Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 10 december 1998
gepubliceerd op 23 december 1999

Koninklijk besluit tot regeling van de mededeling aan de « Université de Liège » van bepaalde informatiegegevens uit het Rijksregister van de natuurlijke personen in het kader van een onderzoeksactiviteit met betrekking tot de vormen van politieke participatie en mobilisatie van de etnische categorieën in verschillende Europese landen

bron
ministerie van binnenlandse zaken
numac
1999000570
pub.
23/12/1999
prom.
10/12/1998
ELI
eli/besluit/1998/12/10/1999000570/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

10 DECEMBER 1998. - Koninklijk besluit tot regeling van de mededeling aan de « Université de Liège » van bepaalde informatiegegevens uit het Rijksregister van de natuurlijke personen in het kader van een onderzoeksactiviteit met betrekking tot de vormen van politieke participatie en mobilisatie van de etnische categorieën in verschillende Europese landen


VERSLAG AAN DE KONING Sire, Het koninklijk besluit dat wij de eer hebben Uwe Majesteit ter ondertekening voor te leggen, strekt ertoe de mededeling aan de Université de Liège van bepaalde informatiegegevens uit het Rijksregister van de natuurlijke personen te regelen ten behoeve van een onderzoeksactiviteit met betrekking tot de vormen van politieke participatie en mobilisatie van de etnische categorieën in verschillende Europese landen.

De rechtsgrond van het ontworpen besluit wordt gevormd door artikel 5, tweede lid, b), van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen.

Het Centre d'Etude de l'Ethnicité et des Migrations (afgekort : « C.E.D.E.M. ») van de Université de Liège is meer bepaald belast met dit onderzoek, dat in oktober 1994 begonnen is met de financiële steun van het Nationaal Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek.

Het gaat erom zowel theoretisch als empirisch de vormen van politieke participatie en mobilisatie te bestuderen van de bevolkingsgroepen die zijn voortgekomen uit de naoorlogse migratiegolven naar Europa, in relatie tot het beleid dat in die domeinen door verschillende Europese Staten (in het bijzonder het Verenigd Koninkrijk, Nederland, Frankrijk en België) wordt gevoerd.

Wat het Belgische gedeelte van het project betreft, bestaat een eerste luik van het onderzoek in het bestuderen van het electoraal gedrag van de Belgen van vreemde origine (dat wil zeggen de kiezers die bij hun geboorte niet de Belgische nationaliteit bezaten alsook degenen die geboren zijn uit ten minste één niet-Belgische ouder en die de Belgische nationaliteit hebben verkregen in het kader van de bepalingen van het nieuwe Wetboek van de nationaliteit - wet van 28 juni 1984 betreffende sommige aspecten van de toestand van de vreemdelingen en houdende invoering van het Wetboek van de Belgische nationaliteit - Belgisch Staatsblad van 12 juli 1984). Om een onderzoek naar het gedrag van dit deel van de kiezers tot een goed einde te kunnen brengen en er een respresentatief staal van samen te kunnen stellen, blijkt het noodzakelijk dat men over de cijfers beschikt betreffende het aantal van die kiezers, die worden gerangschikt per nationaliteit van herkomst, per geslacht, per leeftijd en per kieskring.

Een tweede centraal luik van het Belgisch gedeelte van het onderzoek heeft betrekking op de kandidaten en de verkozenen van vreemde origine bij de verschillende verkiezingen die sedert 1987 in België hebben plaatsgehad. In een eerste fase gaat het erom hun kwantitatief gewicht onder alle kandidaten en verkozenen bij de verschillende verkiezingen te meten. Het gaat er met andere woorden om hun aantal en hun verdeling volgens het type van verkiezing, de nationaliteit van herkomst, de leeftijd, het geslacht en de kieskring te kennen. In een tweede fase zal het erom gaan een staal uit die bevolking van vreemde origine te trekken en een kwalitatief onderzoek te voeren naar hun eventuele motivatie en bijzondere rol in het Belgisch politiek leven.

Om zijn werkzaamheden tot een goed einde te brengen, moet het C.E.D.E.M. met name de gegevens uit het bestand van de kandidaten voor de verkiezingen in verband kunnen brengen met de informatie in het Rijksregister betreffende de nationaliteit van herkomst van de kandidaten die geen Belg waren bij de geboorte.

Het betrokken onderzoekscentrum vraagt om de mededeling van de informatiegegevens opgesomd in artikel 3, eerste lid, 2°, (de plaats en de datum van geboorte), 3° (het geslacht) en 4° (de nationaliteit).

In dat opzicht moet het volgende worden gepreciseerd : - de informatie betreffende de plaats en de datum van geboorte is nodig om zich ervan te vergewissen dat de actieve en passieve kiesvoorwaarden vastgesteld door de verschillende kieswetten, vervuld zijn voor de personen van vreemde origine; - het gegeven betreffende het geslacht moet beschikbaar kunnen zijn voor statistische doeleinden, bij voorbeeld met het oog op de samenstelling van een representatief staal van de betrokken bevolking; - het kennen van de informatie betreffende de nationaliteit wordt verantwoord door het onderwerp zelf van het beoogde onderzoek.

Voor zover het C.E.D.E.M. de kiezers en de verkozenen wenst te kunnen verdelen per kieskring, moet het eveneens mededeling krijgen van het informatiegegeven betreffende de hoofdverblijfplaats (artikel 3, eerste lid, 5°, van de voormelde wet van 8 augustus 1983).

De informatiegegevens bedoeld in artikel 3, eerste lid, 1° (naam en voornamen) en 6° (plaats en datum van overlijden), vormen bovendien basisgegevens die een efficiënte verbinding van de bestanden mogelijk maken.

De Regering heeft zich er eveneens van vergewist dat de nodige voorzorgen werden genomen om de bescherming van de persoonlijke levenssfeer te waarborgen van de personen op wie de informatiegegevens betrekking hebben : 1° het blijkt dat het verzoek om mededeling van informatiegegevens uit het Rijksregister voldoet aan de voorwaarden gesteld bij het koninklijk besluit van 3 april 1995 tot vaststelling van de voorwaarden waaraan de instellingen bedoeld in artikel 5, tweede lid, b), van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen moeten voldoen om mededeling te verkrijgen van informatiegegevens die in dit register opgenomen zijn, met name in die zin dat : - de Université de Liège rechtspersoonlijkheid bezit; - het onderzoekscentrum C.E.D.E.M. over het nodige personeel en materieel beschikt; - het C.E.D.E.M. zich ertoe verbindt zelf volgens de regels van de kunst de onderzoeksactiviteit uit te oefenen waarvoor het om mededeling van informatiegegevens uit het Rijksregister verzoekt en er geen enkel beroep zal worden gedaan op onderaanneming voor de noodwen-digheden van deze activiteit; - het betrokken onderzoekscentrum de verbintenis heeft aangegaan zich te onderwerpen aan de controle die zowel door de Minister van Binnenlandse Zaken als door de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer wordt georganiseerd; - er twee aparte bestanden zullen worden bijgehouden : een bestand met de gegevens vermeld in artikel 3, eerste lid, 1° (naam en voornamen) en 5° (hoofdverblijfplaats), van de voormelde wet van 8 augustus 1983 en een ander bestand met de gegevens van wetenschappelijke aard. Enkel de Directeur van het C.E.D.E.M. zal over de sleutel beschikken waarmee die bestanden met elkaar kunnen worden verbonden; - het C.E.D.E.M. zich ertoe verbindt de resultaten van het onderzoek slechts te publiceren of onder derden te verspreiden in de vorm van anonieme gegevens, waardoor de personen behorend tot het staal dat ter ondersteuning van het onderzoek heeft gediend, niet kunnen worden geïdentificeerd; - inzake de bewaring van de informatiegegevens uit het Rijksregister, deze moeten worden gewist of vernietigd binnen de zes maanden volgend op de verschijningsdatum van het ontworpen besluit in het Belgisch Staatsblad. In deze bepaling wordt rekening gehouden met de termijn die noodzakelijk is voor de voltooiing van het onderzoek. 2° de aanhef van het ontworpen besluit verwijst uitdrukkelijk naar de volgende bepalingen : - de artikelen 4, 5 en 6 van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens; - artikel 2, a), van het koninklijk besluit nr. 14 van 22 mei 1996 tot vaststelling van de doeleinden, de criteria en de voorwaarden van toegestane verwerkingen van de gegevens bedoeld in artikel 6 van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens.

Elk van die bepalingen strekt ertoe de bescherming te waarborgen van de persoonlijke levenssfeer van de personen op wie de verzamelde informatie betrekking heeft.

Het advies van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, van 1 juli 1996 onder het nr. 17/96, is ongunstig voor het ontwerp van besluit.

Aan de door de Commissie geuite bezwaren werd als volgt tegemoet gekomen : 1° Wat de informatiegegevens betreft waarvan de « Université de Liège » de mededeling vraagt (dat wil zeggen, de informatiegegevens bedoeld in artikel 3, eerste lid, 1° tot 6°, van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen), ziet de Commissie niet in waarom de mededeling van de opeenvolgende wijzigingen die erin aangebracht zijn (historiek van de gegevens bedoeld in het tweede lid van dezelfde bepaling) geldt voor het geheel ervan en niet uitsluitend voor die betreffende de nationaliteit (4°). Deze bedenking lijkt gegrond en daarom wordt bij artikel 1 van het ontworpen besluit een nieuw derde lid ingevoegd om de toegang tot de historiek van de gegevens te beperken tot de informatie met betrekking tot de nationaliteit.

Gelet op het doel zelf dat in het onderzoek wordt nagestreefd, blijkt immers dat de toegang tot de historiek niet gerechtvaardigd is voor de andere informatiegegevens. 2° De Commissie is van mening dat de doeleinden die opgesomd worden in artikel 1, tweede lid, van het ontwerp van besluit, onvoldoende omschreven zijn in de zin van artikel 5 van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens; Om aan deze bedenking tegemoet te komen, werden de doeleinden van het onderzoek nauwkeurig beschreven in artikel 1, tweede lid, van het ontwerp; 3° De Commissie drukt de wens uit dat er een einde gemaakt wordt aan de dubbelzinnigheden betreffende de technische middelen die aangewend zullen worden voor de uitvoering van de betrokken onderzoeksactiviteit, en dat de maatregelen gespecificeerd worden, die bedoeld zijn om de anonieme aard van de informatiegegevens die bij deze mededeling verkregen zullen worden, te waarborgen. De Directeur van het betrokken onderzoekscentrum bevestigt aan de Commissie dat de in mededeling verkregen informatiegegevens van het Rijksregister opgeslagen zullen worden op een installatie die losstaat van de externe netwerken.

De representatieve stalen die samengesteld zijn op basis van aldus verkregen gegevens zullen vervolgens het voorwerp zijn van een onderzoek door middel van een vragenlijst. De vragenlijsten zullen ofwel per post verstuurd worden, ofwel in de vorm van een enquête bezorgd worden. In beide hypothesen zal de anonimiteit van de ondervraagde personen bewaard blijven voor zover de vragenlijst waarop zij verzocht worden te antwoorden geen enkel identificatiepunt bevat.

De identiteit van de ondervraagde personen komt inderdaad nergens op de vragenlijst voor.

De onderzoeksinstelling vestigt er tevens de aandacht van de Commissie op dat de per post verstuurde vragenlijsten vaak aanleiding geven tot een hoge graad van niet-antwoord, waardoor de resultaten van het onderzoek aan de kaak gesteld worden.

De anonieme antwoorden op de vragenlijst zullen vervolgens, vanaf de terminal van het onderzoekscentrum, het voorwerp zijn van een codering om onderworpen te worden aan een statistische verwerking. Deze anoniem gemaakte informatiegegevens in de vorm van cijfers zullen hiervoor opgeslagen worden in de centrale computer van de universiteit tot welke alleen de Directeur van het C.E.D.E.M. vanaf zijn terminal toegang heeft dankzij een paswoord; 4° Voor zover het opgevatte onderzoek tot doel heeft bepaalde gevoelige gegevens in de zin van artikel 6 van de voormelde wet van 8 december 1992 te verzamelen, is de Commissie van oordeel dat een voorafgaande informatieplicht ten opzichte van de ondervraagde personen moet worden opgelegd aan de vragende instelling zodat deze personen, overeenkomstig artikel 2, a), van het koninklijk besluit nr. 14 van 22 mei 1996 bedoeld in de aanhef van het ontwerp van besluit, met kennis van zaken een uitdrukkelijke toestemming kunnen geven.

Aan deze opmerking van de Commissie werd tegemoetgekomen door de invoeging in het ontwerp van besluit van een nieuw artikel 2 waarbij het voormelde onderzoeksorganisme een voorafgaande informatieplicht van de ondervraagde personen opgelegd krijgt met betrekking tot de nauwkeurige aard van het onderzoek en tot de doelstellingen die het nastreeft.

De verplichting met betrekking tot de uitdrukkelijke toestemming van de ondervraagde personen moet echter volgens de Commissie niet het voorwerp zijn van een expliciete bepaling in het ontwerp van besluit voor zover deze is opgenomen in artikel 2, a), van het voormelde koninklijk besluit nr. 14 van 22 mei 1996, dat trouwens in de aanhef wordt vermeld; 5° Wat het deel van het onerzoek betreft dat betrekking heeft op de kandidaten en verkozenen van vreemde origine bij de verschillende verkiezingen, stelt de Commissie zich vragen over het eventuele misbruik van doelstelling dat zou kunnen voortvloeien uit de verwerking door het C.E.D.E.M. van gegevens die uit het voor verkiezings-doeleinden opgestelde bestand van de kandidaten gehaald zijn om ze in verband te brengen met de gegevens die verkregen zijn uit het Rijksregister voor de noodwendigheden van het onderzoek.

Mijn administratie zal er wat dit betreft op toezien dat het C.E.D.E.M. van alle gegevens die zijn opgenomen in dit bestand, slechts deze krijgt die strikt noodzakelijk blijken te zijn voor het onderzoek, namelijk de informatiegegevens met betrekking tot de naam en voornamen alsook de hoofdverblijfplaats.

Het ontworpen besluit werd bovendien aangepast aan de opmerking die geformuleerd werd door de Raad van State in het advies dat hij uitgebracht heeft op 6 juli 1998, volgens welke de regel vermeld in artikel 2, a), van het voormelde koninklijk besluit nr. 14 van 22 mei 1996, namelijk dat de verwerking van persoonsgegevens slechts kan gebeuren met de uitdrukkelijke toestemming van de betrokken persoon die deze toestemming ten allen tijde kan intrekken zonder hiervoor een wettiging te moeten geven, herhaald zou moeten worden.

Artikel 2 van dit ontwerp werd in die zin gewijzigd. Deze aldus gewijzigde bepaling voldoet eveneens aan punt 3.2. van de bijlage van de Aanbeveling nr. R(83) 10 van 23 september 1983 van de Raad van Europa betreffende de bescherming van persoonsgegevens gebruikt voor statistisch of wetenschappelijk onderzoek, krachtens welk de personen die gevraagd worden deel te nemen aan het onderzoek, in kennis gesteld moeten worden dat zij vrij zijn om hieraan mee te werken of niet en dat zij het recht hebben om deze medewerking op ieder moment stop te zetten zonder hiervoor een wettiging te moeten geven.

Wij hebben de eer te zijn, Sire, van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaars, De Minister van Binnenlandse Zaken, L. VAN DEN BOSSCHE De Minister van Wetenschapsbeleid, Y. YLIEFF De Minister van Justitie, T. VAN PARYS

COMMISSIE VOOR DE BESCHERMING VAN DE PERSOONLIJKE LEVENSSFEER Advies nr. 17/96 van 1 juli 1996 Ontwerp van koninklijk besluit tot regeling van de mededeling aan de « Université de Liège » van bepaalde informatiegegevens uit het Rijksregister van de natuurlijke personen in het kader van een onderzoeksactiviteit met betrekking tot de vormen van politieke participatie en mobilisatie van de etnische categorieën in verschillende Europese landen De Commissie voor de bescherming van de pesoonlijke levenssfeer;

Gelet op de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens, inzonderheid artikel 29;

Gelet op de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen, inzonderheid artikel 5, tweede lid, b), gewijzigd bij de wetten van 19 juli 1991 en 8 december 1992;

Gelet op de adviesaanvraag van 15 februari 1996 van de Minister van Binnenlandse Zaken en op de bijkomende inlichtingen verstrekt op 26 april, 15 mei, 20 mei en 22 mei 1996;

Gelet op het verslag van de heer J. Berleur, Brengt op 1 juli 1996 het volgende advies uit : I. Voorwerp van de adviesaanvraag : De adviesaanvraag betreft een ontwerp van koninklijk besluit opgesteld krachtens het koninklijk besluit van 3 april 1995 tot vaststelling van de voorwaarden waaraan de instellingen bedoeld in artikel 5, tweede lid, b), van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen moeten voldoen om mededeling te verkrijgen van informatiegegevens die in dit register opgenomen zijn. Dit besluit heeft inzonderheid betrekking op de uitvoering van wetenschappelijke navorsings- en onderzoekswerkzaamheden.

In het koninklijk besluit van 3 april 1995 worden de volgende voorwaarden gesteld : a) Ten aanzien van het organisme dat de aanvraag doet (artikel 1) : 1.rechtspersoonlijkheid bezitten; 2. over het nodige personeel en de nodige technische middelen beschikken voor wetenschappelijke navorsingswerkzaamheden;3. in de arbeidsovereenkomsten bepalingen opnemen of de personeelsleden een verklaring laten ondertekenen waardoor het wordt verplicht het vertrouwelijke karakter na te leven van de door het Rijksregister medegedeelde informatie;4. de verbintenis aangaan zelf de activiteiten uit te voeren en slechts een beroep te doen op onderaanneming na uitdrukkelijke toestemming via een koninklijk besluit;5. zich onderwerpen aan de controle van zowel de Minister van Binnenlandse Zaken als de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer;6. de nominatieve gegevens bedoeld in artikel 3, eerste lid, 1° en/of 5° van de wet van 8 augustus 1983 opslaan in een apart bestand dat slechts met het bestand dat gegevens van wetenschappelijke aard bevat in verband kan worden gebracht door middel van een intern identificatienummer;7. de resultaten van de wetenschappelijke onderzoeksactiviteiten slechts publiceren of aan derden verstrekken in de vorm van anonieme informatie.b) Ten aanzien van het onderzoek (artikel 2) : 8.als van wetenschappelijk belang worden erkend door de Minister die bevoegd is voor wetenschapsbeleid, op advies van de interministeriële commissie voor wetenschapsbeleid.

De aanvraag moet worden gericht aan de Minister van Binnenlandse Zaken en vergezeld gaan van alle documenten waaruit blijkt dat voornoemde voorwaarden zijn vervuld. Bovendien moet bij de aanvraag een exemplaar van de statuten van de instelling worden gevoegd.

In het koninklijk besluit houdende toekenning van de machtiging moeten de volgende gegevens worden verstrekt : 1. het nummer van de informatiegegevens van het Rijksregister die mogen worden medegedeeld;2. het doel waarvoor deze gebruikt mogen worden;3. de bewaartermijn;4. de voorwaarden van eventuele onderaanneming en de identiteit van de eventuele onderaannemers;5. de datum waarop de Commissie haar advies heeft uitgebracht. Het aan de Commissie voorgelegde ontwerp van koninkrijk besluit betreft het « Centre d'Etude de l'Ethnicité et des Migrations » (C.E.D.E.M.) van de « Université de Liège ». De mededeling van de gegevens uit het Rijksregister wordt gevraagd enerzijds om het kiesgedrag te bestuderen van de Belgen van vreemde origine en anderzijds voor het onderzoeken van de motivatie en de bijzondere rol in de Belgische politiek van kandidaten en verkozenen van vreemde origine bij de verschillende verkiezingen die sedert 1987 hebben plaats gehad (artikel 1). In zijn aanvraag beoogt de auteur van het ontwerp in verband met de mededeling van informatiegegevens van het Rijksregister dus twee doelstellingen.

In een eerste fase gaat het erom het aantal « nieuwe Belgen » louter kwantitatief te bepalen en daarna een representatief staal van Belgen van vreemde origine samen te stellen. Dat staal zou bestaan uit om en bij de 1 500 personen van wie de vorser over de volgende gegevens zou willen beschikken : naam, voornaam, leeftijd, geslacht, beroep en geboorteplaats, teneinde een onderzoek te voeren over de politieke participatie van de bevolkingsgroepen die zijn voortgekomen uit de immigratie. De belangrijkste thema's van dit onderzoek werden de Commissie bezorgd. Daarop wordt later teruggekomen.

In een tweede fase wordt een bestand gemaakt van de politici van vreemde origine, via een selectie uit de gegevens van het Rijksregister die overeenkomen met gegevens in het kandidatenbestand, in technische termen gaat het dus om een « gedeeltelijke verbinding ».

Hoewel dit bestand niet uitdrukkelijk in het ontwerp van koninklijk besluit wordt vermeld, maakt het deel uit van de technische uitrusting die onontbeerlijk is voor de verwezenlijking van de werkzaamheden van de vorser, zoals trouwens ook wordt gesteld in het verslag aan de Koning.

Het onderzoek zal worden uitgevoerd door één enkele persoon, die uitsluitend voor de gecomputeriseerde verwerking van de gegevens een beroep zal doen op « interne onderaanneming binnen de Universiteit ».

II. Onderzoek van de aanvraag : Inleidende opmerking De Commissie onderstreept dat in dit dossier twee rechten moeten worden onderzocht, namelijk het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer en de vrijheid om wetenschappelijk onderzoek te verrichten.

Het is niet aan de Commissie als dusdanig om zich te mengen in de onderzoeksmethode, die deel uitmaakt van de vrijheid om wetenschappelijk onderzoek te verrichten. De Commissie wenst evenwel te onderstrepen dat sommige onderzoeksmethoden minder risico's met zich brengen voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer dan andere, en dat sommige onderzoeksmethoden gunstiger gevolgen kunnen hebben voor voornoemde bescherming. De optie waarin het Rijksregister een schriftelijke enquête opstuurt en voorziet in de terugbetaling van de portokosten van de ondervraagde personen kan voorkomen dat de vorser zelf persoonsgegevens verkrijgt en ze zelf verstuurt. Die methode wordt, tot voldoening van de vorsers trouwens, toegepast door de Kruispuntbank van de sociale zekerheid. De Commissie dringt erop aan dat de keuze van de onderzoeksmethode en van de voorwaarden voor de uitvoering ervan steeds zou geschieden aan de hand van een procedure die voldoende waarborgen biedt voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, evenwel zonder dat de vrijheid om wetenschappelijk onderzoek te verrichten in het gedrang wordt gebracht.

II. 1. Onderzoek ten aanzien van het koninklijk besluit van 3 april 1995 : Uit het ingediende dossier blijkt dat de meeste vorrwaarden bepaald in het koninklijk besluit van 3 april 1995 formeel gezien nageleefd worden.

De Commissie werd in het bezit gesteld van : - de statuten van de instelling die de aanvraag doet, het C.E.D.E.M., zoals goedgekeurd door de Raad van bestuur van de Université de Liège tijdens zijn vergadering van 22 februari 1995, alsmede het uittreksel uit de wet van 5 juli 1920 waarbij aan de Université de Liège burgerrechtelijke aansprakelijkheid wordt toegekend; - de brief van de Minister van Wetenschapsbeleid waarin wordt bevestigd dat na het advies te hebben gevraagd van de interministeriële commissie voor wetenschapsbeleid, het hem voorgelegde onderzoek van wetenschappelijk belang is; - een persoonlijke verbintenis van de vorser waarin hij verklaart de hierboven opgesomde voorwaarden van artikel 1, 3° tot 7° van het koninklijk besluit van 3 april 1995 te zullen naleven en bereid te zijn zich te onderwerpen aan het toezicht waarvan sprake is in het besluit.

De Commissie, die het dossier onderzoekt op het gebied van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, is van oordeel dat er nog dubbelzinnigheden zijn in verband met de technische middelen die zullen worden gebruikt om de onderzoekswerkzaamheden tot een goed einde te brengen. Enerzijds wordt in het dossier gewag gemaakt van een verwerking via een terminal aangesloten op de centrale installatie van de Université de Liège, anderzijds blijkt uit de informatie die bij de betrokken vorser werd ingewonnen dat de verwerking zou gebeuren via een aparte installatie die op zichzelf staat. De voorkeur van de Commissie gaat uit naar de tweede oplossing.

Het is merkwaardig dat in het verslag aan de Koning gewag wordt gemaakt van de mogelijkheid om beroep te doen op onderaanneming, maar dat daarover in het ontwerp van koninklijk besluit niet wordt gerept, hoewel in artikel 6, 4° van het koninklijk besluit van 3 april 1995 precies uitdrukkelijk melding wordt gemaakt van de noodzaak om in dat geval in het koninklijk besluit een bijzondere clausule op te nemen.

Gelet op de middelen waarin voor het onderzoek is voorzien, is het niet duidelijk wat met dit « beroep op onderaanneming » wordt bedoeld.

De door de vorser vermelde interne onderaanneming in het kader van de Universiteit moet niet als dusdanig worden beschouwd, aangezien het ontwerp van besluit de machtigingen toekent aan de Université de Liège, in de persoon van de Rector. Bijgevolg zou het verkieslijk zijn er geen gewag van te maken in het verslag aan de Koning.

II. 2. Onderzoek ten aanzien van de wetten van 8 augustus 1983 en 8 december 1992.

Men denke eraan dat het onderzoeksproject waarvoor een beroep wordt gedaan op bepaalde informatiegegevens van het Rijksregister van de natuurlijke personen op twee assen is gestoeld. In beide gevallen dient voor dit ontwerp van koninklijk besluit rekening te worden gehouden met het bepaalde in artikel 6 van de wet van 8 december 1992 in verband met de zogenoemd gevoelige gegevens waarvan de verwerking slechts is toegestaan voor de door of krachtens de wet toegestane doeleinden. De Commissie herinnert aan het standpunt dat zij heeft ingenomen aangaande de verwerking van dergelijke gegevens, zowel wat de beginselen betreft, als de specifieke voorwaarden. (Advies nr. 07/93 van 6 augustus 1993 en nr. 11/93 van 22 september 1993, Belgisch Staatsblad 28 februari 1995, blz. 4416-4426 en 4426-4430; advies nr. 01/96 van 10 januari 1996, Belgisch Staatsblad 30 mei 1996, blz. 14527-14532).

A. Ten aanzien van de kiezers.

De eerste as van het onderzoek heeft betrekking op het beheer van een vragenlijst die aan een staal van ongeveer 1 500 Belgische kiezers van vreemde origine wordt toegestuurd. Artikel 1 van het onderzochte ontwerp van koninklijk besluit roept reeds problemen op aangaande de samenstelling van het staal en van het bestand van de gevraagde gegevens. De vorser wenst met name toegang te krijgen tot de gegevens 1° tot 5° en 7° van artikel 3, eerste lid van de wet van 8 augustus 1983.Op het bepaalde in het tweede lid van hetzelfde 3 (« wijzigingen ») wordt blijkbaar slechts een beroep gedaan voor gegeven 4° (« nationaliteit »), aangezien het gaat over een bestand van « Belgen van vreemde origine ». Het ruime toepassingsgebied dat aan artikel 1 van het ontwerp van besluit wordt gegeven is niet verantwoord. De Commissie herinnert eraan dat in het koninklijk besluit van 3 april 1995 bijzondere aandacht wordt geschonken aan de informatiegegevens bedoeld in artikel 3, eerste lid, 1° (de naam en voornamen) en 5° (de hoofdverblijfplaats) van de wet van 8 augustus 1983, aangezien zij in een apart bestand moeten worden opgeslagen.

De Commissie is verder van oordeel dat het doeleinde opgenomen in artikel 1, tweede lid, 1°, van het huidig ontwerp van besluit nader moet worden omschreven, zoals bepaald in artikel 5 van de wet van 8 december 1992 : de huidige versie van het artikel is niet duidelijk over de eigenlijke doeleinden van het onderzoeksproject. Bovendien is de Commissie van oordeel dat de vorser zou moeten worden verplicht de ondervraagde personen in te lichten.

De inhoud van het onderzoek dat via de vragenlijst wordt gevoerd is immers niet onbeduidend, daar de vorser gegevens wil verzamelen die vallen onder het bepaalde in artikel 6 van de wet van 8 december 1992 : « godsdienst, godsdienstbeleving, identiteit en gevoelen van nationale gehechtheid, waarden, politieke overtuiging en vaderlandsliefde, deelname aan het politieke leven en aan verkiezingen, eventuele herkenning in de filosofie van een partij of een kandidaat ». Er dient te worden gesteld dat het bepaalde in artikel 2, a), van het koninklijk besluit (nr. 14) van 22 mei 1996(1) in verband met de uitdrukkelijke toestemming van de betrokkene van toepassing is. Deze toestemming onderstelt de plicht informatie te verstrekken opdat, aldus het verslag aan de Koning, « de toestemming een uitdrukkelijke, specifieke, vrije en op informatie berustende wilsuiting van de betrokken persoon » zou zijn. Er dient ook te worden onderstreept dat het Ministercomité van de Raad van Europa deze uitdrukkelijke toestemming nader omschreven heeft in Aanbeveling nr.

R(83) 10 van 23 september 1983 inzake de bescherming van persoonsgegevens die worden gebruikt voor wetenschappelijk onderzoek en statistieken : « Toute personne qui communique des données la concernant doit être suffisamment informée de la nature du projet, des objectifs de celui-ci, ainsi que du nom de la personne ou de l'organisme pour le compte duquel est effectuée la recherche. (...) doit être informée qu'elle est libre de donner ou de refuser sa coopération (...) doit avoir le droit d'interrompre (...) sa coopération sans en justifier les raisons. » Er dient ook te worden gesteld dat de toestemming betrekking kan hebben op het volledige, dan wel op een deel van het onderzoek waaraan een persoon wordt onderworpen. Hoewel de vorser de intentie heeft ervoor te zorgen dat via de gegevens geen personen kunnen worden geïdentificeerd, is de procedure die hij daartoe wenst te volgen niet duidelijk, ook al heeft hij de verslaggever medegedeeld - zij het in eerder tegenstrijdige termen - dat het zijn bedoeling was het onderzoek anoniem en via een semi-rechtstreeks onderhoud te voeren. Het is evenwel duidelijk dat identificatie mogelijk is via het nummeren van een anonieme vragenlijst, zoals trouwens is bepaald in artikel 1, 6° van het koninklijk besluit van 3 april 1995. De Commissie wenst dat, gelet op artikel 1, 6° en 7° van dit koninklijk besluit, de gegevens zo spoedig mogelijk geanonimiseerd worden. Gelet op de gevoelige aard van de gegevens, is de Commissie van oordeel dat een anonieme en schriftelijke enquête - dus zonder semi-rechtstreeks onderhoud - een betere waarborg zou zijn voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de betrokken personen.

De Commissie verwijst ook naar de opmerkingen van de Raad van State in verband met het onderzoek van het ontwerp, dat het koninklijk besluit van 3 april 1995 is geworden : « Overigens moet het bieden van de mogelijkheid om zich in verbinding te stellen met sommige geregistreerde personen precies geregeld worden door het ontworpen besluit en, zoals de gemachtigde ambtenaar heeft erkend, in de toepassingsmaatregelen die zullen worden genomen, wegens het overdreven karakter van deze mogelijkheid, vooral als ze gepaard gaat met het mededelen van alle geregistreerde inlichtingen, met inbegrip van een chronologisch overzicht van de gegevens met alle opeenvolgende bijwerkingen. » (Belgisch Staatsblad van 25 april 1995, blz. 10844, passage onderstreept door de Commissie). Wat de algemene beginselen in verband met de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en de vrijheid van de personen betreft, vraagt de Commissie dat het advies van de Raad van State zou worden gevolgd. Aangezien dit ontwerp een « toepassingsmaatregel » van het besluit van 3 april 1995 is, zou het een bepaling moeten bevatten op grond waarvan de vorser wordt verplicht de betrokken personen in te lichten, zulks in de geest van de opmerking van de Raad van State en van voornoemde Aanbeveling nr.

R(83) 10 van het Ministercomité van de Raad van Europa.

Bijgevolg zullen de ondervraagde personen op de hoogte zijn en precies weten hoe de informatiegegevens die op hen betrekking hebben werden bekomen, dat hun uitdrukkelijke toestemming nodig is en waarom en in welke omstandigheden de gegevens uit het onderzoek zullen worden verwerkt. Zij zouden ook in kennis moeten worden gesteld van het feit dat de op hen betrekking hebbende gegevens worden geanonimiseerd, en van de in artikel 3 van dit ontwerp bepaalde termijn tijdens welke de gegevens worden bewaard. Ter zake formuleert de Raad van State evenwel de volgende opmerking « (de) bekendmaking in het Belgisch Stgsbesluit (...) zal immers op zich geen voldoende maatregel van bekendmaking vormen ten aanzien van de ondervraagde personen » (ibid). Aangezien sommige van voornoemde verplichtingen, namelijk diegene in verband met de toestemming, werden vastgesteld in voornoemd koninklijk besluit (nr. 14) van 22 mei 1996, moeten zij niet als dusdanig worden overgenomen in dit ontwerp, maar zou ervan gewag kunnen worden gemaakt in het verslag aan de Koning.

B. Ten aanzien van de kandidaten en de verkozenen De tweede as van het onderzoek heeft betrekking op de loopbaan van de kandidaten en de politieke mandatarissen van vreemde origine ». Het gaat erom een bestand samen te stellen van deze kandidaten en mandatarissen en ze daarna aan een onderzoek te onderwerpen.

Het aanleggen van een bestand van bedoelde kandidaten en mandatarissen zou geschieden via een « gedeeltelijke verbinding », in de reeds omschreven technische betekenis, tussen het « kandidatenbestand » en het Rijksregister van de natuurlijke personen. Het « kandidatenbestand » is een bestand dat, op verzoek van de Belgische Staat, vertegenwoordigd door de Minister van Binnenlandse Zaken, werd opgemaakt door een privécomputerbedrijf dat, in mei 1989, met de Belgische staat een « dienstencontract » heeft gesloten dat afliep op 31 december 1995. Een van de doeleinden bestaat erin om, bij het opstellen van de kandidatenlijsten voor de verkiezingen, na te gaan of een persoon niet op meer dan een lijst voorkomt. De gegevens opgeslagen in dat bestand zouden bestaan uit : nummer van de partij, gemeenschapscode, effectieve kandidaat of plaatsvervanger, plaats van de kandidaat op de lijst, code van de hoedanigheid van de kandidaat, naam, voornaam, geboortedatum, geslacht, beroep en adres. In het dienstencontract is uitsluitend bepaald dat het computerbedrijf de houder van het werk opgave zal doen van de namen van de derden die mededeling hebben gevraagd van de informatiegegevens in verband met het resultaat van de werkzaamheden verricht voor de verkiezingen, waarbij de aard van de op deze informatiegegevens toegepaste verwerking nader dient te worden omschreven.

Er moeten twee opmerkingen worden gemaakt. In de eerste plaats is het evident dat sommige van de in dit bestand opgeslagen gegevens openbaar zijn en dat de registraties, krachtens artikel 3, § 2, 2° - en zelfs 3° - van de wet van 8 december 1992 niet onder het toepassingsgebied van de wet vallen ingeval zij apart zouden worden verwerkt.Maar geldt zulks ook als deze gegevens gerelateerd worden met andere gegevens van de registratie ? Hoewel het Kieswetboek voorziet in een vorm van openbaarheid voor « de voordrachtsakte » van de kandidaten (artikel 116, § 4) die « de naam, de voornamen, de geboortedatum, het geslacht, het beroep en de hoofdverblijfplaats van de kandidaten vermeldt, alsmede « het letterwoord (...) » dat « boven de kandidatenlijst moet komen op het stembiljet », is die akte slechts openbaar voor de vijfhonderd kiezers die de kandidatuur steunen (artikel 116, § 1).

In hetzelfde kieswetboek wordt evenwel in een formelere openbaarheid voorzien, die betrekking heeft op een beperkt aantal aspecten : « De kandidatenlijst wordt onverwijld aangeplakt in alle gemeenten van de kieskring. Het aanplakbiljet vermeldt met vette letter in zwarte inkt de naam van de kandidaten in dezelfde vorm als hieronder voor het stembiljet wordt bepaald, alsmede hun voornamen, hun beroep en de hoofdverblijfplaats » (artikel 127, tweede lid). In dit geval kan dus worden gesteld dat laatstgenoemde gegevens werkelijk openbaar zijn. Er moet evenwel worden opgemerkt dat de aanplakking beperkt is tot de gemeenten die tot dezelfde kieskring behoren.

In de tweede plaats kan de vraag worden gesteld of het doeleinde waarvoor met een computerbedrijf een dienstencontract werd gesloten laatstgenoemde toelaat de informatiegegevens mede te delen die voortvloeien uit werkzaamheden die, in voorkomend geval, niet meer, zouden dienen voor « de verkiezingen ». De Commissie is van oordeel dat in dat geval het doeleinde van de verwerking niet meer hetzelfde is. De mededeling van de betrokken gegevens kan slechts geschieden voor een doeleinde dat niet onverenigbaar is met het oorspronkelijke doeleinde.

Bijgevolg doet de Commissie de aanbeveling dat de werkzaamheden die het Rijksregister verricht om tegemoet te komen aan de vraag van de vorser, beperkt blijven tot de « gedeeltelijke verbinding » die eerder reeds werd omschreven. Zij beveelt aan dat er geen bestand zou worden opgemaakt door samenvoeging van de geregistreerde gegevens, met andere woorden er niet alle gegevens uit het kandidatenbestand aan toe te voegen. De machtiging om gegevens van het Rijksregister mede te delen heeft immers geen betrekking op de mogelijkheid om verschillende bestaande bestanden met elkaar te verbinden zelfs indien het, zoals in dit geval, gaat om weinig bijkomende gegevens die wellicht in bepaalde mate openbaar zijn.

Ter zake van de gegevens die via het Rijksregister in deze selectieprocedure werden bekomen, wenst de vorser de volgende gegevens te ontvangen : naam, voornaam, adres, eventueel telefoonnummer en de kenmerkende basisgegevens. Ook in dit geval zou in artikel 1, eerste lid, van het ontwerp van koninklijk besluit alleen opgave moeten worden gedaan van de strikt noodzakelijke gegevens. Het is niet duidelijk waarom ook de voorgeschiedenis van de gegevens noodzakelijk is, met uitzondering evenwel van het gegeven nationaliteit.

De inhoud van het onderzoek dat wordt gevoerd op grond van dit mandatarissenbestand zou dezelfde problemen kunnen opleveren als het staal van de Belgen van vreemde origine. De vragenlijst is nog niet opgesteld en de vorser heeft alleen gezegd dat hij belangstelling heeft voor de gegevens in verband met hun politieke overtuiging, hun politieke loopbaan en de redenen die aan hun engagement ten grondslag liggen, etc... ». Bijgevolg kan de Commissie slechts de aanbevelingen herhalen die ze formuleerde in verband met het onderzoek naar de kiezers van vreemde origine. In het bijzonder zou het doeleinde van het mandatarissenbestand, zoals omschreven in artikel 1, tweede lid, 2° ook duidelijker moeten worden omschreven.Ze herinnert er nogmaals aan dat de gegevens zo snel mogelijk moeten worden geanonimiseerd. De Commissie benadrukt dat aan de informatiegegevens bedoeld in artikel 3, eerste lid, 1° (naam en voornamen) en 5° (hoofdverblijfplaats) van de wet van 8 augustus 1983 bijzondere aandacht wordt geschonken in het koninklijk besluit van 3 april 1995 want, zoals ook het geval is voor het bestand van de Belgen van vreemde origine, moeten zij worden opgeslagen in een apart bestand. Ten slotte legt de Commissie er de nadruk op dat de ondervraagde personen zo spoedig mogelijk moeten worden geïnformeerd over de wijze waarop de hen betreffende gegevens werden verstrekt, over de redenen waarvoor en de voorwaarden waaronder de onderzoeksgegevens worden verwerkt, over de termijn tijdens welke de gegevens worden bewaard alsmede over het feit dat hun uitdrukkelijke toestemming noodzakelijk is.

III. Bijzondere opmerking : Artikel 3, tweede lid, van het ontwerp van besluit kan tot verwarring leiden. De mededeling van gegevens aan derden moet altijd uitgesloten zijn. Uit het bepaalde zou evenwel kunnen worden opgemaakt dat de informatiegegevens, buiten de periode waarin zij voor onderzoek worden gebruikt, aan derden zouden kunnen worden medegedeeld. Het volstaat te schrijven : « Zij mogen niet aan derden worden medegedeeld ».

Om deze redenen, Gelet op het ontbreken van nadere omschrijvingen in het ontwerp van koninklijk besluit, inzonderheid m.b.t. de gegevens van het Rijksregister die noodzakelijk zijn voor het onderzoek, de beoogde doeleinde, het anonimiseren van de gegevens en de aan de vorser opgelegde informatieplicht, brengt de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer een ongunstig advies uit.

De secretaris, J. Paul De voorzitter, P. Thomas Voor eensluidend verklaard afschrift : De secretaris van de Commissie, J. Paul _______ Nota (1) Koninklijk besluit (nr.14) van 22 mei 1996 tot vaststelling van de doeleinden, de criteria en de voorwaarden van toegestane verwerkingen van de gegevens bedoeld in artikel 6 van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens (Belgisch Staatsblad 30 mei 1996).

ADVIES VAN DE RAAD VAN STATE De Raad van State, afdeling wetgeving, tweede kamer, op 12 september 1997 door de Minister van Binnenlandse Zaken verzocht hem, binnen een termijn van ten hoogste een maand, van advies te dienen over een ontwerp van koninklijk besluit « tot regeling van de mededeling aan de Université de Liège van bepaalde informatiegegevens uit het Rijksregister van de natuurlijke personen in het kader van een onderzoeksactiviteit met betrekking tot de vormen van politieke participatie en mobilisatie van de etnische categorieën in verschillende Europese landen », heeft op 6 juli 1998 het volgende advies gegeven : Onderzoek van het ontwerp Algemene opmerking De vraag rijst of het ontwerp van koninklijk besluit « tot regeling van de mededeling aan de Université de Liège van bepaalde informatiegegevens uit het Rijksregister van de natuurlijke personen in het kader van een onderzoeksactiviteit met betrekking tot de vormen van politieke participatie en mobilisatie van de etnische categorieën in verschillende Europese landen, » een verordening is die krachtens artikel 3 van de gecoördineerde wetten op de Raad van State om advies aan die Raad moet worden voorgelegd, of daarentegen een akte met individuele strekking, die ontkomt aan het voorafgaande onderzoek door de Raad van State.

Tot op heden heeft de Raad van State zich niet hoeven uit te spreken over de vraag of zulk een besluit al dan niet van verordenende aard is. Voor de twee vorige besluiten (1) heeft de bevoegde overheid de dringende noodzakelijkheid aangevoerd en heeft ze de door haar ontworpen teksten niet om advies aan de Raad van State voorgelegd.

Een verordening wordt gewoonlijk omschreven als een niet-wetgevende handeling die een rechtsregel geeft, welke gekenmerkt wordt door haar bindende, onpersoonlijke en algemene strekking, met dien verstande dat ze van toepassing kan zijn op een onbepaald aantal huidige en toekomstige situaties die voldoen aan hetgeen ze voorschrijft.

Uit het onderzoek van de inhoud van het ontworpen besluit blijkt dat : - artikel 1 de universiteit van Luik machtigt om inzage te krijgen van bepaalde informatiegegevens uit het Rijksregister van de natuurlijke personen en bepaalt waarvoor die informatie mag worden gebruikt : het trekken van een representatief staal om een onderzoek uit te voeren naar het kiesgedrag van Belgen van vreemde origine en naar de motivatie en de rol in het Belgische politieke leven van kandidaten en verkozenen van vreemde origine; - artikel 2 de universiteit van Luik verplicht om vóór de aanvang van het onderzoek de personen die tot dat « representatieve staal » behoren in te lichten over de aard van het onderzoek, de doelstellingen ervan en de wijze waarop de ingewonnen informatiegegevens zullen worden verwerkt, de termijn van bewaring van de gegevens die van het Rijksregister ontvangen worden en het feit dat die gegevens anoniem zullen worden gemaakt; - in artikel 3 de nadere regels worden vastgelegd betreffende het aanwijzen van de personen die binnen de universiteit van Luik inzage krijgen van die gegevens of gemachtigd worden om er gebruik van te maken; - artikel 4 de termijn van bewaring vastlegt van de informatie uit het Rijksregister en nogmaals wijst op de verplichting om deze na afloop van die termijn te vernietigen, en op het verbod om die gegevens aan derden mee te delen; - artikel 5 de uitvoeringsbepaling omvat.

Strikt genomen is geen van bovengenoemde bepalingen een bindende, onpersoonlijke en algemene regel. De ontworpen tekst dient te worden gezien als een eenzijdige administratieve handeling met individuele strekking die alleen rechtstreekse rechtsgevolgen heeft voor de universiteit van Luik.

Hij stelt uit zichzelf geen nieuwe, als regel geldende norm. Hij is louter een bijzondere toepassing van het koninklijk besluit van 3 april 1995 tot vaststelling van de voorwaarden waaraan de instellingen bedoeld in artikel 5, tweede lid, b), van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen moeten voldoen om mededeling te verkrijgen van informatiegegevens die in dit register opgenomen zijn, met naleving van de bepalingen van dat koninklijk besluit, zonder iets aan de bestaande regelgeving toe te voegen of af te doen.

In sommige bepalingen van de ontworpen regeling zijn weliswaar derden gemoeid, maar dezen zullen er geen rechtstreekse gevolgen van ondervinden, daar de implicaties van het ontworpen koninklijk besluit voortvloeien uit een geheel van reeds bestaande wet- en verordeningsteksten en daar de rechten die zij mogelijk kunnen laten gelden, niet voortkomen uit de ontworpen tekst, maar uit de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer en uit de uitvoeringsbesluiten ervan. Daarentegen wordt in de ontworpen regeling geen gewag gemaakt van de belangrijkste verplichting, namelijk die welke erin voorziet de betrokken personen in te lichten over het feit dat hun voorafgaande instemming is vereist (2).

Het besluit is dan ook dat aangezien de tekst niet van verordenende aard is, hij niet om advies moet worden voorgelegd aan de Raad van State.

De kamer was samengesteld uit : De heren : J.-J. Stryckmans, voorzitter.

Y. Kreins; P. Quertainmont, staatsraden.

P. Gothot; J. Kirkpatrick, assessoren van de afdeling wetgeving.

Mevr. B. Vigneron, toegevoegd griffier.

Het verslag werd uitgebracht door de heer J. Regnier, eerste auditeur-afdelingshoofd. De nota van het Coördinatiebureau werd opgesteld en toegelicht door Mevr. G. Jottrand, adjunct-referendaris.

De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst werd nagezien onder toezicht van de heer J.-J. Stryckmans.

De griffier, B. Vigneron De voorzitter, J.-J. Stryckmans _______ Nota's (1) Te weten : - het koninklijk besluit van 30 juni 1996 waarbij aan de Katholieke Universiteit Leuven en aan de « Université Catholique de Louvain » mededeling van informatiegegevens uit het Rijksregister van de natuurlijke personen wordt verleend in het kader van een longitudinaal onderzoek naar de politieke houdingen en het kiesgedrag in België; - het koninklijk besluit van 5 december 1996 waarbij aan de Universitaire Faculteiten Sint-Ignatius Antwerpen mededeling van informatiegegevens uit het Rijksregister van de natuurlijke personen wordt verleend in het kader van een wetenschappelijk onderzoek naar de leefomstandigheden van de Belgische huishoudens. (2) Het zou dienstig zijn om in het ontworpen besluit tevens te herinneren aan het principe dat de betrokken personen op de hoogte dienen te worden gebracht van het feit dat hun instemming vereist is nog vóór de aanvang van het onderzoek.Door deze lacune in de tekst zou er immers twijfel kunnen rijzen omtrent dat aspect, meer bepaald wat betreft de hoegrootheid van de verplichtingen van de begunstigde van de machtiging - te meer daar, aangezien het ontwerp niet van verordenende aard is, er geen formele reden is om niet te herinneren aan de regel vervat in artikel 2, a), van koninklijk besluit nr. 14 van 22 mei 1996 tot vaststelling van de doeleinden, de criteria en de voorwaarden van toegestane verwerkingen van de gegevens bedoeld in artikel 6 van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens (vergelijk met artikel 2, tweede lid, van het ontwerp van het koninklijk besluit dat onderzocht wordt in advies L. 27.010/2).

10 DECEMBER 1998. - Koninklijk besluit tot regeling van de mededeling aan de « Université de Liège » van bepaalde informatiegegevens uit het Rijksregister van de natuurlijke personen in het kader van een onderzoeksactiviteit met betrekking tot de vormen van politieke participatie en mobilisatie van de etnische categorieën in verschillende Europese landen ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen, inzonderheid op artikel 5, tweede lid, b), gewijzigd bij de wetten van 15 januari 1990, 19 juli 1991 en 8 december 1992;

Gelet op het koninklijk besluit van 3 april 1995 tot vaststelling van de voorwaarden waaraan de instellingen bedoeld in artikel 5, tweede lid, b), van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen moeten voldoen om mededeling te verkrijgen van informatiegegevens die in dit register opgenomen zijn;

Gelet op de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens, inzonderheid op de artikelen 4, 5 en 6;

Gelet op de wet van 21 december 1994 houdende sociale en diverse bepalingen, inzonderheid op artikel 148;

Gelet op het koninklijk besluit nr. 14 van 22 mei 1996 tot vaststelling van de doeleinden, de criteria en de voorwaarden van toegestane verwerkingen van de gegevens bedoeld in artikel 6 van de voormelde wet van 8 december 1992, inzonderheid op artikel 2, a);

Gelet op de Aanbeveling nr. R(83) 10 van 23 september 1983 van de Raad van Europa betreffende de bescherming van persoonsgegevens gebruikt voor statistisch of wetenschappelijk onderzoek;

Gelet op de beslissing van 12 oktober 1995, waarbij Onze Minister van Wetenschapsbeleid de door de « Université de Liège » beoogde onderzoeksactiviteit, voor de uitvoering waarvan de mededeling van informatie uit het Rijksregister wordt gevraagd, erkent als zijnde van wetenschappelijk belang;

Overwegende dat uit het uitvoerig dossier dat door de « Université de Liège » aan Onze Minister van Binnenlandse Zaken werd verstrekt, blijkt dat de beoogde onderzoeksactiviteit op alle punten beantwoordt aan de voorwaarden gesteld bij de artikelen 1, 3 en 5 van het voormeld koninklijk besluit van 3 april 1995;

Gelet op het advies nr. 17/96 van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, gegeven op 1 juli 1996;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 18 april 1997;

Gelet op het besluit van de Ministerraad van 16 mei 1997 over de adviesaanvraag binnen een termijn van een maand;

Gelet op het advies van de Raad van State gegeven op 6 juli 1998 met toepassing van artikel 84, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken, Onze Minister van Wetenschapsbeleid en Onze Minister van Justitie en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.In het kader van haar onderzoeksactiviteit naar de vormen van politieke participatie en mobilisatie van de etnische categorieën in verschillende Europese landen, wordt de mededeling aan de « Université de Liège » van de informatiegegevens bedoeld in artikel 3, eerste lid, 1° tot 6°, van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen geregeld.

Het gebruik van de uit het Rijksregister verstrekte en in het eerste lid bedoelde gegevens is enkel toegestaan voor de hierna opgesomde doeleinden : 1° voor het trekken van een representatief staal van ongeveer 1 500 Belgische kiezers van vreemde origine om aan deze personen een vragenlijst te bezorgen betreffende hun kiesgedrag;2° voor het trekken van een representatief staal van ongeveer 200 kandidaten en verkozenen van vreemde origine bij verschillende verkiezingen die plaatsgevonden hebben sinds 1987 om aan deze personen een vragenlijst te bezorgen betreffende hun motivatie en hun bijzondere rol in het Belgische politieke leven. De toegang tot de opeenvolgende wijzigingen, bedoeld in artikel 3, tweede lid, van de voormelde wet van 8 augustus 1983 is slechts toegestaan, en dit zonder beperking in de tijd, voor het informatiegegeven met betrekking tot de nationaliteit en bedoeld in het eerste lid, 4°, van dit artikel 3.

Art. 2.De personen waaruit de stalen, bedoel in artikel 1, tweede lid, zijn samengesteld, zullen vóór het onderzoek schriftelijk op de hoogte worden gebracht van de precieze aard daarvan, van de juiste benaming van de onderzoeksinstelling waarvoor de onderzoeksactiviteit wordt verricht, van de doelstellingen die het nastreeft en van de modaliteiten volgens welke de ingewonnen informatiegegevens zullen worden verwerkt.

Zij zullen ervan worden in kennis gesteld dat zij niet verplicht zijn mede te werken aan het onderzoek, en dat zij hun medewerking op ieder moment kunnen stopzetten, zonder hiervoor een wettiging te moeten geven.

Zij zullen bovendien ingelicht worden over de termijn van bewaring van de gegevens, bedoeld in artikel 4, eerste lid, en over het feit dat de hen betreffende gegevens anoniem gemaakt zullen worden.

Een exemplaar van de brief bedoeld in het eerste lid, alsmede van de vragenlijst die aan de personen die uitgenodigd worden aan het onderzoek mee te werken zal voorgelegd worden, zal vooraf aan de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer gezonden worden.

Art. 3.De mededeling van de in artikel 1, eerste lid, bedoelde informatiegegevens uit het Rijksregister geschiedt aan de rector van de Université de Liège.

De in het eerste lid bedoelde overheid wijst onder de personeelsleden van het Centre d'Etude de l'Ethnicité et des Migrations (afgekort : « C.E.D.E.M. ») van de « Université de Liège » degenen aan die ze machtigt om van de informatie gebruik te maken in het kader van hun onderzoeksactiviteit, en dit enkel voor de in artikel 1, tweede lid, opgesomde doeleinden.

De lijst van de personeelsleden die overeenkomstig het voorgaande lid aangewezen zijn, wordt bij de aanvang van het onderzoek opgemaakt en, met vermelding van hun functie, aan de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer gestuurd.

Art. 4.De met toepassing van artikel 1 uit het Rijksregister verstrekte informatiegegevens moeten worden gewist of vernietigd binnen zes maanden volgend op de verschijningsdatum van het onderhavig besluit in het Belgisch Staatsblad.

Ze mogen niet aan derden worden medegedeeld.

Voor de toepassing van het vorige lid worden de natuurlijke personen op wie deze informatiegegevens betrekking hebben of hun wettelijke vertegenwoordigers niet als derden beschouwd.

Art. 5.Onze Minister van Binnenlandse Zaken, Onze Minister van Wetenschapsbeleid en Onze Minister van Justitie zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 10 december 1998.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Binnenlandse Zaken, L. VAN DEN BOSSCHE De Minister van Wetenschapsbeleid, Y. YLIEFF De Minister van Justitie, T. VAN PARYS

^