gepubliceerd op 21 juni 1997
Koninklijk besluit tot uitvoering van artikel 7, § 1, derde lid, m, van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders betreffende de doorstromingsprogramma's
9 JUNI 1997. Koninklijk besluit tot uitvoering van artikel 7, § 1, derde lid, m, van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders betreffende de doorstromingsprogramma's (1)
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, inzonderheid op artikel 7, gewijzigd bij de wetten van 14 juli 1951, 14 februari 1961, 16 april 1963, 11 januari 1967, 10 oktober 1967, de koninklijke besluiten nr. 13 van 11 oktober 1978 en nr. 28 van 24 maart 1982, de wetten van 22 januari 1985, 30 december 1988, 26 juni 1992, 30 maart 1994 en bij het koninklijk besluit van 14 november 1996;
Gelet op het advies van het beheerscomité van de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening;
Gelet op het akkoord van Onze Minister van Begroting, gegeven op 29 april 1997;
Gelet op de dringende noodzakelijkheid gemotiveerd door het feit dat de nog steeds te hoge werkloosheid het noodzakelijk maakt het stelsel van werkloosheidsuitkeringen op meer actieve wijze aan te wenden; dat in dit kader de Regering beslist heeft tot de oprichting van doorstromingsprogramma's en dat het effect van de doorstromingsprogramma's reeds voorzien werd in de begroting 1997, dat voor de realisatie van deze budgettaire doelstelling de doorstromingsprogramma's zo vlug mogelijk dienen opgestart te worden, en dat voor het creëren van de doorstromingsprogramma's deze besluiten onontbeerlijk zijn;.
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gelet op het advies van de Raad van State, gegeven op 6 mei 1997 met toepassing van artikel 84, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op de voordracht van Onze Minister van Tewerkstelling en Arbeid, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.Worden beschouwd als inschakelingsprogramma's in de zin van artikel 7, 1, derde lid, m, van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de sociale zekerheid der arbeiders, de doorstromingsprogramma's opgericht door de werkgevers bedoeld in artikel 2 en als dusdanig erkend door de overheden bedoeld in artikel 3.
Art. 2.Kunnen doorstromingsprogramma's oprichten op voorwaarde dat zij hun wettelijke verplichtingen inzake tewerkstelling en sociale zekerheid naleven : de gemeenten, de verenigingen en de agglomeraties en federaties van gemeenten, de aan de gemeenten ondergeschikte instellingen, de instellingen van openbaar nut die van deze verenigingen, agglomeraties en federaties van gemeenten afhangen, de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, de intercommunale openbare centra voor maatschappelijk welzijn, en ook de verenigingen van centra voor maatschappelijk welzijn, de provincies, de verenigingen van provincies en de aan de provincie ondergeschikte instellingen; de Federale Staat, de Gewesten, de Gemeenschappen, de vlaamse Gemeenschapscommissie, de franse Gemeenschapscommissie, de gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie en de instellingen van openbaar nut die van voornoemden afhangen; de verenigingen zonder winstoogmerk, en de andere niet-commerciële verenigingen.
Art. 3.De doorstromingsprogramma's opgericht door de werkgevers bedoeld in artikel 2 dienen tegemoet te komen aan collectieve maatschappelijke noden waaraan niet of onvoldoende wordt tegemoet gekomen via het reguliere arbeidscircuit.
De programma's dienen erkend te worden door de gewestminister bevoegd voor tewerkstelling volgens de regels, voorwaarden en modaliteiten vastgesteld door het bevoegde Gewest.
In afwijking van het vorig lid dienen de programma's opgericht in de besturen of diensten van de federale overheid of in de besturen of diensten die onder het toezicht van deze overheid ressorteren, erkend te worden door de federale Minister bevoegd voor Tewerkstelling volgens de regels, voorwaarden en modaliteiten vastgesteld in dit besluit.
Art. 4.Teneinde de door hun opgerichte doorstromingsprogramma's te laten erkennen moeten de besturen of diensten van de federale overheid of de besturen of diensten die onder deze overheid ressorteren bedoeld bij artikel 3, derde lid, bij de Minister van Tewerkstelling en Arbeid een dossier inzake hun project indienen dat de volgende gegevens bevat : een beschrijving van het project; de voorziene duur van het project; het voorziene aantal werknemers dat zal worden tewerkgesteld in het project en hun arbeidsregime; het aantal buiten het project reeds tewerkgestelde werknemers en hun arbeidsregime; de verbintenis om de tewerkstelling te behouden tijdens de duur van het project, zonder rekening te houden met de werknemers tewerkgesteld binnen dit project.
De dossiers moeten ingediend worden bij aangetekend schrijven gericht aan de directeur-generaal van de administratie van de Werkgelegenheid van het Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid.
Deze dossiers worden onderzocht door een commissie ad hoc, ten dien einde opgericht binnen voormelde administratie van de werkgelegenheid, waarvan de leden worden aangeduid door de Minister van Tewerkstelling en Arbeid.
Deze commissie beschikt over een termijn van dertig kalenderdagen te rekenen vanaf de dag die volgt op de ontvangst van het aangetekend schrijven om een advies uit te brengen over het project.
Dit advies wordt overgemaakt aan de Minister die er toe gehouden is een beslissing te nemen binnen een termijn van 45 kalenderdagen te rekenen vanaf de dag die volgt op de ontvangst van het aangetekend schrijven bedoeld in het tweede lid.
De beslissing van de Minister wordt per aangetekend schrijven ter kennis gebracht van de werkgever. Indien de Minister beslist het project niet te erkennen dient hij die weigering met bijzondere redenen te omkleden.
Art. 5.1. De werknemers die aangeworven worden in een doorstromingsprogramma, erkend op basis van de bepalingen van dit besluit, zijn onder de voorwaarden en de modaliteiten bepaald in het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering en zijn uitvoeringsbesluiten, gerechtigd op een uitkering in het kader van de werkloosheidsverzekering indien de volgende voorwaarden gelijktijdig vervuld zijn : 1° de werkgever valt niet onder de toepassing van het koninklijk besluit van 5 februari 1997 houdende maatregelen met het oog op de bevordering van de tewerkstelling in de non-profit sector;2° op het ogenblik van de aanwerving, geniet de werknemer ofwel van wachtuitkeringen en is volledig vergoede werkloze zonder onderbreking gedurende tenminste 12 maanden, berekend van datum tot datum, ofwel van werkloosheidsuitkeringen en is volledig vergoede werkloze zonder onderbreking gedurende ten minste vierentwintig maanden berekend van datum tot datum.Voor de toepassing van deze bepaling wordt evenwel slechts rekening gehouden met uitkeringen verleend overeenkomstig een uitkeringsstelsel voorzien in artikel 100 of 103 van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering; 3° de werknemers worden aangeworven met een arbeidsovereenkomst van bepaalde duur van zes maanden, éénmaal verlengbaar met 6 maanden of met een arbeidsovereenkomst van twaalf maanden.2. Voor de toepassing van 1, 2°, worden de volgende periodes gelijkgesteld met een periode van vergoede volledige werkloosheid : 1° de periodes, gelegen tijdens een periode van vergoede volledige werkloosheid, die aanleiding hebben gegeven tot betaling van een uitkering bij toepassing van wets- of reglementeringsbepalingen inzake verplichte verzekering tegen ziekte- of invaliditeit of inzake moederschapsverzekering;2° de periodes van volledige werkloosheid, gedekt door vakantiegeld;3° de periodes van gevangenzetting tijdens een periode van vergoede volledige werkloosheid;4° de periodes van verblijf in het buitenland van een werknemer die samenwoont met een Belg, die werkzaam is in het kader van de stationering van de Belgische Strijdkrachten;5° de periodes van aanwezigheid onder de wapens, wegens oproeping of wederoproeping en van dienst als gewetensbezwaarde;6° de periodes van wachttijd in de zin van artikel 36, 1, eerste lid, 4° van het bovenvermeld besluit van 25 november 1991, tijdens dewelke de werkzoekende niet verbonden is door een arbeidsovereenkomst, onderworpen aan de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders of door een stageovereenkomst bedoeld in het koninklijk besluit nr.230 van 21 december 1983 betreffende de stage en de inschakeling van jongeren in het arbeidsproces. 7° de ander niet-vergoede periodes, inzonderheid de periodes tijdens dewelke de werknemer verbonden is door een arbeidsovereenkomst, met een samengevoegde duur van ten hoogste vier maanden.3. Nochtans kan voor de werknemer, die voor de kalendermaand die zijn tewerkstelling in een doorstromingsprogramma voorafgaat voldeed aan de voorwaarden om een vrijstelling te kunnen genieten in toepassing van artikel 79, 4bis van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering, de arbeidsovereenkomst na afloop van de in 1, 3°, voorziene maximumduur van twaalf maand één maal verlengd worden met maximum twaalf maanden of twee maal telkens voor maximum 6 maanden.
Art. 6.Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.
Art. 7.Onze Minister van Tewerkstelling en Arbeid is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 9 juni 1997.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Tewerkstelling en Arbeid, Mevr. M. SMET