gepubliceerd op 28 augustus 1999
Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 14 november 1996, gesloten in het Paritair Comité voor het bouwbedrijf, betreffende de arbeidsduurvermindering
11 APRIL 1999. - Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 14 november 1996, gesloten in het Paritair Comité voor het bouwbedrijf, betreffende de arbeidsduurvermindering (1)
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, inzonderheid op artikel 28;
Gelet op het verzoek van het Paritair Comité voor het bouwbedrijf;
Op de voordracht van Onze Minister van Tewerkstelling en Arbeid, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.Algemeen verbindend wordt verklaard de als bijlage overgenomen collectieve arbeidsovereenkomst van 14 november 1996, gesloten in het Paritair Comité voor het bouwbedrijf, betreffende de abeidsduurvermindering.
Art. 2.Onze Minister van Tewerkstelling en Arbeid is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 11 april 1999.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Tewerkstelling en Arbeid, Mevr. M. SMET _______ Nota (1) Verwijzing naar het Belgisch Staatsblad : Wet van 5 december 1968, Belgisch Staatsblad van 15 januari 1969. Bijlage Paritair Comité voor het bouwbedrijf Collectieve arbeidsovereenkomst van 14 november 1996 Arbeidsduurvermindering (Overeenkomst geregistreerd op 7 april 1997 onder het nummer 43774/CO/124) HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied
Artikel 1.Deze collectieve arbeidsovereenkomst is van toepassing op de werkgevers van de ondernemingen die ressorteren onder het Paritair Comité voor het bouwbedrijf en op de arbeiders die zij tewerkstellen.
Men verstaat onder "arbeiders", de werklieden en werksters. HOOFDSTUK II. - Arbeidsduurvermindering
Art. 2.Onverminderd de bepalingen in artikel 2 van het koninklijk besluit nr. 213 van 26 september 1983 betreffende de arbeidsduur in de ondernemingen die ressorteren onder het Paritair Comité voor het bouwbedrijf, gewijzigd bij de wet van 29 december 1990 houdende sociale bepalingen, hebben de bij artikel 1 bedoelde arbeiders recht op zes rustdagen voor 1997.
De data van de rustdagen voor 1997 zijn als volgt vastgesteld : - 24 december 1997; - 26 december 1997; - 29 december 1997; - 30 december 1997; - 31 december 1997; - 2 januari 1998.
Art. 3.Het is verboden de bij artikel 1 bedoelde arbeiders gedurende de bij artikel 2 voorziene rustdagen tewerk te stellen.
In afwijking van dit verbod, mogen de arbeiders gedurende deze rustdagen worden tewerkgesteld : 1° wanneer de ondernemingen waarin zij tewerkgesteld zijn, gewoonlijk een periode van intense activiteit kennen op het ogenblik van de toekenning van de rustdagen;2° wanneer zij belast zijn met de klantendienst bij handelaars in bouwmaterialen, met uitzondering voor het vervoer;3° in de gevallen waar arbeid op zondag is toegestaan bij artikel 12 van de arbeidswet van 16 maart 1971.
Art. 4.De arbeiders die gedurende de bij artikel 2 bedoelde rustdagen worden tewerkgesteld, hebben recht op inhaalrust. Deze inhaalrustdagen moeten worden toegekend : 1° binnen zeven maanden die volgen op de dag waarop arbeid werd verricht, in het geval de tewerkstelling is gebeurd in toepassing van artikel 3, alinea 2, 1°;2° binnen zes weken die volgen op de dag waarop arbeid werd verricht, in het geval de tewerkstelling is gebeurd in toepassing van artikel 3, alinea 2, 2° en 3°. Bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst, moet de werkgever het aantal niet-toegekende inhaal-rustdagen vermelden op het bewijs van volledige werkloosheid C4.
Art. 5.De in artikel 2 bedoelde rustdagen schorsen de uitvoering van de arbeidsovereenkomst en geven recht op een dagelijkse forfaitaire vergoeding die gelijk is aan de werkloosheidsuitkering, vermeerderd met werkloosheidsuitkering die door het "Fonds voor bestaanszekerheid van de werklieden uit het bouwbedrijf" wordt toegekend.
Deze vergoeding valt ten laste van het "Fonds voor bestaanszekerheid van de werklieden uit het bouwbedrijf" en wordt betaald door de organisaties die deze overeenkomst ondertekenen aan de arbeiders die, bij het begin van de rustperiode, door een arbeidsovereenkomst gebonden zijn aan een bij artikel 1 bedoelde werkgever alsook aan de arbeiders die in de 60 dagen voorafgaand aan het begin van de rustperiode ontslagen worden door een bij artikel 1 bedoelde werkgever, behalve omwille van dringende reden.
Deze vergoeding wordt prorata temporis toegekend aan de arbeiders die verbonden zijn geweest voor een bepaalde tijd van minstens drie maanden en in volledige onvrijwillige werkloosheid zijn tijdens de periode van de rustdagen. De praktische uitvoeringsmodaliteiten zullen vastgesteld worden door de raad van bestuur van het "Fonds voor bestaanszekerheid van de werklieden uit het bouwbedrijf". HOOFDSTUK III. - Bijzondere bepalingen
Art. 6.De patronale dienst bedoeld bij artikel 23 van de statuten van het "Fonds voor bestaanszekerheid van de werklieden uit het bouwbedrijf" is belast met de administratieve, boekhoudkundige en financiële organisatie van de verrichtingen welke voortvloeien uit de toepassing van deze collectieve arbeidsovereenkomst.
Art. 7.De vervangingsdag voor de feestdag van 1 november 1997, die samenvalt met een gewone inactiviteitsdag, wordt vastgesteld op 10 november 1997.
Conform de wetgeving op de feestdagen zijn de werkgevers verplicht om voor 15 december 1996 een ondertekend en gedagtekend bericht aan te plakken waarin de vervanging van deze feestdag wordt vermeld. Een kopie van dit bericht moet aan het arbeidsreglement gehecht worden.
Art. 8.De opzeggingstermijn betekend door de werkgever wordt geschorst tijdens de periode van de rustdagen die in de eindejaarsperiode worden toegekend. HOOFDSTUK IV. - Geldigheid
Art. 9.Deze collectieve arbeidsovereenkomst wordt gesloten voor een bepaalde duur. Ze treedt in werking op de datum waarop ze wordt gesloten en verstrijkt op 31 december 1997.
Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 11 april 1999.
De Minister van Tewerkstelling en Arbeid, Mevr. M. SMET