Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 10 december 2017
gepubliceerd op 29 december 2017

Koninklijk besluit tot bepaling van de procedure voor vaststelling van de risicosectoren bedoeld in artikel 137, 6° van de programmawet van 27 december 2006, wat het raadplegen van de betrokken sociale partners betreft

bron
federale overheidsdienst werkgelegenheid, arbeid en sociaal overleg en federale overheidsdienst sociale zekerheid
numac
2017031980
pub.
29/12/2017
prom.
10/12/2017
ELI
eli/besluit/2017/12/10/2017031980/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

10 DECEMBER 2017. - Koninklijk besluit tot bepaling van de procedure voor vaststelling van de risicosectoren bedoeld in artikel 137, 6° van de programmawet (I) van 27 december 2006, wat het raadplegen van de betrokken sociale partners betreft


VERSLAG AAN DE KONING Sire, Het ontwerp van koninklijk besluit dat wij ter ondertekening aan Uwe Majesteit voorleggen strekt ertoe om de procedure te bepalen voor de vaststelling van de risicosectoren voor de voorafgaande melding voor gedetacheerde zelfstandigen (de zogenaamde "Limosa"-melding) bedoeld in artikel 137, 6° van de programmawet (I) van 27 december 2006, voor wat het raadplegen van de betrokken sociale partners betreft.

In navolging van het arrest nr. 557/10 van het Hof van Justitie van 19 september 2012 werd de algemene "Limosa"-meldingsplicht voor zelfstandigen omgevormd tot een meldingsplicht voor welbepaalde limitatief opgesomde risicosectoren.

In toepassing van het (nieuw) artikel 137, 6° van de programmawet (I) van 27 december 2006, wordt onder "risicosectoren" verstaan: de "sectoren die vastgesteld worden door de Koning bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad waarvoor het risico geobjectiveerd werd door de sociale inlichtingen- en opsporingsdienst als bedoeld in artikel 6 van het Sociaal Strafwetboek en die voor advies voorgelegd zijn aan de betrokken sociale partners, ieder wat zijn bevoegdheid betreft, binnen een termijn van vier maanden na de vraag om advies, overeenkomstig de procedure als bepaald door de Koning." Deze bepaling machtigt U om de wijze te bepalen waarop de betrokken sociale partners worden geraadpleegd omtrent de risicosectoren in het kader van de Limosa-meldingsplicht voor gedetacheerde zelfstandigen.

Het ontworpen besluit werd herzien, rekening houdende met alle opmerkingen die de Raad van State geformuleerd heeft.

In het opschrift wordt gepreciseerd dat het ontworpen besluit tot bepaling van de procedure voor vaststelling van de risicosectoren enkel betrekking heeft op de wijze waarop de betrokken sociale partners worden geraadpleegd.

Gelet op de algemene opmerking van de Raad van State, werden de ontworpen bepalingen weggelaten die een aanvulling of een herhaling vormen van hetgeen in dit verband reeds door de wetgever is bepaald.

Hoewel de raadpleging van de Europese Commissie geen verplichte vormvereiste betreft, zullen de engagementen tot overleg dienaangaande worden gehonoreerd.

Artikelsgewijze bespreking Art. 1 Artikel 1 preciseert de betrokken sociale partners bedoeld in artikel 137, 6° van de programmawet (I) van 27 december 2006 die advies kunnen uitbrengen over de risicosectoren in het kader van de "Limosa"-meldingsplicht voor gedetacheerde zelfstandigen.

Ingevolge de opmerking van de Raad van State, herneemt de ontworpen bepaling de sociale partners die worden vermeld in de verantwoording bij het amendement grond waarvan artikel 137 van de voormelde programmawet werd gewijzigd (bij wet van 16 november 2015Relevante gevonden documenten type wet prom. 16/11/2015 pub. 26/11/2015 numac 2015205102 bron federale overheidsdienst sociale zekerheid Wet houdende diverse bepalingen inzake sociale zaken sluiten houdende diverse bepalingen inzake sociale zaken; cf. Parl.St Kamer 2015-16, nr. 54-1297/3, 18), met name: - de bevoegde paritaire comités of subcomités (...) ; - de Hoge Raad voor de Zelfstandigen en de K.M.O (...) ; - het Algemeen Beheerscomité voor het Sociaal Statuut der Zelfstandigen.

Art. 2 Artikel 2 bepaalt dat de betrokken sociale partners, ieder wat zijn bevoegdheid betreft, hun advies verstrekken binnen de vier maanden na het verzoek van de bevoegde Minister.

Door de ontworpen bepaling te laten voorafgaan door een verwijzing naar de overgenomen wettelijke bepaling, wordt beantwoord aan de opmerking die de Raad van State heeft geformuleerd.

Art. 3 Dit artikel regelt de inwerkingtreding.

Art. 4 Dit artikel wijst de Ministers aan die belast zijn met de uitvoering van het besluit.

Ik heb de eer te zijn, Sire, Van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaar, De Minister van Werk, K. PEETERS De Minister van Sociale Zaken, M. DE BLOCK De Minister van Zelfstandigen, D. DUCARME De Staatssecretaris voor Bestrijding van de sociale fraude, Ph. DE BACKER

Advies 62.142/1 van 9 oktober 2017 over een ontwerp van koninklijk besluit `tot bepaling van de procedure voor vaststelling van de risicosectoren bedoeld in artikel 137, 6° van de programmawet (I) van 27 december 2006' Op 12 september 2017 is de Raad van State, afdeling Wetgeving, door de Minister van Zelfstandigen verzocht binnen een termijn van dertig dagen een advies te verstrekken over een ontwerp van koninklijk besluit `tot bepaling van de procedure voor vaststelling van de risicosectoren bedoeld in artikel 137, 6° van de programmawet (I) van 27 december 2006'.

Het ontwerp is door de eerste kamer onderzocht op 28 september 2017.

De kamer was samengesteld uit Marnix VAN DAMME, kamervoorzitter, Wilfried VAN VAERENBERGH en Chantal BAMPS, staatsraden, Michel TISON en Johan PUT, assessoren, en Wim GEURTS, griffier.

Het verslag is uitgebracht door Jonas RIEMSLAGH, auditeur.

De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst van het advies is nagezien onder toezicht van Wilfried VAN VAERENBERGH, staatsraad.

Het advies, waarvan de tekst hierna volgt, is gegeven op 9 oktober 2017.

STREKKING EN RECHTSGROND VAN HET ONTWERP 1. Het om advies voorgelegde ontwerp van koninklijk besluit strekt ertoe, luidens het opschrift ervan, de procedure te bepalen voor het vaststellen van de risicosectoren bedoeld in artikel 137, 6°, van de programmawet (I) van 27 december 2006. Het ontwerp bepaalt vooreerst van welke instellingen het advies moet worden gevraagd (artikel 1 van het ontwerp) en binnen welke termijn dat advies moet worden verstrekt (artikel 2). Artikel 3 bepaalt dat indien binnen die termijn geen eensluidend advies wordt verstrekt, de Koning de lijst van risicosectoren vaststelt enkel op basis van de objectivering die door de Sociale Inlichtingen- en Opsporingsdienst werd uitgevoerd en dit na raadpleging van de Europese Commissie. Het te nemen besluit treedt in werking op de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt (artikel 4). 2. Het ontwerp beoogt rechtsgrond te vinden in artikel 137, 6°, van de programmawet (I) van 27 december 20061, dat het begrip "risicosectoren" definieert als "sectoren die vastgesteld worden door de Koning bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad waarvoor het risico geobjectiveerd werd door de sociale inlichtingen- en opsporingsdienst als bedoeld in artikel 6 van het Sociaal Strafwetboek en die voor advies voorgelegd zijn aan de betrokken sociale partners, ieder wat zijn bevoegdheid betreft, binnen een termijn van vier maanden na de vraag om advies, overeenkomstig de procedure als bepaald door de Koning"2. VORMVEREISTEN 3. De verwijzing in de aanhef naar een niet-gedateerd advies van het Algemeen Beheerscomité voor het sociaal statuut der zelfstandigen, dat rechtens niet vereist is, berust volgens de gemachtigde op een vergissing en dient dan ook te worden weggelaten. ONDERZOEK VAN DE TEKST Algemene opmerking 4.1. Zoals artikel 137, 6°, van de programmawet (I) van 27 december 2006 is geredigeerd, dient er te worden uit afgeleid dat de procedure voor het vaststellen door de Koning van de zogenaamde risicosectoren in die bepaling zelf wordt geregeld, en dat de machtiging aan de Koning voor het bepalen van de "procedure" bijgevolg enkel betrekking kan hebben op de wijze waarop de "betrokken sociale partners" worden geraadpleegd.

Hieruit volgt dat bepalingen van het ontwerp die moeten worden geacht betrekking te hebben op de door de Koning te volgen procedure, en die een herhaling of een aanvulling vormen van hetgeen in dat verband reeds door de wetgever is bepaald, uit het ontwerp moeten worden weggelaten. Dat is het geval voor het bepaalde in de inleidende zin van artikel 1 van het ontwerp, alsook voor het gehele artikel 3 van het ontwerp. In artikel 3 wordt immers een onderscheid gemaakt tussen het voorhanden zijn van een eensluidend advies of een niet eensluidend advies3, wat als een toevoeging aan de wet, in de zin van een nadere afbakening of inperking van 's Konings bevoegdheid, moet worden opgevat4. Daarnaast dient ook de verplichte raadpleging van de Europese Commissie waarin artikel 3 voorziet5, als een toevoeging aan de procedureregeling bepaald in de wet te worden beschouwd, nu van die raadpleging een verplicht na te leven vormvereiste wordt gemaakt, bovenop de vormvereisten die reeds in de wet zijn bepaald. 4.2. In de verantwoording bij het amendement op grond waarvan artikel 137, 6°, van de programmawet (I) van 27 december 2006 is tot stand gekomen, werd onder meer het volgende gesteld6: "De sociale partners (ieder wat zijn bevoegdheid betreft) die hun advies kunnen uitbrengen zijn: 1) de bevoegde paritaire comités of subcomités.Dit advies wordt gegeven door de Nationale Arbeidsraad wanneer verschillende paritaire comités bevoegd zijn. Bij ontstentenis van bevoegd of werkend paritair comité of subcomité wordt dit advies gegeven door de Nationale Arbeidsraad; 2) de Hoge Raad voor de Zelfstandigen en de K.M.O., die zijn advies uitbrengt na raadpleging van de betrokken sectoren. 3) het Algemeen Beheerscomité voor het Sociaal statuut der Zelfstandigen." In artikel 1 van het ontwerp wordt de raadpleging van de sociale partners beperkt tot het Algemeen Beheerscomité voor het sociaal statuut der zelfstandigen, de Hoge Raad voor de Zelfstandigen en de K.M.O. en de Nationale Arbeidsraad. Die beperking is niet in overeenstemming met de voornoemde rechtsgrond biedende bepaling, waarin uitdrukkelijk sprake is van de "betrokken" sociale partners "ieder wat zijn bevoegdheid betreft", zoals dat begrip nader is verduidelijkt in het hiervoor geciteerde onderdeel van de verantwoording bij het amendement, en waartoe bijgevolg ook de bevoegde paritaire comités of subcomités moeten worden gerekend. 4.3. Voor zover het ontwerp wel degelijk bepalingen bevat die verband houden met de procedure voor het raadplegen van de betrokken sociale partners, dient er over gewaakt te worden dat geen bepalingen worden overgenomen die reeds in de wet voorkomen. Dat laatste is het geval voor artikel 2 van het ontwerp. Indien het voor de leesbaarheid van de ontworpen regeling noodzakelijk wordt geacht om dergelijke bepalingen toch over te nemen, dient de herkomst ervan te worden geëxpliciteerd, bijvoorbeeld door ze te laten voorafgaan door een verwijzing naar de overgenomen wettelijke bepaling ("Overeenkomstig artikel ... van de wet van ..."). 4.4. Uit hetgeen voorafgaat volgt dat het ontwerp fundamenteel moet worden herzien en in geen geval in zijn huidige vorm doorgang kan vinden. Indien bovendien wordt vastgehouden aan de thans ontworpen regeling, zal voorafgaandelijk artikel 137, 6°, van de programmawet (I) van 27 december 2006 moeten worden aangepast, teneinde de hiervoor aangehaalde problemen inzake de overeenstemming van het ontwerp met die bepaling op te vangen De greffier Wim Geurts De Voorzitter Marnix Van Damme _______ Nota's (1) De bepaling is niet "gewijzigd" bij de wet van 25 (niet 20) december 2016 zoals in het eerste lid van de aanhef wordt vermeld.(2) Het koninklijk besluit van 20 maart 2007Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 20/03/2007 pub. 28/03/2007 numac 2007022443 bron federale overheidsdienst werkgelegenheid, arbeid en sociaal overleg en federale overheidsdienst sociale zekerheid Koninklijk besluit tot uitvoering van het Hoofdstuk 8 van Titel IV van de programmawet van 27 december 2006 tot voorafgaande melding voor gedetacheerde werknemers en zelfstandigen sluiten, waarnaar eveneens wordt verwezen in het tweede lid van de aanhef, biedt in geen geval rechtsgrond voor het ontwerp, zodat die verwijzing kan worden weggelaten.(3) Waarmee dan het niet voorhanden zijn van een advies binnen de termijn van vier maanden moet worden gelijkgesteld.(4) Artikel 3 bepaalt weliswaar niet wat het rechtsgevolg is van een eensluidend advies.De gemachtigde heeft in dat verband echter verklaard dat in dat geval de Koning de eensluidende adviezen dient te volgen. (5) Volgens de huidige tekst van artikel 3 geldt dit enkel in het geval van een niet-eensluidend advies, doch de gemachtigde heeft verklaard dat de verplichte raadpleging van de Europese Commissie ook geldt in het geval van een eensluidend advies of het ontbreken van een advies.(6) Parl.St. Kamer 2015-16, nr. 54-1297/3, 18.

10 DECEMBER 2017. - Koninklijk besluit tot bepaling van de procedure voor vaststelling van de risicosectoren bedoeld in artikel 137, 6° van de programmawet (I) van 27 december 2006 wat het raadplegen van de betrokken sociale partners betreft FILIP, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de programmawet (I) van 27 december 2006, artikel 137, gewijzigd bij de wetten van 11 november 2013, 16 november 2015;

Gelet op het koninklijk besluit van 20 maart 2007Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 20/03/2007 pub. 28/03/2007 numac 2007022443 bron federale overheidsdienst werkgelegenheid, arbeid en sociaal overleg en federale overheidsdienst sociale zekerheid Koninklijk besluit tot uitvoering van het Hoofdstuk 8 van Titel IV van de programmawet van 27 december 2006 tot voorafgaande melding voor gedetacheerde werknemers en zelfstandigen sluiten tot uitvoering van het Hoofdstuk 8 van Titel IV van de programmawet (I) van 27 december 2006, gewijzigd bij koninklijk besluiten van 31 augustus 2007, 19 maart 2013 en 20 december 2013;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 1 augustus 2017;

Gelet op de akkoordbevinding van Onze Minister van Begroting, gegeven op 25 augustus 2017;

Gelet op het advies 62.142/1 van de Raad van State, gegeven op 9 oktober 2017, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1° van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;

Op voordracht van de Minister van Werk, van de Minister van Sociale Zaken, van de Minister van Zelfstandigen en van de Staatssecretaris voor Bestrijding van sociale fraude, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.De betrokken sociale partners als bedoeld in artikel 137, 6° van de programmawet (I) van 27 december 2006, zijn: - de bevoegde paritaire comités of subcomités.Dit advies wordt gegeven door de Nationale Arbeidsraad wanneer verschillende paritaire comités of subcomités bevoegd zijn. Bij ontstentenis van bevoegd of werkend paritair comité of subcomité wordt dit advies gegeven door de Nationale Arbeidsraad; - het Algemeen Beheerscomité voor het sociaal statuut der zelfstandigen; - de Hoge Raad voor de Zelfstandigen en de K.M.O. die zijn advies uitbrengt na raadpleging van de betrokken sectoren en beroepen en, als dit bestaat, de beroepsorde die of het beroepsinstituut dat voor het betrokken beroep door of krachtens de wet is aangesteld;

Art. 2.Overeenkomstig artikel 137, 6°, van de programmawet (I) van 27 december 2006, verstrekken de betrokken sociale partners hun advies, ieder wat zijn bevoegdheid betreft, binnen vier maanden nadat het verzoek werd gedaan door de bevoegde minister.

Art. 3.Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.

Art. 4.De Minister bevoegd voor Werk, de Minister bevoegd voor Sociale Zaken en de Minister bevoegd voor Zelfstandigen zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 10 december 2017.

FILIP Van Koningswege : De Minister van Werk, K. PEETERS De Minister van Sociale Zaken, M. DE BLOCK De Minister van Zelfstandigen, D. DUCARME De Staatssecretaris voor Bestrijding van de sociale fraude, Ph. DE BACKER

^