadviezen.

De Raad van State merkt op dat het ontwerp van besluit de administratieve autoriteit moet identificeren die het veiligheidsadvies aanvraagt aan de overheid bedoeld in artikel 15, eerste lid, van de wet (d.w.z. de Nationale Veiligheidsoverheid) en dat de artikelen 22quinquies en 22sexies van de wet van 11 december 1998 zouden moeten voorzien zijn in de preambule van het besluit.

Aan beide opmerkingen werd tegemoetgekomen. De preambule werd vervolledigd en artikel 2, § 2, werd aangevuld met een tweede lid dat preciseert dat het de minister van Justitie is die het veiligheidsadvies zal aanvragen aan de veiligheidsoverheid bedoeld in artikel 15, eerste lid, van de wet van 11 december 1998, d.w.z. aan de Nationale Veiligheidsoverheid (N.V.O.).

De Raad van State merkt eveneens op dat de Nationale Veiligheidsoverheid (N.V.O.) de uitvoering van een veiligheidsverificatie zou kunnen weigeren overeenkomstig artikel 22sexies, § 2, indien zij van mening is dat de aanvraag niet voldoet aan de voorwaarden van artikel 22quinquies.

De N.V.O. dat een college van ambtenaren is waarvan de samenstelling bepaald is door artikel 21 van het koninklijk besluit van 24 maart 2000 tot uitvoering van voornoemde wet van 11 december 1998, en geen rechtsprekend orgaan in de zin van artikel 159 van de grondwet, is niet bevoegd om de overeenstemming van reglementen te toetsen aan wetten : zij kan bijgevolg niet weigeren om een reglementair koninklijk besluit toe te passen wegens een zogenaamde onwettigheid.

In dit geval beperkt de N.V.O. zich tot het verifiëren van de feitelijke overeenstemming van elke aanvraag voor een veiligheidsadvies aan de wet en het koninklijk besluit, anders gezegd : oefent de persoon daadwerkelijk de functie uit waarvoor een advies vereist is ? De N.V.O. zou slechts een wettigheidscontrole op een aanvraag mogen uitvoeren indien deze vraag, bij gebrek aan een uitdrukkelijke reglementering, rechtstreeks gegrond zou zijn op de wet, hetgeen de formulering van artikel 22quinquies toelaat vermits deze enkel, op zeer algemene wijze, « de met redenen omklede beslissing » van een administratieve overheid vereist.

Zelfs indien een andere lezing van artikel 22sexies, § 2, moest gebeuren, bestaat er geen enkele twijfel over dat de personen die hun medewerking moeten verlenen aan de uitvoering van de specifieke of uitzonderlijke inlichtingenmethodes door de inlichtingen- en veiligheidsdiensten, in staat zijn om, door een ongepast gebruik van hun opdracht, schade te berokkenen meer bepaald aan de inwendige veiligheid van de Staat en dat bijgevolg de aanvraag voor een veiligheidsverificatie beantwoordt aan de voorwaarden van artikel 22quinquies van de wet.

Enkel de personen voor wie een positief veiligheidsadvies werd gegeven, kunnen lid worden van deze Cel. Niettegenstaande dergelijk positief advies heeft de minister van Justitie de mogelijkheid om een persoon de toegang tot deze functie bij gemotiveerde beslissing te weigeren.

Het bovenvermeld artikel 22 quinquies voorziet inderdaad niet dat het advies gegeven door de Nationale Veiligheidsoverheid een eensluidend advies moet zijn. Hieruit volgt dat de vragende autoriteit niet gebonden is door het advies.

In dit geval betekent dit dat de minister van Justitie ondanks een positief veiligheidsadvies een persoon zou mogen weigeren lid te worden van een Coördinatiecel Justitie.

Er kunnen zich bijgevolg twee hypothesen voordoen in geval van een negatieve beslissing van de minister van Justitie, betrokken administratieve autoriteit : - ofwel is het veiligheidsadvies van de Nationale Veiligheidsoverheid negatief en sluit de Minister van Justitie zich daarbij aan : in dat geval kan de persoon die het onderwerp geweest is van een negatief veiligheidsadvies dat gemotiveerd is overeenkomstig artikel 22, vijfde lid, van de wet van 11 december 1998 een beroep indienen bij het specifiek beroepsorgaan inzake veiligheidsmachtigingen, -attesten en Badviezen (bestaande uit de voorzitters van het Comité P, het Comité I en de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer) dat een beslissing in laatste instantie zal nemen; - ofwel houdt de minister geen rekening met het positief advies gegeven door de Nationale Veiligheidsoverheid en bevinden we ons in het gebruikelijk kader van de formele motivering van de bestuurshandelingen. In dat geval moet de beslissing van de minister gemotiveerd worden overeenkomstig de wet van 29 juli 1991 betreffende de uitdrukkelijke motivering van bestuurshandelingen. Deze administratieve handeling is bijgevolg vatbaar voor een beroep bij de Raad van State vermits het buiten het specifieke kader van de wet van 11 december 1998 valt.

Bovendien bepaalt de wet van 30 november 1998 dat personen die hun medewerking verlenen aan de inlichtingen- en veiligheidsdiensten tot geheimhouding verplicht zijn, ook wanneer zij hun medewerking met de dienst hebben stopgezet. Deze personen moeten uitdrukkelijk op hun geheimhoudingsplicht gewezen worden.

Bovendien wordt ook nog ingeschreven dat de operatoren van elektronische communicatienetwerken en verstrekkers van elektronische communicatiediensten alle maatregelen dienen te nemen ter bescherming van de informatie die door de Coördinatiecel behandeld wordt.

Tenslotte vermeldt het besluit welke identificatiegegevens de Coördinatiecel Justitie moet meedelen aan het Belgisch Instituut voor Postdiensten en Telecommunicatie. Deze gegevens worden expliciet opgesomd in het besluit zelf, dit om te vermijden dat er zich moeilijkheden voordoen in verband met de permanente beschikbaarheid van de leden van de Coördinatiecellen. HOOFDSTUK III. - De specifieke methoden Afdeling 1. - De nadere regels en termijnen voor het meedelen van de

identificatie- en facturatiegegevens en de voorwaarden voor de toegang tot de bestanden van de klanten Artikel 3 geeft uitvoering aan de bevoegdheid die aan de Koning wordt toegewezen door artikel 18/7, § 3 : het bepalen van de termijn en de nadere regels voor het meedelen van de identificatie- en facturatiegegevens en de voorwaarden voor de toegang tot de klantenbestanden.

Het artikel maakt een onderscheid tussen : - de operatoren die nummeringscapaciteit toegewezen gekregen hebben in het nationale nummeringsplan, en - de operatoren zonder dergelijke nummeringscapaciteit evenals de verstrekkers van een elektronische communicatiedienst.

Alleen de operatoren met nummeringscapaciteit dienen aan de inlichtingen- en veiligheidsdienst een rechtstreekse toegang te verlenen tot de databanken met het klantenbestand. Dit gebeurt via een beveiligde internettoepassing. De betrokken dienst zal de verdere technische details voor deze procedure bepalen.

Dit wil echter niet zeggen dat de inlichtingen- en veiligheidsdiensten zomaar op gelijk welk tijdstip deze databank zullen kunnen consulteren. De regels van de wet van 30 november 1998 moeten uiteraard gevolgd worden. Het opvragen van identificatie- en facturatiegegevens is een specifieke methode voor het inwinnen van inlichtingen, waarvoor een beslissing van het diensthoofd vereist is.

De operatoren kunnen overigens zien wanneer de diensten toegang nemen tot de klantenbestanden : voor iedere aanvraag tot raadpleging wordt immers de identiteit van de aanvrager geregistreerd. Op advies van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer werd de termijn voor de bewaring van deze gegevens, die oorspronkelijk twaalf maanden bedroeg, verlengd tot tien jaar.

De operatoren zonder nummeringscapaciteit en de dienstenverstrekkers dienen de gegevens in werkelijke tijd mee te delen aan het betrokken diensthoofd. In de vordering kan evenwel een andere termijn voor de overdracht van de gegevens bepaald worden. Afdeling 2. - De nadere regels en termijnen voor de mededeling van de

oproepgegevens van elektronische communicatiemiddelen en de lokalisatiegegevens Artikel 4 geeft uitvoering aan de bevoegdheid die aan de Koning wordt toegewezen door artikel 18/8, § 3 : hij bepaalt de termijnen de nadere regels voor het meedelen van oproep- en lokalisatiegegevens.

De eerste paragraaf van dit artikel behandelt de mededeling in werkelijke tijd van oproep- en lokalisatiegegevens tijdens de overbrenging van de communicatie en van de oproep- en lokalisatiegegevens van oproepen die minder dan dertig dagen oud zijn.

De tweede paragraaf gaat over de retro-opvraging, dit wil zeggen de opsporing van oproepgegevens uit het verleden, met name deze die meer dan dertig dagen oud zijn.

In het eerste geval dienen deze gegevens in werkelijke tijd meegedeeld te worden aan de inlichtingen- en veiligheidsdiensten. Het gaat hier dus over dezelfde termijn als voor de identificatiegegevens bedoeld in artikel 18/7 van de wet van 30 november 1998. Bij ontvangst van de vordering dient onmiddellijk aan de verwerking ervan begonnen te worden. In de vordering kan evenwel een andere termijn voor de overdracht van de gegevens bepaald worden.

In het tweede geval dienen de operatoren en dienstenverstrekkers de gevraagde gegevens mee te delen van zodra zij voorhanden zijn en uiterlijk binnen de 24 uur, tenzij een andere termijn bepaald werd in de vordering.

Het onderscheid wordt verantwoord door het feit dat het voor operatoren en dienstenverstrekkers mogelijk is om gegevens die minder dan dertig dagen terug in de tijd gaan online bij te houden. HOOFDSTUK IV. - De uitzonderlijke methode Het afluisteren, kennisnemen en registreren van elektronische communicaties Artikel 5 geeft uitvoering aan de bevoegdheid die aan de Koning werd opgedragen door artikel 18/17, § 3, van de wet van 30 november 1998 : hij bepaalt de nadere regels en termijnen voor de technische medewerking bij het afluisteren van communicaties, de kennisname en de registratie.

De geïntercepteerde communicatie moet in werkelijke tijd doorgestuurd worden naar het aangeduide netwerkaansluitpunt. HOOFDSTUK V. - Gemeenschappelijke bepalingen Artikel 6 voorziet dat de Coördinatiecel Justitie de gegevens moet meedelen in een voor de betrokken dienst gemakkelijk te gebruiken vorm en via een beveiligde elektronische weg. Het voorziet ook de mogelijkheid dat een ministerieel besluit wordt genomen om een specifiek formaat voor de presentatie van de gegevens op te leggen.

Dit artikel voorziet eveneens in de mogelijkheid om, indien de gevraagde informatie niet via elektronische weg kan worden overgemaakt, deze over te dragen aan een agent van de dienst, na vertoon van diens legitimatiebewijs. HOOFDSTUK VI. - De vergoeding voor de operatoren van een elektronisch communicatienetwerk en de verstrekkers van een elektronische communicatiedienst Artikel 7 geeft uitvoering aan de bevoegdheid die aan de Koning wordt toegewezen door artikel 18/18 : het vastleggen van de tarieven voor de medewerking van fysieke personen en rechtspersonen aan de specifieke en uitzonderlijke inlichtingenmethoden, hierbij rekening houdend met de werkelijke kostprijs van deze medewerking.

Dit artikel bepaalt dat de operatoren van een elektronisch communicatienetwerk en de verstrekkers van een elektronische communicatiedienst vergoed worden volgens de tarieven bepaald in de bijlage bij het koninklijk besluit van 9 januari 2003 tot uitvoering van de artikelen 46bis, § 2, eerste lid, 88bis, § 2, eerste en derde lid, en 90quater, § 2, derde lid, van het wetboek van Strafvordering en van artikel 109ter, E, § 2, van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven.

De Raad van State vraagt zich af welke de gevolgen zijn van vergoedingen voor de aflevering van een veiligheidsadvies voorzien door artikel 22septies van voornoemde wet van 11 december 1998, op de berekening van de vergoeding voor de operatoren en de dienstenverstrekkers die meewerken aan de uivoering van de inlichtingenmethoden bedoeld in dit besluit. Een ontwerp van koninklijk besluit tot uitvoering van artikel 22septies is immers op 10 februari 2010 het voorwerp geweest van advies 47.488/4 van de afdeling wetgeving van de Raad van State.

De Regering is van mening dat de aanrekening van deze vergoeding op de tarieven van de operatoren en dienstenverstrekkers onmogelijk is gezien dit een tarifering per geleverde prestatie betreft.

Deze tarieven maken voor het ogenblik het voorwerp van een studie door het Belgisch Instituut voor Postdiensten en Telecommunicatie met het oog op hun herziening. Daarom is voorzien dat de tarieven van het koninklijk besluit van 9 januari 2003 van toepassing zullen zijn tot hun herziening als gevolg van de studie van de BIPT en ten laatste tot 31 december 2010.

Overeenkomstig artikel 7 worden voor de prestaties die niet vermeld zijn in de bijlage bij het koninklijk besluit van 9 januari 2003, enkel de werkelijke kosten vergoed na voorlegging van de stavingstukken en na gunstig advies van de bevoegde Inspecteur van Financiën.

De formulering « behoudens door Ons vastgelegde, andersluidende bepalingen » bood de mogelijkheid om de vergoedingen voor de medewerking met de inlichtingen- en veiligheidsdiensten in overeenstemming te brengen met de vergoeding voor de medewerking bij gerechtelijke vorderingen, in geval deze aangepast worden rekening houdende met de werkelijke kostprijs van de medewerking.

Ingevolge het advies van de Raad van State werd deze formulering verwijderd, want een koninklijkk besluit kan afwijken van een ander koninklijk besluit indien dit gerechtvaardigd is HOOFDSTUK VII. - Technische en administratieve maatregelen die aan de operatoren en eindgebruikers worden opgelegd voor het vervullen van de inlichtingenopdrachten Artikel 8 bepaalt de functionele vereisten en de technische specificaties voor de uitvoering van de maatregelen voorzien in de artikelen 18/7, 18/8, en 18/17.

De technische specificaties van deze functionele eisen zijn voorzien in de standaarden van het « European Telecommunications Standards Institute (ETSI) ».

Met betrekking tot artikel 8, § 3, verwijst de Raad van State in haar advies naar een opmerking die ze reeds geformuleerd heeft in advies 33.354/4 van 19 juni 2002 over gelijkaardige bepalingen in het koninklijk besluit van 9 januari 2003 tot uitvoering van de artikelen 46bis, § 2, eerste lid, 88bis, § 2, eerste en derde lid, en 90quater, § 2, derde lid, van het Wetboek van strafvordering en van artikel 109ter, E, § 2, van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven. De Raad van State beveelt aan dat de technische specificaties ter kennis worden gebracht van de Europese Commissie overeenkomstig artikel 8 van Richtlijn 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften. De Raad van State verwijst eveneens naar artikel 9 van deze richtlijn dat bepaalt dat de technische specificaties pas mogen aangenomen worden na afloop van de termijn van drie maanden te rekenen vanaf de datum waarop de Commissie de mededeling heeft ontvangen.

Vastgesteld moet worden dat de door de Raad van State aangehaalde richtlijn gewijzigd werd door Richtlijn 98/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 juli 1998 tot wijziging van Richtlijn 98/34/EG betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften. In de overwegingen (punt 10) bij deze nieuwe richtlijn wordt opgemerkt dat voor de telecommunicatiediensten reeds communautaire harmonisatie of in bepaalde gevallen een stelsel van wederzijdse erkenning bestaat en dat de bestaande communautaire wetgeving voorziet in aanpassingen in verband met de technologische ontwikkeling en de nieuwe diensten die worden aangeboden. Luidens deze overweging hoeft derhalve van het grootste deel van de nationale voorschriften inzake telecommunicatiediensten geen kennis gegeven te worden uit hoofde van de richtlijn omdat ze vallen onder de uitsluitingen van artikel 10, lid 1 of van artikel 1, punt 5. Dit laatste artikel bepaalt dat de richtlijn niet geldt voor regels betreffende zaken die vallen onder een communautaire regeling inzake telecommunicatiediensten, zoals omschreven in Richtlijn 90/387/EEG, gewijzigd door Richtlijn 97/51/EG, nl. als « dienstenverstrekkingen welke geheel of gedeeltelijk bestaan in de transmissie en routering van signalen over telecommunicatienetwerken, met uitzondering van radio- en televisieomroep ». De technische specificaties van artikel 8 van het ontwerp van koninklijk besluit zijn geen door de nationale overheid opgelegde standaarden, maar werden vastgelegd door de Europese normalisatie-instelling die gespecialiseerd is op het gebied van telecommunicatie (ETSI). Een kennisgeving van deze specificaties aan de Europese Commissie is dan ook niet verplicht. HOOFDSTUK VIII. - Overgangsbepalingen Artikel 9 kent aan de internetsector een overgangsperiode van een jaar toe om te voldoen aan alle functionele en technische specificaties zoals bedoeld in artikel 8. HOOFDSTUK IX. - Eindbepalingen Artikel 11 voorziet dat het koninklijk besluit in werking zal treden op de dag van de publicatie in het Belgisch Staatsblad. Het is immers van belang dat de wet, die reeds van kracht is, zo snel mogelijk werkzaam wordt.

Wij hebben de eer te zijn, Sire, Van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaars, De Minister van Justitie, S. DECLERCK De Minister van Landsverdediging P. DE CREM De Minister voor Ondernemen en Vereenvoudigen, V. VAN QUICKENBORNE

ADVIES NR. 23/2010 VAN 30 JUNI 2010 Betreft : Ontwerp van koninklijk besluit houdende modaliteiten voor de wettelijke medewerkingsplicht bij vorderingen door de inlichtingen- en veiligheidsdiensten met betrekking tot elektronische communicatie De Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, Gelet op de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens (hierna WVP), inzonderheid artikel 29;

Gelet op het verzoek om advies van de heer Stefaan De Clerck, Minister van Justitie, ontvangen op 31 mei 2010;

Gelet op het verslag van de heer Frank Schuermans;

Brengt op 30 juni 2010 het volgend advies uit : A. Inleiding 1. De Minister van Justitie heeft op 31 mei 2010 aan de Commissie een advies gevraagd betreffende een ontwerp van koninklijk besluit houdende modaliteiten voor de wettelijke medewerkingsplicht bij vorderingen door de inlichtingen- en veiligheidsdiensten met betrekking tot elektronische communicatie.2. Dit ontwerp van koninklijk besluit verduidelijkt de samenwerking tussen de telecomoperatoren en de inlichtingen- en veiligheidsdiensten in het raam van de toepassing van : - artikel 18/7 van de wet van 30 november 1998 (analoog aan artikel 46bis van het WSV) betreffende de identificatie van de gebruiker en/of de elektronische communicatiedienst; - artikel 18/8 van de wet van 30 november 1998 (analoog aan artikel 88bis van het WSV) betreffende de opsporing en lokalisatie van telecommunicatie; - artikel 18/17 van de wet van 30 november 1998 (analoog aan artikel 90ter van het WSV) betreffende het afluisteren van telefoongesprekken. 3. Dit ontwerp van koninklijk besluit is nagenoeg identiek aan het ontwerp dat de Commissie analyseerde in haar advies nr.29/2008 van 3 september 2008 over een ontwerp van koninklijk besluit houdende modaliteiten voor de wettelijke medewerkingsplicht bij gerechtelijke vorderingen met betrekking tot elektronische communicatie.

B. Analyse van het ontwerp van koninklijk besluit B.1. Beschrijving van de observatie- en interceptieprocedures Gemeenschappelijke regels voor de drie procedures (artikel 6 van het ontwerp van koninklijk besluit) 4. Teneinde te voldoen aan de medewerkingspicht dienen de telecomoperatoren een « Coördinatiecel Justitie » (CJ) op te richten. De CJ's werden ingevoerd met het koninklijk besluit van 9 januari 2003 (medewerking van de telecomoperatoren in het raam van de artikelen 46bis, 88bis en 90ter van het WSV), en zijn samengesteld uit medewerkers van de operator (artikel 2 § 1 van het ontwerp van koninklijk besluit). 5. De leden van de CJ dienen, in het raam van de samenwerking met de inlichtingen- en veiligheidsdiensten, in het bezit te zijn van een veiligheidsadvies (bedoeld in artikel 22quinquies van de Wet van 11 december 1998 betreffende de classificatie en de veiligheidsmachtigingen, veiligheidsattesten en veiligheidsadviezen) (artikel 2, § 2 van het ontwerp van koninklijk besluit).6. De telecomoperatoren nemen alle nodige veiligheidsmaatregelen om de gegevens die door hun CJ verwerkt worden te beveiligen en de vertrouwelijkheid ervan te waarborgen (artikel 2, § 4, 4e lid van het ontwerp van koninklijk besluit).7. De communicatie tussen de CJ's en de inlichtingen- en veiligheidsdiensten gebeuren via beveiligde elektronische weg (artikel 6, 1e lid van het ontwerp van koninklijk besluit), volgens de Europese standaardnormen die uitgevaardigd werden door het « European Telecommunications Standards institute (ETSI) » (artikel 8, § 3 van het ontwerp van koninklijk besluit), en volgens verschillende technische bepalingen (voorlopige functionele vereisten, synchronisatie van het uur, overbrengingstermijn) (artikelen 6 en 8 van het ontwerp van koninklijk besluit). 8. Zoals voor de bepalingen van het WSV voorzien de bepalingen van de wet van 30 november 1998 (artikelen 18/7, 18/8 en 18/17) dat de inlichtingen- en veiligheidsdienst zelf (d.w.z. rechtstreeks) of via de telecomoperatoren (onrechtstreeks) kan overgaan tot onderzoeken betreffende elektronische communicaties.

Wat de identificatie van de gebruiker betreft (artikel 18/7) (artikel 3 van het ontwerp van koninklijk besluit) 9. Voor de operatoren van elektronische communicatienetwerken « aan wie nummeringscapaciteit werd toegewezen in het nationale nummeringsplan bedoeld in artikel 11, § 1 van de Wet van 13 juni 2005 » (m.a.w. grosso modo de operatoren die ten minste telefoniediensten aanbieden) : de inlichtingen- en veiligheidsdienst heeft rechtstreeks toegang tot de databank met het klantenbestand van de bedoelde operator.

Deze rechtstreekse toegang is beveiligd en genereert een logbestand (m.a.w. een logging van de toegangen tot de databank). De inlichtingen- en veiligheidsdienst zal de nodige fysieke en softwarematige maatregelen nemen om in een passend veiligheidsniveau te voorzien. (artikel 3, § 2 van het ontwerp van koninklijk besluit).

De termijn van 12 maanden, voorzien in artikel 3, § 2, laatste lid lijkt wel een minimum. De Commissie beveelt aan loggegevens gedurende 10 jaar bij te houden.

Deze termijn van 10 jaar is gelijkaardig aan wat gebruikelijk is in de sociale sector en opgelegd wordt door de afdeling sociale zekerheid van het Sectoraal Comité van de Sociale Zekerheid en van de Gezondheid. Investeringsgewijs betekent dit slechts een kleine meerinspanning en deze termijn laat met veel meer zekerheid toe misbruiken nog op een nuttige manier te kunnen achterhalen tijdens een latere controle of inspectie. 10. Voor de operatoren van elektronische communicatienetwerken « aan wie geen nummeringscapaciteit werd toegewezen in het nationale nummeringsplan bedoeld in artikel 11, § 1 van de wet van 13 juni 2005 » (m.a.w. grosso modo de operatoren die andere diensten aanbieden zoals internet, radiocommunicatie,) : meteen na ontvangst van de vordering delen de CJ's de gegevens in werkelijke tijd mee aan de inlichtingen- en veiligheidsdiensten (artikel 3 § 1 van het ontwerp van koninklijk besluit).

Wat de opsporing en de lokalisatie van de gebruiker betreft (artikel 18/8) (artikel 4 van het ontwerp van koninklijk besluit) 11. Meteen na ontvangst van de vordering delen de CJ's de gegevens in werkelijke tijd mee aan de inlichtingen- en veiligheidsdiensten (artikel 4 van het ontwerp van koninklijk besluit). Wat het afluisteren van telefoongesprekken betreft (artikel 18/17) (artikel 5 van het ontwerp van koninklijk besluit) 12. Meteen na ontvangst van de vordering nemen de CJ's de maatregelen die noodzakelijk zijn om onmiddellijk elektronische communicatie, tijdens de overbrenging ervan, te doen afluisteren, er kennis van te nemen en op te nemen.De communicatie wordt in werkelijke tijd doorgestuurd naar de inlichtingen- en veiligheidsdienst (artikel 5 van het ontwerp van koninklijk besluit) B.2. Analyse 13. De Commissie stelt tot haar genoegen vast dat de opmerking die zij maakte in punt 45 van haar advies nr.20/2009 van 1 juli 2009 inzake het voorontwerp van wet en het ontwerp van koninklijk besluit inzake dataretentie, en het ontwerp van koninklijk besluit inzake de medewerkingsplicht hier werd gevolgd : artikel 3, § 2, 2de lid van het ontwerp van koninklijk besluit voegt toe « De inlichtingen- en veiligheidsdiensten nemen tevens de nodige fysieke en softwarematige maatregelen om een passend beveiligingsniveau te verzekeren ». 14. De Commissie stelt tot haar genoegen vast dat de opmerking die zij maakte in punt 39 van haar advies nr.29/2008 van 3 september 2008 over een ontwerp van koninklijk besluit houdende modaliteiten voor de wettelijke medewerkingsplicht bij gerechtelijke vorderingen met betrekking tot elektronische communicatie, hier werd gevolgd : artikel 2, § 4 van het ontwerp van koninklijk besluit somt de beroepsgegevens (en niet langer de privégegevens) op die de leden van de CJ's zullen moeten meedelen. 15. De Commissie stelt tot haar genoegen vast dat de opmerking die zij maakte in punt 29 van haar advies nr.29/2008 van 3 september 2008 over een ontwerp van koninklijk besluit houdende modaliteiten voor de wettelijke medewerkingsplicht bij gerechtelijke vorderingen met betrekking tot elektronische communicatie, hier werd gevolgd : artikel 1, 6° van het ontwerp van koninklijk besluit definieert de internetsector als « het geheel van operatoren van elektronische communicatienetwerker en verstrekkers van elektronische communicatiediensten die [...] (en niet langer als het geheel van natuurlijke en rechtspersonen die [...]) ». 16. De Commissie vestigt niettemin nog de aandacht op deze definitie van « internetsector » : - Zij mag niet de « aanbieders en doorverkopers » omvatten zoals bedoeld in artikel 9, §§ 5 en 6 van de wet betreffende de elektronische communicatie (WEC).Artikel 9, § 7 van de WEC verschaft overigens een specifieke wettelijke basis om dit te doen (en zij is niet opgenomen in het hier onderzochte ontwerp van koninklijk besluit). - Zij zou moeten worden geschrapt wegens niet noodzakelijk (slechts één vermelding in artikel 9 van het ontwerp van koninklijk besluit).

Om deze redenen, Is de Commissie van oordeel dat het ontwerp van koninklijk besluit tot regeling van de samenwerking tussen de telecomoperatoren en de inlichtingen- en veiligheidsdiensten, hoewel in belangrijke mate geïnspireerd door het ontwerp van koninklijk besluit tot regeling van diezelfde samenwerking doch weliswaar met de gerechtelijke overheden, rekening heeft gehouden met de opmerkingen die door de Commissie werden geformuleerd in haar voormelde adviezen 29/2008 en 20/2009.

Gelet op de in onderhavig advies geformuleerde opmerkingen, verstrekt de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer een gunstig advies met betrekking tot de inhoud van het huidige ontwerp van koninklijk besluit mits rekening wordt gehouden met haar opmerkingen in de punten 9 en 16 van onderhavig advies.

Voor de Administrateur m.v., (get.) Patrick Van Wouwe De Voorzitter, (get.) Willem Debeuckelaere

12 OKTOBER 2010. - Koninklijk besluit houdende nadere regels voor de wettelijke medewerkingsplicht bij vorderingen door de inlichtingen- en veiligheidsdiensten met betrekking tot elektronische communicatie ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 30 november 1998 houdende regeling van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten, artikelen 18/7, 18/8, 18/17 en 18/18 ingevoegd bij de wet van 4 februari 2010 betreffende de methoden voor het verzamelen van gegevens door de inlichtingen- en veiligheidsdiensten;

Gelet op de wet van 11 december 1998 betreffende de classificatie en de veiligheidsmachtigingen, veiligheidsattesten en veiligheidsadviezen, artikel 22quinquies en 26sexies ;

Gelet op de wet van 13 juni 2005 betreffende de elektronische communicatie, artikel 127, § 1, eerste lid, 2°;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën geaccrediteerd bij de Minister van Justitie, gegeven op 18 mei 2010 en 4 augustus 2010;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën geaccrediteerd bij de Minister van Landsverdediging, gegeven op 25 mei 2010;

Gelet op de akkoordbevinding van de Staatssecretaris van Begroting van 4 juni 2010;

Gelet op het advies van het Belgisch Instituut voor Postdiensten en Telecommunicatie van 3 juni 2010;

Gelet op het advies van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer nr. 23/2010 van 30 juni 2010;

Gelet op het advies nr. 48.660/2/V van de Raad van State, gegeven op 1 september 2010, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;

Op de voordracht van Onze Minister van Justitie, Onze Minister van Landsverdediging en Onze Minister voor Ondernemen en Vereenvoudigen en op het advies van Onze in Raad vergaderde ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - Definities

Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° « wet van 30 november 1998 » : de wet van 30 november 1998 houdende regeling van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten;2° « wet van 11 december 1998 » : de wet van 11 december 1998 betreffende de classificatie en de veiligheidsmachtigingen, veiligheidsattesten en veiligheidsadviezen;3° « wet van 13 juni 2005 » : de wet van 13 juni 2005 betreffende de elektronische communicatie;4° « koninklijk besluit van 9 januari 2003 » : koninklijk besluit van 9 januari 2003 tot uitvoering van de artikelen 46bis, § 2, eerste lid, 88bis, § 2, eerste en derde lid, en 90quater, § 2, derde lid van het Wetboek van Strafvordering en van artikel 109ter, E, § 2, van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven;5° « werkelijke tijd » : minimum tijdsduur nodig voor de uitvoering van een bepaalde prestatie volgens de regels van de kunst, zonder onderbreking en waarvoor aangepaste middelen en personeel werden ingezet;6° « internetsector » : het geheel van operatoren van elektronische communicatienetwerken en verstrekkers van elektronische communicatiediensten : - die aan gebruikers toegang tot het internet aanbieden, - die aan eindgebruikers via een netwerkaansluitpunt elektronische communicatiediensten over het internet aanbieden, - die activiteiten op het internet aanbieden, of - die faciliteiten hiervoor ter beschikking stellen zoals bijvoorbeeld netwerkonderdelen, lokalen, eindapparatuur of bijbehorende faciliteiten. HOOFDSTUK II. - De Coördinatiecel Justitie

Art. 2.§ 1. Voor de toepassing van de artikelen 18/7, 18/8, 18/17 van de wet van 30 november 1998, kunnen de inlichtingen- en veiligheidsdiensten beroep doen op de Coördinatiecel Justitie die werd ingesteld door het koninklijk besluit van 9 januari 2003. § 2. Om de taken die voortvloeien uit de toepassing van de maatregelen bedoeld in de artikelen 18/7, 18/8 en 18/17 van de wet van 30 november 1998 uit te voeren, moeten de leden van de Coördinatiecel Justitie het voorwerp uitgemaakt hebben van een veiligheidsadvies overeenkomstig artikel 22quinquies van de wet van 11 december 1998. § 3. De Minister van Justitie vraagt het veiligheidsadvies aan de veiligheidsoverheid bedoeld in artikel 15, eerste lid, van de wet van 11 december 1998. Dit veiligheidsadvies moet positief zijn en om de vijf jaar vernieuwd worden.

De Minister van Justitie heeft het recht om, bij gemotiveerde beslissing, personen die deel uitmaken van de Coördinatiecel Justitie te weigeren. § 4. De Coördinatiecel Justitie deelt onverwijld volgende gegevens mee aan het Belgisch Instituut voor Postdiensten en Telecommunicatie : - de naam, voornaam, functie, titel, dienst, diensttelefoonnummer en dienst-e-mailadres van de leden van de Coördinatiecel Justitie; - het nummer van de dienst-GSM van de Coördinatiecel Justitie; - het volledige adres van de plaats waar de permanentiedienst van de Coördinatiecel gevestigd is, de telefoonnummers (vaste lijn en GSM), faxnummers en het e-mailadres; - elk ander gegeven dat de Coördinatiecel Justitie nuttig acht mee te delen om zijn bereikbaarheid te verzekeren.

Het Belgisch Instituut voor Postdiensten en Telecommunicatie deelt deze gegevens onverwijld mee aan de Veiligheid van de Staat en de Algemene Dienst Inlichting en Veiligheid.

Elke wijziging van de in het eerste lid bedoelde gegevens wordt onverwijld door de Coördinatiecel Justitie meegedeeld aan het Belgisch Instituut voor Postdiensten en Telecommunicatie, dat die gegevens onverwijld overzendt aan de Veiligheid van de Staat en de Algemene Dienst Inlichting en Veiligheid.

Elke operator van een elektronisch communicatienetwerk en elke verstrekker van een elektronische communicatiedienst neemt alle veiligheidsmaatregelen nodig om de informatie behandeld door zijn Coördinatiecel Justitie te beschermen, teneinde de vertrouwelijkheid ervan te waarborgen. HOOFDSTUK III. - De specifieke methoden Afdeling 1. - De nadere regels en termijnen voor het meedelen van de

identificatie- en facturatiegegevens en de voorwaarden voor de toegang tot de bestanden van de klanten

Art. 3.§ 1. Voor de toepassing van artikel 18/7, § 3, eerste lid, van de wet van 30 november 1998 delen de Coördinatiecel Justitie van de operatoren van elektronische communicatienetwerken die geen nummeringscapaciteit toegewezen gekregen hebben in het nationale nummeringsplan bedoeld in artikel 11, § 1 van de wet van 13 juni 2005, en de Coördinatiecel Justitie van de verstrekkers van een elektronische communicatiedienst, bij ontvangst van de vordering bedoeld in artikel 18/7, § 1 en § 2, van de wet van 30 november 1998 en behoudens andersluidende bepalingen in de vordering, de gevorderde gegevens in werkelijke tijd mee aan het betrokken diensthoofd, volgens de in artikel 6 bepaalde nadere regels. § 2. Voor de toepassing van artikel 18/7, § 3, tweede lid, van de wet van 30 november 1998, verleent de Coördinatiecel Justitie van iedere operator die nummeringscapaciteit heeft toegewezen gekregen in het nationale nummeringsplan bedoeld in artikel 11, § 1 van de wet van 13 juni 2005, aan het betrokken diensthoofd toegang tot de databank met het klantenbestand. De toegang wordt geïmplementeerd via een beveiligde internettoepassing, op basis van een elektronisch verzoek waarop de operator gehouden is om een geautomatiseerd antwoord te verstrekken.

De inlichtingen- en veiligheidsdiensten bepalen de verdere technische details van deze procedure. Zij nemen tevens de nodige fysieke en softwarematige maatregelen om een passend beveiligingsniveau te verzekeren.

Bij iedere aanvraag tot raadpleging van een gegevensbank wordt de identiteit van de aanvrager opgetekend in een controlesysteem binnen de betrokken inlichtingen- en veiligheidsdienst. Deze informatie wordt gedurende tien jaar bewaard. Afdeling 2. - De nadere regels en termijnen voor de mededeling van de

oproepgegevens van elektronische communicatiemiddelen en de lokalisatiegegevens

Art. 4.§ 1. Voor de toepassing van artikel 18/8, § 3, van de wet van 30 november 1998, deelt de Coördinatiecel Justitie bij ontvangst van de vordering bedoeld in artikel 18/8, § 1 en § 2, in werkelijke tijd, behoudens andersluidende bepalingen in de vordering, aan het betrokken diensthoofd mee : - de oproepgegevens en de lokalisatiegegevens van eindapparaturen van waaruit of waarnaar oproepen worden gedaan; - de oproepgegevens en de lokalisatiegegevens van eindapparaturen van waaruit of waarnaar oproepen werden gedaan en die minder dan dertig dagen oud zijn. § 2. De oproepgegevens en de lokalisatiegegevens van eindapparaturen van waaruit of waarnaar oproepen werden gedaan en die meer dan dertig dagen oud zijn, worden, behoudens andersluidende bepalingen in de vordering, aan het betrokken diensthoofd meegedeeld zodra zij voorhanden zijn en uiterlijk binnen de vierentwintig uur na ontvangst van de vordering bedoeld in § 1. § 3. De in de § 1 en § 2 bedoelde gegevens worden meegedeeld volgens de in artikel 6 bepaalde nadere regels. HOOFDSTUK IV. - De uitzonderlijke methode Het afluisteren, kennisnemen en registreren van elektronische communicaties

Art. 5.Voor de toepassing van 18/17, § 3, van de wet van 30 november 1998, neemt de Coördinatiecel Justitie de maatregelen die noodzakelijk zijn om elektronische communicatie onmiddellijk, tijdens de overbrenging ervan, te doen afluisteren, er kennis van te nemen en op te nemen behoudens andersluidende bepalingen in de vordering.

De geïntercepteerde communicatie wordt in werkelijke tijd doorgestuurd naar het door het betrokken diensthoofd aangeduide netwerkaansluitingspunt. HOOFDSTUK V. - Gemeenschappelijke bepalingen

Art. 6.Voor de toepassing van artikel 18/7, § 3, artikel 18/8, § 3 en artikel 18/17, § 3, van de wet van 30 november 1998 en van artikel 127, § 1, eerste lid, van de wet van 13 juni 2005 deelt de Coördinatiecel Justitie de gevorderde gegevens mee volgens de regels van de kunst en door middel van de performante technische middelen die beschikbaar zijn op de markt. Hij deelt deze gegevens via beveiligde elektronische weg mee in een voor de betrokken dienst gemakkelijk te gebruiken vorm.

De Minister van Justitie, de Minister van Landsverdediging en de Minister bevoegd voor het Belgisch Instituut voor Postdiensten en Telecommunicatie, leggen het specifiek formaat vast voor de presentatie van de gegevens door de operatoren van elektronische communicatie-netwerken en de verstrekkers van elektronische communicatiediensten, evenals de overdrachts-modus van deze gegevens.

Indien om welke reden ook, geen elektronische overdracht van de gevraagde gegevens kan gebeuren, dienen de operatoren van elektronische communicatienetwerken en de verstrekkers van elektronische communicatiediensten de gevraagde informatie over te maken aan de daartoe door het diensthoofd aangewezen agent van de dienst, op vertoon van zijn legitimatiebewijs. HOOFDSTUK VI. - De vergoeding voor de operatoren van een elektronisch communicatienetwerk en de verstrekkers van een elektronische communicatiedienst

Art. 7.Voor de toepassing van artikel 18/18 van de wet van 30 november 1998 wordt de medewerking van de operatoren van een elektronisch communicatienetwerk en de verstrekkers van een elektronische communicatiedienst vergoed volgens de tarieven bepaald in het koninklijk besluit van 9 januari 2003 en dit vanaf 1 september 2010 tot hun herziening en ten laatste tot 31 december 2010.

Voor de prestaties die niet vermeld zijn in de bijlage bij het koninklijk besluit van 9 januari 2003, worden enkel de werkelijke kosten vergoed na voorlegging van de stavingstukken. HOOFDSTUK VII. - Technische en administratieve maatregelen die aan de operatoren en eindgebruikers worden opgelegd voor het vervullen van de inlichtingenopdrachten

Art. 8.§ 1. Voor de toepassing van artikel 127, § 1, eerste lid, 2°, van de wet van 13 juni 2005 moeten de operatoren van een elektronisch communicatienetwerk en verstrekkers van een elektronische communicatiedienst, in voorkomend geval gezamenlijk, in de technische mogelijkheid zijn om onder de voorwaarden bepaald door de artikelen 18/7, 18/8 en 18/17 van de wet van 30 november 1998 bij de mededeling van de gevorderde gegevens aan de volgende functionele eisen te voldoen : 1° doorsturen van zowel de oproepgegevens en de lokalisatiegegevens van de bewaakte elektronische communicatiedienst als de inhoud van de communicatie zodanig dat deze nauwkeurig kunnen worden gecorreleerd, onder de voorwaarden bepaald door de artikelen 18/8 en 18/17 van de wet van 30 november 1998;2° doorsturen in werkelijke tijd van de geïntercepteerde communicatie voor het volledige dekkingsgebied van de operator van het elektronische communicatienetwerk of de verstrekker van de elektronische communicatiedienst en voor alle connecties van, naar of via het Belgische grondgebied, onder de voorwaarden bepaald door artikel 18/17 van de wet van 30 november 1998;3° doorsturen in een algemeen beschikbaar formaat van de geïntercepteerde informatie;4° doorsturen in klare taal van de inhoud van de communicatie indien de operator van een elektronische communicatienetwerk of de verstrekker van een elektronische communicatiedienst codering, compressie, of encryptie van het elektronisch communicatieverkeer heeft geïntroduceerd, onder de voorwaarden bepaald door artikel artikel 18/17 van de wet van 30 november 1998;5° het doorsturen op een veilige wijze zodat de gegevens niet door derden kunnen worden onderschept; § 2. Verstrekkers van elektronische communicatiediensten die verschillende technologieën door elkaar gebruiken, dienen alle oproepgegevens en lokalisatiegegevens met betrekking tot de verschillende fases en gebruikte diensten van de elektronische communicatie te geven zoals die zijn opgelegd aan de diverse categorieën operatoren en dienstenverstrekkers.

De combinatie van de geregistreerde gegevens moet toelaten om de relatie te leggen tussen de oorsprong van de communicatie en de bestemming ervan. § 3. De technische specificaties moeten beantwoorden aan de hierbij opgesomde standaarden en rapporten van het European Telecommunications Standards Institute, met inbegrip van gebeurlijke actualiseringen : 1° TS 101-331 : « Lawful Interception (LI);Requirements of Law Enforcement Agencies »; 2° TS 101-671 : " Lawful Interception (LI);Handover interface for the lawful interception of telecommunications traffic »; 3° TS 101-909-20-1 : « AT Digital.Digital Broadband Cable Access to the Public Telecommunications Network; IP Multimedia Time Critical Services; Part 20 : Lawful Interception; Sub-part 1 : CMS based Voice Telephony Services »; 4° TS 101-909-20-2 « AT Digital.Digital Broadband Cable Access to the Public Telecommunications Network; IP Multimedia Time Critical Services; Part 20 : Lawful Interception; Sub-part 2 : Streamed multimedia services »; 5° TR 101-943 : « Lawful Interception (LI);Concepts of Interception in a Generic Network Architecture; 6° TR 101-944 : « Lawful Interception (LI);Issues on IP Interception »; 7° TR 102-053 : « Lawful Interception (LI);Notes on ISDN LI functionality »; 8° TS 102-232 : « Lawful Interception (LI);Handover Specification for IP Delivery »; 9° TS 102-233 : « Service-specific details for e-mail services »;10° TS 102-234 : « Lawful Interception (LI);Service-specific details for internet access services »; 11° TS 102-815 : « Lawful Interception (LI);Service-specific details for Layer 2 Lawful Interception »; 12° TS 133-106 : Universal Mobile Telecommunication System (UMTS);« Lawful interception requirements (3GPP TS 33.106 version 5.1.0 Release 5) [3GPP SA3] »;13° TS 133-107 : Universal Mobile Telecommunication System (UMTS);3 G security; « Lawful interception architecture and functions (3GPP TS 33.107 version 5.5.0 Release 5) [3GPP SA3] »; 14° TS 133-108 : « Universal Mobile Telecommunications System (UMTS); 3G Security; Handover interface for Lawful interception (LI) (3GPP TS 33.108 version 5.4.0 Release 5) [3GPP SA3] »; 15° ES 201-158 : « Lawful Interception (LI);Requirements for Network Functions »; 16° ES 201-671 : " Lawful Interception (LI) : Handover Interface for the Lawful Interception of Telecommunications traffic ".17° Digital cellular telecommunications system (Phase 2+);Lawful interception requirements for GSM (GSM 01.33 version 8.0.0 Release 1999) [TC SMG] TR 101 514;18° Digital cellular telecommunications system (Phase 2+);Lawful interception - Stage 1 (GSM 02.33 version 8.0.1 Release 1999) [TC SMG] TR 101 507; 19° Digital cellular telecommunications system (Phase 2+);Lawful interception - Stage 1 (3GPP TS 43.033 version 5.0.0 Release 5) [3GPP SA3] TR 143 033; 20° Digital cellular telecommunications system (Phase 2+);Lawful interception - Stage 1 (3GPP TS 42.033 version 5.0.0 Release 5) [3GPP SA3] TR 142 033; 21° Digital cellular telecommunications system (Phase 2+);Lawful interception requirements for GSM (3GPP TR 41.033 version 5.0.0 Release 5) [3GPP SA3] TR 141 033; 22° Digital cellular telecommunications system (Phase 2+) ( GSM); Lawful interception - Stage 2 (3GPP TS 03.33 version 8.1.0 Release 1999) [3GPP SA3] TS 101 509; Opties die binnen deze de standaarden genomen moeten worden, worden, na advies binnen de twee maanden van het Belgisch Instituut voor Postdiensten en Telecommunicatie, vastgelegd door de Minister van Justitie, de Minister van Landsverdediging en de Minister bevoegd voor het Belgisch Instituut voor Postdiensten en Telecommunicatie. § 4. De tijdstippen die op basis van dit besluit moeten worden geregistreerd of meegedeeld, dienen gebruikmakend van het vierentwintig-urenstelsel precies te zijn tot op de seconde. De tijdsaanduiding moet steeds gebeuren in de Belgische tijdszone, rekening houdend met de periodes van zomer- en wintertijd.

De operatoren van een elektronisch communicatienetwerk en verstrekkers van een elektronische communicatiedienst moeten de klok op hun systemen die gebruikt wordt voor de registratie van alle tijdstippen die in dit besluit worden vermeld, synchroniseren met het GPS-tijdssignaal. HOOFDSTUK VIII. - Overgangsbepalingen

Art. 9.§ 1. De internetsector moet vanaf de inwerkingtreding van dit besluit en gedurende de in § 2 vermelde overgangstermijn, bij de mededeling van de gevorderde gegevens ten minste voldoen aan volgende functionele eisen : 1° ter uitvoering van de bepalingen van artikel 18/17 van de wet van 30 november 1998, wordt de geïntercepteerde communicatie doorgestuurd naar het aangeduide netwerkaansluitpunt;2° de inhoud van de communicatie dient meegedeeld te worden voor alle connecties van de operator van het elektronische communicatienetwerk of de verstrekker van de elektronische communicatiedienst die van, naar of via het Belgische grondgebied verlopen. § 2. De internetsector moet aan de functionele vereisten en de technische specificaties bedoeld in artikel 8 voldoen uiterlijk binnen een termijn van een jaar na de inwerkingtreding van het besluit. HOOFDSTUK IX. - Eindbepalingen

Art. 10.Onze Minister van Justitie, Onze Minister van Landsverdediging en Onze Minister die bevoegd is voor de aangelegenheden die de elektronische communicatie betreffen zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

Art. 11.Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.

Brussel, 12 oktober 2010.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Justitie, S. DE CLERCK De Minister van Landsverdediging, P. DE CREM De Minister voor Ondernemen en Vereenvoudigen, V. VAN QUICKENBORNE

^