Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 09 maart 2006
gepubliceerd op 31 maart 2006

Koninklijk besluit tot invoeging van een afdeling 3bis in het koninklijk besluit van 7 december 1992 betreffende de toekenning van werkloosheidsuitkeringen in geval van conventioneel brugpensioen

bron
federale overheidsdienst werkgelegenheid, arbeid en sociaal overleg
numac
2006200962
pub.
31/03/2006
prom.
09/03/2006
ELI
eli/besluit/2006/03/09/2006200962/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

9 MAART 2006. - Koninklijk besluit tot invoeging van een afdeling 3bis in het koninklijk besluit van 7 december 1992 betreffende de toekenning van werkloosheidsuitkeringen in geval van conventioneel brugpensioen (1)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, inzonderheid op artikel 7, § 1, derde lid, i, ingevoegd bij de wet van 14 februari 1961;

Gelet op de wet van 1 augustus 1985 houdende sociale bepalingen, inzonderheid op artikel 132, eerste lid, gewijzigd bij de wet van 30 maart 1994 houdende sociale bepalingen, tweede lid en derde lid, ingevoegd bij de wet van 29 december 1990;

Gelet op de wet van 23 december 2005 betreffende het generatiepact in zonderheid op Hoofdstuk V van Titel IV en op artikel 71;

Gelet op het koninklijk besluit van 7 december 1992 betreffende de toekenning van werkloosheidsuitkeringen in geval van conventioneel brugpensioen;

Gelet op het advies van de Nationale Arbeidsraad, gegeven op 13 december 2005;

Gelet op het advies van het beheerscomité van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening, gegeven op 15 december 2005;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 20 december 2005;

Gelet op de akkoordbevinding van Onze Minister van Begroting van 23 december 2005;

Gelet op advies 39.695/1 van de Raad van State, gegeven op 26 januari 2006, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op de voordracht van Onze Minister van Werk en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.In het koninklijk besluit van 7 december 1992 betreffende de toekenning van werkloosheidsuitkeringen in geval van conventioneel brugpensioen wordt een afdeling 3bis ingevoegd, luidend als volgt : "Afdeling 3bis - Afwijkende bepalingen toepasselijk op de werknemers van ondernemingen in moeilijkheden of ondernemingen in herstructurering in het kader van het generatiepact.

Art. 12bis.In afwijking van de artikelen 1 en 1ter is deze afdeling van toepassing op de werknemers die werden ontslagen in het kader van een collectief ontslag zoals bedoeld in artikel 31 van de wet van 23 december 2005 betreffende het generatiepact en zijn uitvoeringsbesluiten.

In afwijking van artikelen 2 en 2ter, blijven de werknemers bedoeld in het vorige lid onderworpen aan de voorwaarden vastgesteld in titel II van voornoemd koninklijk besluit van 25 november met uitzondering van de artikelen 60 tot 62, 72 en 78 tot 88.

In afwijking van het eerste lid worden niet onderworpen aan deze afdeling de ontslagen werknemers die waren tewerkgesteld in de ondernemingen die vallen onder het toepassingsgebied van het Paritair Comité voor het Stads- en Streekvervoer.

De werknemers bedoeld in het vorige lid blijven onderworpen aan afdeling 3 van dit koninklijk besluit.

Art. 12ter.Voor de toepassing van deze afdeling moet onder onderneming in moeilijkheden worden verstaan, de onderneming die in de jaarrekeningen van de twee boekjaren die de datum van de aanvraag tot erkenning voorafgaan voor belastingen, een verlies uit de gewone bedrijfsuitoefening boekt, wanneer voor het laatste boekjaar dit verlies het bedrag van de afschrijvingen en de waardevermindering op oprichtingskosten, op immateriële en materiële vaste activa overschrijdt.

Om van deze bepaling te kunnen genieten, dient de onderneming de jaarrekeningen voor te leggen van de vijf boekjaren die de datum van de aanvraag tot erkenning voorafgaan. Wanneer de onderneming opgericht is sedert minder dan vijf jaar, zijn enkel de jaarrekeningen vereist die betrekking hebben op jaren tijdens dewelke de onderneming reeds bestond.

Indien de onderneming deel uitmaakt van de juridische, economische of financiële entiteit die een geconsolideerde jaarrekening opmaakt, wordt enkel rekening gehouden met de jaarrekening van deze entiteit voor bovengenoemde boekjaren.

Art. 12quater.Voor de toepassing van deze afdeling moet onder onderneming in herstructurering worden verstaan de onderneming die voldoet aan één van de volgende voorwaarden : 1° De onderneming die, overeenkomstig de procedure bepaald bij de collectieve arbeidsovereenkomst nr.24 van 2 oktober 1975 betreffende de procedure van inlichting en raadpleging van de werknemersvertegenwoordigers met betrekking tot het collectief ontslag en bij het koninklijk besluit van 24 mei 1976 betreffende het collectief ontslag, overgaat tot een collectief ontslag.

Deze bepaling is maar van toepassing op de ondernemingen voor zover ze binnen de zes maanden na de datum van de erkenning daadwerkelijk zijn overgegaan tot de uitvoering van dit collectief ontslag.

Voor de ondernemingen die meer dan 20 en minder dan 100 werknemers tewerkstellen dient het ontslag op ten minste 10 werknemers betrekking te hebben.

Voor de ondernemingen die ten minste 100 werknemers tewerkstellen dient het collectief ontslag op ten minste 10 procent van het aantal tewerkgestelde werknemers betrekking te hebben.

Voor de onderneming die 20 werknemers of minder tewerkstelt dient het ontslag betrekking te hebben op minstens 6 werknemers indien zij tussen 12 en 20 werknemers tewerkstelt en op minstens de helft van de werknemers indien zij minder dan 12 werknemers tewerkstelt.

In de situatie bedoeld in het vorige lid dient de onderneming de procedure bedoeld in artikel 6 van voormelde collectieve arbeidsovereenkomst nr. 24 van 2 oktober 1975 te volgen.

Voor de toepassing van dit 1° moet het aantal tewerkgestelde werknemers worden vastgesteld overeenkomstig de bepalingen van voormeld koninklijk besluit van 24 mei 1976.

Voor de toepassing van dit artikel en van artikel 12sexies, § 9, wordt een onderscheid gemaakt tussen : a) de onderneming die overgaat tot een collectief ontslag dat betrekking heeft op minstens 20 procent van het aantal tewerkgestelde werknemers.b) de onderneming niet bedoeld in a) die overgaat tot een collectief ontslag dat betrekking heeft op minstens 10 procent van het aantal tewerkgestelde werknemers. Voor het bereiken van de percentages vermeld in a) en b), worden met ontslagen gelijkgesteld, het aantal voltijdse equivalenten aan daling van het arbeidsvolume, resultaat van de inspanningen inzake arbeidsherverdeling, zoals bedoeld in artikel 12quinquies, § 4, 1°.

Voor het bereiken van de percentages vermeld in a) en b),worden enkel in rekening gebracht de ontslagen van de werknemers die op het ogenblik van de aankondiging door de werkgever aan de vertegenwoordigers van de werknemers van de intentie tot collectief ontslag zoals bedoeld in artikel 6 van voormelde collectieve arbeidsovereenkomst nr. 24 van 2 oktober 1975, minstens 2 jaar in dienst zijn van de onderneming. 2° De onderneming die, in toepassing van de bepalingen van artikel 51 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, tijdens het jaar dat de aanvraag tot erkenning voorafgaat, een aantal werkloosheidsdagen heeft gekend ten minste gelijk aan 20 pct.van het totaal aantal dagen aangegeven voor de werklieden aan de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid.

De toepassing van deze bepaling is beperkt tot de ondernemingen waar ten minste 50 pct. van de werknemers met een arbeidsovereenkomst voor werklieden worden tewerkgesteld.

Art. 12quinquies.§ 1. Teneinde een erkenning te bekomen als onderneming in moeilijkheden of in herstructurering moet de werkgever een behoorlijk gemotiveerde aanvraag indienen bij de Minister van Werk. § 2. Deze aanvraag moet vergezeld zijn van : 1° de nodige documenten die aantonen dat de onderneming voldoet aan één van de voorwaarden bedoeld in de artikelen 12ter of 12quater ;2° een collectieve arbeidsovereenkomst houdende de invoering van brugpensioen;3° een herstructureringsplan dat voor advies wordt voorgelegd aan : 1.de ondernemingsraad of bij gebrek daaraan, aan 2. de syndicale afvaardiging, of bij gebrek daaraan, aan 3.het preventiecomité of bij gebrek daaraan, aan 4. de vertegenwoordigers van de representatieve werknemersorganisaties. § 3. Het herstructureringsplan moet minstens bevatten : 1° een positief actieplan voor de vrouwelijke werknemers;2° de nodige documenten die aantonen dat de onderneming zelf de waarborgen heeft voorzien om bij eventuele faling de kosten te dekken van de aanvullende vergoeding van de bruggepensioneerden tussen de leeftijd van 50 jaar of de leeftijd voorzien in de collectieve arbeidsovereenkomst die van toepassing is en 55 jaar.De begunstigde van deze waarborg is het Fonds tot vergoeding van de in geval van sluiting van ondernemingen ontslagen werknemers. § 4. Het herstructureringsplan bedoeld in § 2, 3° moet bovendien minstens de volgende elementen bevatten : 1° een overzicht van de pistes inzake arbeidsherverdeling, inzonderheid inzake deeltijds tijdskrediet en vrijwillig deeltijdse arbeid, die naar aanleiding van de herstructurering werden onderzocht als alternatief voor de ontslagen en het resultaat van dit onderzoek inzake daling van het volume aan arbeid, uitgedrukt in voltijdse equivalenten;2° de naar aanleiding van de herstructurering afgesproken regeling inzake afscheidspremies, vastgelegd in de in § 2, 2° bedoelde collectieve arbeidsovereenkomst, voor de werknemers die het bedrijf vrijwillig verlaten, waarbij inzonderheid wordt vermeld wie daarvoor in aanmerking komt en welke de toekenningsmodaliteiten ervan zijn;3° de naar aanleiding van de herstructurering voorziene begeleidingsmaatregelen voor de met ontslag bedreigde werknemers, vastgelegd in de in § 2, 2°, bedoelde collectieve arbeidsovereenkomst, waarbij voor de ontslagen werknemers van 45 jaar of ouder minstens voorzien is in : - de oprichting van een tewerkstellingscel of de medewerking aan een overkoepelende tewerkstellingscel zoals bedoeld in Titel IV, hoofdstuk V, activerend beleid bij herstructureringen, van de wet van 23 december 2005 betreffende het generatiepact en zijn uitvoeringsbesluiten; - een aanbod van outplacementbegeleiding op kosten van de onderneming die minstens voldoet aan de normen van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 82; 4° de nominatieve lijst met de identiteitsgegevens en het rijksregisternummer van de kandidaat-bruggepensioneerden, waarbij afzonderlijk vermeld worden de beschermde werknemers voor wie de erkenning van economische of technische redenen het voorwerp moet uitmaken van een beslissing door het paritair comité;5° het attest van de Regionale Minister van Werk, bevoegd voor de zetel van de onderneming, waarin deze de in het herstructureringsplan voorziene begeleidende maatregelen naar wedertewerkstelling goedkeurt. Indien de bevoegde Gewestminister niet binnen de 14 kalenderdagen te rekenen vanaf de datum van het versturen van de aangetekende brief, waarbij de werkgever hem de goedkeuring vraagt van het voorgelegd plan, antwoordt, voegt de werknemer bij zijn erkenningsaanvraag overeenkomstig de bepalingen van § 1, gericht aan de Minister van Werk, een afschrift van de aangetekende brief gericht aan de Gewestminister, evenals het bewijs van de ingeroepen aangetekende verzending bij. Indien de Gewestminister het plan afwijs, moet de onderneming bij zijn aanvraag bij de federale Minister van Werk bovendien motiveren waarom de in het herstructureringsplan voorziene inspanningen volgens haar oordeel wel volstaan.

Art. 12sexies.§ 1. Indien de gemotiveerde aanvraag bedoeld in artikel 12quinquies alle aldaar vereiste elementen bevat, kan de Minister van Werk voor een periode van maximaal twee jaar, de ondernemingen een erkenning verlenen als zijnde onderneming in moeilijkheden of onderneming in herstructurering in het kader van het brugpensioen.

Voor de aanvragen tot erkenning als onderneming in moeilijkheden of in herstructurering kan de Minister van Werk vooraf het advies inwinnen van de adviescommissie hiertoe opgericht bij de dienst van de collectieve arbeidsbetrekkingen van de Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg in toepassing van artikel 9, § 5, van het koninklijk besluit van 16 november 1990. § 2. De vervangingsverplichting voorzien in artikel 4 is niet van toepassing op de werkgevers bedoeld in deze afdeling voorzover de opzeggingstermijn of de door de opzeggingsvergoeding gedekte periode van de ontslagen werknemer verstrijkt gedurende de periode tijdens dewelke zowel de collectieve arbeidsovereenkomst die in een aanvullende vergoeding voorziet, als de erkenning bedoeld in § 1, van toepassing zijn. § 3. Onverminderd de toepassing van het koninklijk besluit van 9 maart 2006 betreffende het activerend beleid bij herstructureringen, kan voor de werknemers die behoren tot één van de ondernemingen bedoeld in artikelen 12ter en 12quater, in afwijking van artikel 46 van het voormeld koninklijk besluit van 25 november 1991 en dus met behoud van hun recht op werkloosheidsuitkeringen, de Minister van Werk in de erkenningsbeslissing voorzien in de inkorting van de opzeggingstermijn of van de door de opzeggingsvergoeding gedekte periode : 1° door een bij koninklijk besluit algemeen verbindend verklaarde collectieve arbeidsovereenkomst;2° bij gebrek daaraan, door een collectieve arbeidsovereenkomst gesloten voor de toepassing van dit besluit en door de Minister van Werk goedgekeurd;3° en voorzover de opzeggingstermijn of de door de opzeggingsvergoeding gedekte periode van de ontslagen werknemer verstrijkt gedurende de periode tijdens dewelke zowel de collectieve arbeidsovereenkomst die in een aanvullende vergoeding voorziet, als de erkenning bedoeld in § 1, van toepassing zijn. § 4. Wanneer de opzeggingstermijn of de door de opzeggingsvergoeding gedekte periode worden ingekort, dienen volgende regels te worden nageleefd : 1° de werkgever stelt de werknemer in kennis van het ontslag waarbij een opzeggingstermijn in acht wordt genomen vastgesteld overeenkomstig de bepalingen van artikel 82 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten;2° de opzeggingstermijn of de door de opzeggingsvergoeding gedekte periode wordt ingekort bij een schriftelijke overeenkomst die tussen de werkgever en de werknemer na de kennisgeving van het ontslag bedoeld in 1° wordt gesloten;3° die termijn of deze periode mag niet korter zijn dan de termijn bepaald door artikel 83 van voormelde wet van 3 juli 1978.Deze termijn gaat slechts in vanaf de overeenkomst voorzien in 2°; 4° de toepassing van de onder 1°, 2° en 3° bepaalde regels moet gebeuren in het kader van de overlegprocedure bepaald bij artikel 10, eerste en tweede lid, van voornoemde collectieve arbeidsovereenkomst nr.17 van 19 december 1974. § 5. Voor de toepassing van de §§ 2, 3 en 4 wordt geen rekening gehouden met de verlenging van de opzeggingstermijn doorgevoerd in toepassing van de artikelen 38, § 2, en 38bis van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten. § 6. Bij niet-naleving van de bepalingen vermeld in artikel 12quater, 1°, van dit besluit zijn de sancties voorzien in de artikelen 6 en 7 van dit besluit van toepassing. § 7. In zijn erkenningsbeslissing kan de Minister van Werk de minimumleeftijd voor het brugpensioen, bedoeld in artikel 2, verlagen zonder evenwel lager te mogen zijn dan 50 jaar, voor zover de opzeggingstermijn of de door de opzeggingsvergoeding gedekte periode van de ontslagen werknemer verstrijkt gedurende de periode tijdens dewelke zowel de collectieve arbeidsovereenkomst die in een aanvullende vergoeding voorziet, als de erkenning bedoeld in § 1 van toepassing zijn en op voorwaarde dat deze afwijking op de leeftijd voorzien wordt : 1° door een bij koninklijk besluit algemeen verbindend verklaarde collectieve arbeidsovereenkomst;2° bij gebrek daaraan, door een collectieve arbeidsovereenkomst gesloten voor de toepassing van onderhavig besluit en door de Minister van Werk goedgekeurd. Deze vereiste minimumleeftijd moet uiterlijk bereikt zijn op het ogenblik van de mededeling van de werkgever aan de vertegenwoordigers van de werknemers van de intentie om over te gaan tot collectief ontslag zoals bedoeld in artikel 6 van voormelde collectieve arbeidsovereenkomst nr. 24 van 2 oktober 1975. § 8. De ontslagen werknemers bedoeld in deze afdeling moeten een beroepsverleden bewijzen van : 1° ofwel op het ogenblik van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst 10 jaar beroepsverleden als loontrekkende berekend overeenkomstig artikel 114, § 4, tweede lid, van het voornoemd koninklijk besluit van 25 november 1991 binnen de sector binnen de 15 jaar voorafgaand aan de beëindiging van de arbeidsovereenkomst;2° ofwel op het ogenblik van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst 20 jaar beroepsverleden als loontrekkende berekend overeenkomstig artikel 114, § 4, tweede lid, van het voornoemd koninklijk besluit van 25 november 1991. De bepalingen van artikel 2, § 3, zijn van toepassing voor de berekening van de anciënniteit bedoeld in het vorige lid, 2°. § 9. Voorafgaandelijk aan de erkenningsbeslissing is de Minister van Werk gehouden het advies van de adviescommissie bedoeld in § 1, tweede lid, in te winnen, voor het toelaten van een brugpensioenleeftijd : a) onder de 55 jaar voor de ondernemingen of instellingen bedoeld in artikel 12quater, 1°, b) ;b) onder de 52 jaar voor de ondernemingen bedoeld in artikel 12ter en artikel 12quater, 1°, a) en 2°; § 10. De werknemer geviseerd door een collectief ontslag, zoals gedefinieerd in artikel 31 van de wet van 23 december 2005 betreffende het generatiepact en door deze afdeling, die weigert zich in te schrijven bij de tewerkstellingscel voorzien in artikel 33 van dezelfde wet kan genieten van de bepalingen niet van deze afdeling, noch van afdeling 3 van dit besluit.

Art. 2.Dit besluit treedt in werking op de datum van bekendmaking in het Belgisch Staatsblad.

Dit besluit is van toepassing op de werknemers die zijn ontslagen vanaf de dag van zijn inwerkingtreding voor zover de aankondiging van het collectief ontslag zoals gedefinieerd in artikel 1 van het koninklijk besluit van 9 maart 2006 betreffende het activerend beleid bij herstructureringen gebeurt ten vroegste vanaf de dag waarop dit besluit in werking treedt.

Art. 3.Onze Minister van Werk is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 9 maart 2006.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Werk, P. VANVELTHOVEN

^