gepubliceerd op 02 april 2003
Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 10 juli 2001, gesloten in het Paritair Subcomité voor de elektriciens : installatie en distributie, betreffende de eindejaarspremie - F.E.E./R.T.D.
10 DECEMBER 2002. - Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 10 juli 2001, gesloten in het Paritair Subcomité voor de elektriciens : installatie en distributie, betreffende de eindejaarspremie - F.E.E./R.T.D. (1)
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, inzonderheid op artikel 28;
Gelet op het verzoek van het Paritair Subcomité voor de elektriciens : installatie en distributie;
Op de voordracht van Onze Minister van Werkgelegenheid, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.Algemeen verbindend wordt verklaard de als bijlage overgenomen collectieve arbeidsovereenkomst van 10 juli 2001, gesloten in het Paritair Subcomité voor de elektriciens : installatie en distributie, betreffende de eindejaarspremie - F.E.E./R.T.D.
Art. 2.Onze Minister van Werkgelegenheid is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 10 december 2002.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Werkgelegenheid, Mevr. L. ONKELINX _______ Nota (1) Verwijzing naar het Belgisch Staatsblad : Wet van 5 december 1968, Belgisch Staatsblad van 15 januari 1969. Bijlage Paritair Subcomité voor de elektriciens : installatie en distributie Collectieve arbeidsovereenkomst van 10 juli 2001 Eindejaarspremie - F.E.E./R.T.D. (Overeenkomst geregistreerd op 1 oktober 2001 onder het nummer 59072/CO/149.01) HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied
Artikel 1.Deze collectieve arbeidsovereenkomst is van toepassing op de werkgevers en de werklieden en de werksters van de ondernemingen die ressorteren onder het Paritair Subcomité voor de elektriciens : installatie en distributie en aangesloten zijn bij de Federatie van de Elektriciteit en de Elektronica (F.E.E.) of bij de Beroepsvereniging van de radio- en televisiedistributie (R.T.D.).
Art. 2.Voor de toepassing van deze collectieve arbeidsovereenkomst wordt onder "werklieden" verstaan : de werklieden en de werksters. HOOFDSTUK II. - Toekenningsmodaliteiten
Art. 3.Onverminderd de in de ondernemingen bestaande voordeliger toestanden, wordt een eindejaarspremie toegekend aan de in artikel 1 bedoelde werklieden die op 30 november van het refertejaar in het personeelsregister van de ondernemingen ingeschreven zijn.
Art. 4.Deze eindejaarspremie wordt op 8,33 pct. van het jaarlijks brutoloon vastgesteld.
Art.5. § 1. Het jaarlijkse brutoloon wordt verhoogd met het normale dagloon overeenkomend met de dagen afwezigheid gelijkgesteld met effectief gewerkte dagen, ten belope van 150 dagen per jaar en voor- zover de belanghebbende in het refertejaar minstens zes maanden arbeidsprestaties heeft verricht. § 2. Onder "gelijkgestelde dagen" wordt verstaan : de dagen van arbeidsonderbreking ingevolge ziekte, arbeidsongeval, bevallingsrust, tijdelijke werkloosheid, militaire dienst of palliatief verlof. § 3. Het in aanmerking te nemen normaal dagloon wordt bekomen door het loon betaald gedurende de referteperiode te delen door het aantal betaalde dagen in de loop van dezelfde periode.
Art. 6.Het bedrag van de eindejaarspremie kan, naar rato van 2,48 EUR per niet-verantwoorde afwezigheidsdag, verminderd worden, met maximum 24,79 EUR.
Art. 7.§ 1. De gepensioneerde werklieden en de rechthebbende van een overleden werkman, genieten de integrale premie voor het beschouwde jaar. § 2. Het in aanmerking te nemen loon is dit van de laatste twaalf maanden van de loopbaan van de werkman. § 3. Onder "rechthebbende" wordt verstaan de fysische persoon die de begrafeniskosten gedragen heeft.
Art. 8.De werklieden die de onderneming vrijwillig verlaten of die voor een dringende reden ontslagen worden, verliezen het recht op de premie.
Art. 9.De werklieden die met brugpensioen gaan, en de werklieden die gedurende de referteperiode ontslagen worden om gelijk welke andere reden dan de dringende reden, genieten de premie naar rato van de geleverde prestaties gedurende de voornoemde periode.
De werklieden waarvan het contract beëindigd wordt wegens redenen van overmacht, genieten op het ogenblik dat zij de onderneming verlaten, de premie naar rato van de geleverde prestaties gedurende het betreffende jaar.
De werklieden met een contract van bepaalde duur van minstens drie maanden hebben recht op een eindejaarspremie naar rato van de geleverde prestaties binnen de referteperiode.
Art. 10.De eindejaarspremie wordt betaald bij de uitbetaling het dichtst bij 15 december van ieder beschouwde jaar.
Art. 11.Voor de toepassing van de bepalingen van deze collectieve arbeidsovereenkomst dient onder "referteperiode" te worden verstaan, de periode van twaalf maanden die 30 november van het beschouwde jaar voorafgaat. HOOFDSTUK III. - Slotbepalingen
Art. 12.Deze collectieve arbeidsovereenkomst heeft uitwerking met ingang van 1 april 2001 en geldt voor een onbepaalde tijd.
Zij kan door één van de partijen na 1 april 2003, worden opgezegd met een opzeg van drie maanden bij een ter post aangetekende brief, gericht aan de voorzitter van het Paritair Subcomité voor de elektriciens : installatie en distributie.
Art. 13.Deze collectieve arbeidsovereenkomst vervangt deze van 26 juni 1995, gesloten in het Paritair Subcomité voor de elektriciens : installatie en distributie, betreffende de toekenning van een eindejaarspremie - F.E.E./R.T.D. algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 27 mei 1997 (Belgisch Staatsblad van 17 december 1997).
Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 10 december 2002.
De Minister van Werkgelegenheid, Mevr. L. ONKELINX Bijlage bij de collectieve arbeidsovereenkomst eindejaarspremie - F.E.E./R.T.D. 10 juli 2001, gesloten in het Paritair Subcomité voor de elektriciens : installatie en distributie Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 10 december 2002.
De Minister van Werkgelegenheid, Mevr. L. ONKELINX