gepubliceerd op 28 mei 1998
Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 6 mei 1997, gesloten in het Paritair Subcomité voor de houthandel, betreffende het brugpensioen op 58 jaar
9 MAART 1998. - Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 6 mei 1997, gesloten in het Paritair Subcomité voor de houthandel, betreffende het brugpensioen op 58 jaar (1)
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, inzonderheid op artikel 28;
Gelet op de wet van 3 april 1995 houdende maatregelen tot bevordering van de tewerkstelling, inzonderheid op het artikel 10, § 2;
Gelet op de collectieve arbeidsovereenkomst nr 17, gesloten op 19 december 1974 in de Nationale Arbeidsraad, tot invoering van een regeling van aanvullende vergoeding ten gunste van sommige bejaarde werknemers, indien zij worden ontslagen, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 16 januari 1975;
Gelet op het verzoek van het Paritair Subcomité voor de houthandel;
Op de voordracht van Onze Minister van Tewerkstelling en Arbeid, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.Algemeen verbindend wordt verklaard de als bijlage overgenomen collectieve arbeidsovereenkomst van 6 mei 1997, gesloten in het Paritair Subcomité voor de houthandel, betreffende het brugpensioen op 58 jaar.
Art. 2.Onze Minister van Tewerkstelling en Arbeid is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 9 maart 1998.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Tewerkstelling en Arbeid, Mevr. M. SMET
Bijlage Paritair Subcomité voor de houthandel Collectieve arbeidsovereenkomst van 6 mei 1997 Brugpensioen op 58 jaar (Overeenkomst geregistreerd op 16 september 1997, onder het nummer 44986/CO/125.03) HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied
Artikel 1.Deze collectieve arbeidsovereenkomst is van toepassing op de werkgevers die onder het Paritair Subcomité voor de houthandel ressorteren alsook op hun werklieden.
Onder "werklieden", worden de werklieden en werksters bedoeld. HOOFDSTUK II. - Juridisch kader
Art. 2.Overeenkomstig het artikel 10, § 2 van de wet van 3 april 1995 houdende maatregelen tot bevordering van de tewerkstelling, wordt de leeftijd voor het brugpensioen voor de werklieden vastgesteld op 58 jaar. HOOFDSTUK III. - Doeleinden
Art. 3.Deze collectieve arbeidsovereenkomst heeft tot doel : - de verlenging van het stelsel brugpensioen met compenserende aanwervingen teneinde de tewerkstelling van jongere werklieden aan te moedigen; - de omschrijving van de oudere werklieden die kunnen genieten van dit brugpensioenstelsel; - de omschrijving van de tussenkomst van het Fonds voor bestaanszekerheid van de houthandel in de kostprijs van het brugpensioen. HOOFDSTUK IV Toekenningsvoorwaarden van de bijkomende vergoeding brugpensioen
Art. 4.Om aanspraak te kunnen maken op de bijkomende vergoeding brugpensioen geregeld bij deze collectieve arbeidsovereenkomst, moet de afgedankte oudere werkman de volgende voorwaarden vervullen : - ten minste 58 jaar oud zijn op de datum van beeindiging van de arbeidsovereenkomst die hem met een werkgever bedoeld onder artikel 1 bindt; - afgedankt zijn, behalve om dringende redenen, door een werkgever bedoeld onder artikel 1 van deze collectieve arbeidsovereenkomst; - de werkloosheidsvergoedingen genieten; - het wettelijk statuut van bruggepensioneerde genieten; - iedere door de reglementering betreffende het brugpensioen niet toegelaten beroepsactiviteit hebben stopgezet; - voor de oudere werklieden die geen zestig jaar zijn op de datum van de beëindiging van hun arbeidsovereenkomst : a) een tewerkstelling bewijzen van minstens tien jaren bij één of meerdere werkgevers die ressorteren onder één van de paritaire subcomités van het Paritair Comité voor de houtnijverheid (125.01, 125.02 en 125.03); b) minstens zeven sociale voordelen, toegekend door één van de fondsen voor bestaanszekerheid opgericht door één van de paritaire subcomités van het Paritair Comité voor de houtnijverheid, hebben ontvangen in de loop van de tien jaren die hun intrede in het brugpensioen voorafgaan. HOOFDSTUK V Bedrag van de bijkomende vergoeding brugpensioen
Art. 5.De werkgever die een werkman afdankt die aan de criteria bepaald onder artikel 4 van deze collectieve arbeidsovereenkomst beantwoordt is er toe gehouden hem de bijkomende vergoeding brugpensioen vastgesteld overeenkomstig de bepalingen van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 17 gesloten op 19 december 1974 in de Nationale Arbeidsraad te betalen. Deze bijkomende vergoeding mag niet lager zijn dan het bedrag bepaald door artikel 7 van deze collectieve arbeidsovereenkomst.
In de gevallen waarin het Fonds voor bestaanszekerheid van de houthandel tussenkomt om het geheel of een gedeelte van de bijkomende vergoeding brugpensioen ten laste te nemen, betaalt de werkgever enkel het verschil tussen de bij toepassing van alinea 1 van dit artikel verschuldigde bedrag en de tussenkomst van het fonds voor bestaanszekerheid.
Art. 6.De bijkomende vergoeding brugpensioen vastgesteld overeenkomstig de bepalingen van artikel 5 van deze collectieve arbeidsovereenkomst evolueert overeenkomstig de bepalingen van artikel 8 van de collectieve arbeidsovereenkomst nr.17 gesloten op 19 december 1974 in de Nationale Arbeidsraad. HOOFDSTUK VI. - Tussenkomst van het fonds voor bestaanszekerheid
Art. 7.Op voorwaarde dat de oudere werkman minstens tien jaar beroepsactiviteit in de sector in de hoedanigheid van loontrekkende bij één of meerdere werkgevers ressorterend onder één van de paritaire subcomités van het Paritair comité voor de houtnijverheid bewijst en hij minstens zeven sociale voordelen in de loop van de tien jaren voorafgaand aan de intrede in het brugpensioen heeft ontvangen, komt het Fonds voor bestaanszekerheid van de houthandel tussen in de betaling van de bijkomende vergoeding brugpensioen verschuldigd krachtens de artikelen 5 en 6 van deze collectieve arbeidsovereenkomst a rato van een maandelijks forfaitair bedrag vastgesteld op : - tot 31 maart 1997: F 3 800; - vanaf 1 april 1997: F 4 000.
Art. 8.Het Fonds voor bestaanszekerheid van de houthandel neemt de hoofdelijke bijdrage voortvloeiend uit het brugpensioen en verschuldigd aan de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening en aan de Rijksdienst voor pensioenen ten laste. HOOFDSTUK VII. - Procedure en algemene bepalingen
Art. 9.De aanvragen tot tussenkomst moeten aan het fonds voor bestaanszekerheid door toedoen van een vakbond of rechtstreeks door de werkman worden overgemaakt.
Ze moeten vergezeld zijn van alle bewijsstukken omtrent het recht op de bijkomende vergoeding brugpensioen.
Art. 10.De bijzondere gevallen, die niet overeenkomstig de bepalingen van deze collectieve arbeidsovereenkomst kunnen opgelost worden, worden door de meest gerede partij aan het beheerscomité van het fonds voor bestaanszekerheid voorgelegd.
Art. 11 De forfaitaire vergoeding die aan de arbeider door het fonds voor bestaanszekerheid wordt toegekend is onderworpen aan de afhouding wegens administratieve onkosten zoals bepaald door de collectieve arbeidsovereenkomst van 6 mei 1997 betreffende de bijkomende sociale voordelen toegekend door het Fonds voor bestaanszekerheid van de houthandel. HOOFDSTUK VIII. - Slotbepalingen
Art. 12.Deze collectieve arbeidsovereenkomst treedt in werking op 1 januari 1997 en houdt op van kracht te zijn op 31 december 1998.
De bepalingen van deze collectieve arbeidsovereenkomst zijn eveneens van toepassing op de oudere afgedankte werklieden die van de bijkomende vergoeding brugpensioen genieten verschuldigd krachtens vorige collectieve arbeidsovereenkomsten gesloten in het Paritair Subcomité voor de houthandel.
De bepalingen van deze collectieve arbeidsovereenkomst blijven van kracht na 31 december 1998 ten aanzien van de werklieden die op die datum van deze overeenkomst genieten.
Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 9 maart 1998.
De Minister van Tewerkstelling en Arbeid, Mevr. M. SMET
(1) Verwijzingen naar het Belgisch Staatsblad : Wet van 5 december 1968, Belgisch Staatsblad van 15 januari 1969. Wet van 3 april 1995, Belgisch Staatsblad van 22 april 1995;
Koninklijk besluit van 16 januari 1975, Belgisch Staatsblad van 31 januari 1975.