gepubliceerd op 08 juli 1997
Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 3 juli 1996 tot uitvoering van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994
12 JUNI 1997. Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 3 juli 1996 tot uitvoering van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, inzonderheid op artikel 119, tweede lid en artikel 121, 1, tweede lid;
Gelet op het koninklijk besluit van 3 juli 1996 tot uitvoering van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, inzonderheid op artikel 277, artikel 278, artikel 281 en artikel 284;
Gelet op het advies van het Comité van de Dienst voor administratieve controle uitgebracht op 22 april 1997;
Gelet op de dringende noodzakelijkheid, gemotiveerd door de omstandigheid dat de voorgestelde wijzigingen in het koninklijk besluit van 3 juli 1996 het elektronisch doorsturen van de verzekerbaarheidsgegevens mogelijk moeten maken voor de werknemers van wie de werkgever aangesloten is bij de Rijksdienst voor sociale zekerheid van de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten en voor de werknemers die een onderbrekingstoelage ontvangen;
Voor de gegevens 1996 geschiedt dat doorsturen op 30 maart 1997. Als de reglementaire teksten niet worden gewijzigd, bestaat het risico dat de verzekerbaarheid van de voormelde werknemers niet vóór 1 juli 1997 kan worden vastgesteld; in sommige gevallen, wanneer het elektronisch doorsturen onmogelijk blijkt, zal de werkgever of de R.V.A. desondanks een bijdragebescheid of een getuigschrift op papier moeten uitreiken.
De uitvoeringsmaatregelen welke die procedure meebrengt, moeten dringend worden genomen.
Gelet op het advies van de Raad van State, gegeven op 14 mei 1997, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op de voordracht van Onze Minister van Sociale Zaken, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.In artikel 277 van het koninklijk besluit van 3 juli 1996 tot uitvoering van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, worden 1 en 2 respectievelijk vervangen door de volgende bepalingen: « 1. De Rijksdienst voor sociale zekerheid en de Rijksdienst voor sociale zekerheid van de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten delen voor de bij hen aangesloten werkgevers de identificatiegegevens van de werknemer en de verzekerbaarheidsgegevens, zoals bedoeld bij 3, van de werknemers voor elk refertejaar mee aan de verzekerings-instellingen.
Indien de electronische gegevensoverdracht niet mogelijk blijkt of indien de werknemer niet aangesloten of ingeschreven is bij een verzekeringsinstelling, bezorgen de Rijksdienst voor sociale zekerheid of de Rijksdienst voor sociale zekerheid van de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten binnen twee weken na vaststelling van de onmogelijkheid om een electronische bijdragebon door te sturen, een papieren bijdragebon aan de werkgever. Deze bezorgt de bijdragebon binnen twee weken aan de werknemer.
De wijze waarop de bijdragebons worden opgemaakt en doorgestuurd wordt vastgesteld door de Minister. 2. Het Nationaal pensioenfonds voor mijnwerkers reikt binnen de twee maanden na de laatste loonuitbetaling van elk jaar of binnen de twee maanden na het einde van de arbeidsovereenkomst een papieren bijdragebon uit aan zijn werknemers.»
Art. 2.Artikel 278, 2e lid, van hetzelfde besluit wordt vervangen door het volgende lid: « Indien de procedure voorzien bij artikel 277, 1, niet kan worden toegepast, maakt de Dienst voor administratieve controle, op verzoek van de verzekeringsinstellingen en op voorwaarde dat voldoende bewijsmateriaal wordt voorgelegd, de ontbrekende gegevens over aan de Rijksdienst voor sociale zekerheid of aan de Rijksdienst voor sociale zekerheid van de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten, die deze gegevens volgens de in artikel 277, 1, bepaalde procedure aan de verzekeringsinstellingen overzenden. »
Art. 3.Artikel 281, 3, van hetzelfde besluit wordt vervangen door de volgende bepaling: « 3. Voor de werknemers die een onderbrekingsuitkering genieten bedoeld bij artikel 6 van het koninklijk besluit van 2 januari 1991 betreffende de toekenning van onderbrekingsuitkeringen, of bij artikel 4 van het koninklijk besluit van 28 februari 1991 betreffende de onderbreking van de beroepsloopbaan in de besturen en de andere diensten van de ministeries, of bij artikel 4 van het koninklijk besluit van 12 augustus 1991 betreffende de toekenning van onderbrekingsuitkeringen aan de personeelsleden van het onderwijs en de psycho-medisch-sociale centra, of bij artikel 4, 3, van het koninklijk besluit van 27 november 1985 betreffende de onderbreking van de beroepsloopbaan voor de leden van het administratief, gespecialiseerd, meesters-, vak- en dienstpersoneel van de universitaire instellingen, deelt de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening voor elk refertejaar aan de verzekeringsinstellingen de identificatiegegevens van de betrokken werknemers en het tijdvak waarvoor zij een onderbrekingsuitkering genoten hebben, mee.
Wanneer het electronisch doorsturen van de gegevens onmogelijk blijkt of wanneer de werknemer die een onderbrekingsuitkering geniet niet bij een verzekeringsinstelling aangesloten of ingeschreven is, bezorgt de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening binnen twee weken na de vaststelling van de onmogelijkheid om de gegevens inzake de loopbaanonderbreking langs electronische weg door te sturen, een bewijs van rechthebbende op een onderbrekingsuitkering aan de werknemer.
Dit bewijs vermeldt voor het kalenderjaar het tijdvak waarover de werknemer de in het 1e lid bedoelde onderbrekingsuitkering ontvangen heeft. »
Art. 4.Artikel 284 van hetzelfde besluit wordt vervangen door de volgende bepaling: «
Art. 284.In afwijking van het tweede en derde lid moeten de bijdragebescheiden bedoeld bij artikel 276, 1, 1 tot 7, door de gerechtigden aan hun verzekeringsinstelling worden afgegeven binnen de dertig dagen na uitkering van die documenten.
De verzekerbaarheidsgegevens afgeleid uit de driemaandelijkse aangiften van de werkgevers aan de Rijksdienst voor sociale zekerheid en aan de Rijksdienst voor sociale zekerheid van de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten en de verzekerbaarheidsgegevens bedoeld in artikel 281, 1 en 3, worden electronisch naar de verzekeringsinstellingen doorgestuurd, door de voormelde instellingen uiterlijk op 20 maart van het jaar na dat waarop de gegevens betrekking hebben.
De werknemers die een papieren bijdragebon hebben ontvangen van de Rijksdienst voor sociale zekerheid of van de Rijksdienst voor sociale zekerheid van de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten en de werklozen of de werknemers die een onderbrekingsuitkering ontvangen die een papieren bewijs hebben ontvangen van respectievelijk de met de uitbetaling van de werkloosheidsuitkeringen belaste instelling en van de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening, moeten dit bijdragebescheid binnen de maand na ontvangst ervan aan hun verzekeringsinstelling afgeven.
Wanneer de gerechtigde de bijdragebescheiden met betrekking tot het kalenderjaar niet heeft afgegeven vóór 1 juli van het volgende jaar, mogen de prestaties voor geneeskundige verstrekkingen verleend vanaf de voormelde datum niet worden betaald vóór de overhandiging van deze bijdragebescheiden. »
Art. 5.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 1997.
Art. 6.Onze Minister van Sociale Zaken is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 12 juni 1997.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Sociale Zaken, Mevr. M. DE GALAN.