Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 10 juli 2003
gepubliceerd op 24 juli 2003

Koninklijk besluit tot vaststelling van de opzeggingstermijnen voor de ondernemingen die onder de bevoegdheid van het Paritair Comité voor het garagebedrijf ressorteren (1)

bron
federale overheidsdienst werkgelegenheid, arbeid en sociaal overleg
numac
2003012597
pub.
24/07/2003
prom.
10/07/2003
ELI
eli/besluit/2003/07/10/2003012597/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

10 JULI 2003. - Koninklijk besluit tot vaststelling van de opzeggingstermijnen voor de ondernemingen die onder de bevoegdheid van het Paritair Comité voor het garagebedrijf ressorteren (PC 112) (1)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, inzonderheid artikel 61, § 1, gewijzigd bij de wet van 20 juli 1991;

Gelet op het advies van het Paritair Comité voor het garagebedrijf;

Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, vervangen door de wet van 4 juli 1989 en gewijzigd bij de wet van 4 augustus 1996;

Gelet op de dringende noodzakelijkheid, Overwegende dat er, omwille van sociale redenen aanleiding toe bestaat zonder uitstel de opzeggingstermijnen te wijzigen in het belang van de werklieden van de ondernemingen die onder het Paritair Comité voor het garagebedrijf ressorteren en die een belangrijke anciënniteit tellen;

Op de voordracht van Onze Minister van Werkgelegenheid, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Dit besluit is van toepassing op de werkgevers en de werklieden van de ondernemingen die ressorteren onder het Paritair Comité voor het garagebedrijf.

Art. 2.In afwijking van de bepalingen van artikel 59, tweede en derde lid, van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten wordt, wanneer de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd is gesloten, de opzeggingstermijn vastgesteld op : 1° vijf weken wanneer de opzegging door de werkgever wordt gegeven en op twee weken wanneer de opzegging door de werknemer wordt gegeven, indien het werklieden betreft die minder dan vijf jaar ononderbroken in dienst van dezelfde onderneming zijn gebleven;2° zes weken wanneer de opzegging door de werkgever wordt gegeven en op twee weken wanneer de opzegging door de werknemer wordt gegeven, indien het werklieden betreft die tussen vijf en minder dan tien jaar ononderbroken in dienst van dezelfde onderneming zijn gebleven;3° elf weken wanneer de opzegging door de werkgever wordt gegeven en op drie weken wanneer de opzegging door de werknemer wordt gegeven, indien het werklieden betreft die tussen tien en minder dan vijftien jaar ononderbroken in dienst van dezelfde onderneming zijn gebleven;4° zestien weken wanneer de opzegging door de werkgever wordt gegeven en op drie weken wanneer de opzegging door de werknemer wordt gegeven, indien het werklieden betreft die tussen vijftien en minder dan twintig jaar ononderbroken in dienst van dezelfde onderneming zijn gebleven;5° eenentwintig weken wanneer de opzegging door de werkgever wordt gegeven en op vier weken wanneer de opzegging door de werknemer wordt gegeven, indien het werklieden betreft die tussen twintig en minder dan vijfentwintig jaar ononderbroken in dienst van dezelfde onderneming zijn gebleven;6° tweeëntwintig weken wanneer de opzegging door de werkgever wordt gegeven en op vier weken wanneer de opzegging door de werknemer wordt gegeven, indien het werklieden betreft die vijfentwintig jaar en meer ononderbroken in dienst van dezelfde onderneming zijn gebleven.

Art. 3.In het kader van een opzegging met het oog op brugpensioen gelden de opzeggingstermijnen zoals bepaald in artikel 59 tweede en derde lid van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten.

Art. 4.De opzeggingen betekend voor de inwerkingtreding van dit besluit blijven hun gevolgen behouden.

Art. 5.Het koninklijk besluit 21 juni 2001 tot vaststelling van de opzeggingstermijnen voor de ondernemingen die onder de bevoegdheid van het Paritair Comité voor het garagebedrijf ressorteren, wordt opgeheven.

Art. 6.Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.

Art. 7.Onze Minister van Werkgelegenheid is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 10 juli 2003.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Werkgelegenheid, Mevr. L. ONKELINX _______ Nota (1) Verwijzingen naar het Belgisch Staatsblad : Wet van 3 juli 1978, Belgisch Staatsblad van 22 augustus 1978. Wet van 20 juli 1991, Belgisch Staatsblad van 1 augustus 1991.

^