gepubliceerd op 30 augustus 2001
Koninklijk besluit tot vaststelling van de opzeggingstermijnen in de ondernemingen die onder de bevoegdheid van het Paritair Comité voor het glasbedrijf ressorteren
10 AUGUSTUS 2001. - Koninklijk besluit tot vaststelling van de opzeggingstermijnen in de ondernemingen die onder de bevoegdheid van het Paritair Comité voor het glasbedrijf ressorteren (1)
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, inzonderheid op artikel 61, § 1, gewijzigd bij de wet van 20 juli 1991;
Gelet op het voorstel van het Paritair Comité voor het glasbedrijf;
Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, vervangen door de wet van 4 juli 1989 en gewijzigd bij de wet van 4 augustus 1996;
Gelet op de dringende noodzakelijkheid;
Overwegende dat er dringend aanleiding toe bestaat de opzeggingstermijnen om economische en sociale redenen en in het belang van de werklieden tewerkgesteld in ondernemingen die onder het Paritair Comité voor het glasbedrijf ressorteren, te wijzigen;
Op de voordracht van Onze Minister van Werkgelegenheid, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.Dit besluit is van toepassing op de werkgevers en op de werklieden van de ondernemingen die onder het Paritair Comité voor het glasbedrijf ressorteren.
Art. 2.Voor de toepassing van dit besluit verstaat men onder arbeiders, de arbeiders en de arbeidsters.
Art. 3.In afwijking van de bepalingen van artikel 59 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten wordt de te geven opzeggingstermijn bij het beëindigen van de arbeidsovereenkomst voor werklieden, gesloten voor onbepaalde tijd, vastgesteld op : - zeven dagen wanneer de opzegging van de werkgever uitgaat wat de werklieden betreft die minder dan zes maanden anciënniteit in de onderneming tellen; - vijf weken wanneer de opzegging van de werkgever uitgaat wat de werklieden betreft die tussen zes maanden en minder dan vijf jaren anciënniteit in de onderneming tellen; - zes weken wanneer de opzegging van de werkgever uitgaat wat de werklieden betreft die tussen vijf en minder dan tien jaren anciënniteit in de onderneming tellen; - acht weken wanneer de opzegging van de werkgever uitgaat wat de werklieden betreft die tussen tien en minder dan vijftien jaren anciënniteit in de onderneming tellen; - twaalf weken wanneer de opzegging van de werkgever uitgaat wat de werklieden betreft die tussen vijftien en minder dan twintig jaren anciënniteit in de onderneming tellen; - zestien weken wanneer de opzegging van de werkgever uitgaat wat de werklieden betreft die tussen twintig en minder dan vijfentwintig jaren anciënniteit in de onderneming tellen; - twintig weken wanneer de opzegging van de werkgever uitgaat wat de werklieden betreft die tussen vijfentwintig en minder dan dertig jaren anciënniteit in de onderneming tellen; - vierentwintig weken wanneer de opzegging van de werkgever uitgaat wat de werklieden betreft die tussen dertig en minder dan vijfendertig jaren anciënniteit in de onderneming tellen; - achtentwintig weken wanneer de opzegging van de werkgever uitgaat wat de werklieden betreft die vijfendertig of meer jaren anciënniteit in de onderneming tellen.
Art. 4.In geval van opzegging met het oog op brugpensioen of tijdens een arbeidsongeschiktheid van meer dan een jaar die het gevolg is van een ongeval of een ziekte, gelden de opzeggingstermijnen zoals bepaald in artikel 59 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten.
Art. 5.De opzeggingen betekend voor de inwerkingtreding van dit besluit blijven al hun gevolgen behouden.
Art. 6.Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 juli 2001 en treedt buiten werking op 1 januari 2003.
Art. 7.Onze Minister van Werkgelegenheid is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Nice, 10 augustus 2001.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Werkgelegenheid Mevr. L. ONKELINX _______ Nota (1) Verwijzingen naar het Belgisch Staatsblad : Wet van 3 juli 1978, Belgisch Staatsblad van 22 augustus 1978. Wet van 20 juli 1991, Belgisch Staatsblad van 1 augustus 1991.