gepubliceerd op 27 april 2007
Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 25 januari 2006, gesloten in het Paritair Comité voor het kleding- en confectiebedrijf, betreffende de vaststelling van de arbeidsvoorwaarden
9 APRIL 2007. - Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 25 januari 2006, gesloten in het Paritair Comité voor het kleding- en confectiebedrijf, betreffende de vaststelling van de arbeidsvoorwaarden (1)
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, inzonderheid op artikel 28;
Gelet op het verzoek van het Paritair Comité voor het kleding- en confectiebedrijf;
Op de voordracht van Onze Minister van Werk, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.Algemeen verbindend wordt verklaard de als bijlage overgenomen collectieve arbeidsovereenkomst van 25 januari 2006, gesloten in het Paritair Comité voor het kleding- en confectiebedrijf, betreffende de vaststelling van de arbeidsvoorwaarden.
Art. 2.Onze Minister van Werk is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Châteauneuf-de-Grasse, 9 april 2007.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Werk, P. VANVELTHOVEN _______ Nota (1) Verwijzing naar het Belgisch Staatsblad : Wet van 5 december 1968, Belgisch Staatsblad van 15 januari 1969. Paritair Comité voor het kleding- en confectiebedrijf Collectieve arbeidsovereenkomst van 25 januari 2006 Vaststelling van de arbeidsvoorwaarden (Overeenkomstgeregistreerd op 23 februari 2006 onder het nummer 78809/CO/109) HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied
Artikel 1.Deze collectieve arbeidsovereenkomst is van toepassing op de werkgevers die ressorteren onder het Paritair Comité voor het kleding- en confectiebedrijf en op de arbeiders en arbeidsters die zij tewerkstellen, met inbegrip van de huisarbeiders en huisarbeidsters. HOOFDSTUK II. - Duur van de overeenkomst en verbintenissen
Art. 2.Deze collectieve arbeidsovereenkomst treedt in werking op 1 mei 2005 en houdt op van kracht te zijn op 31 december 2006. Zij volgt op de collectieve arbeidsovereenkomst van 2 juli 2003 tot vaststelling van de arbeidsvoorwaarden, die werd verlengd bij collectieve arbeidsovereenkomst van 11 februari 2005 en heeft opgehouden van kracht te zijn op 30 april 2005.
Tijdens de duur van deze collectieve arbeidsovereenkomst waarborgen de ondertekenende partijen de inachtneming van de sociale vrede, hetgeen het volgende inhoudt : 1° alle bepalingen betreffende de lonen en arbeidsvoorwaarden worden stipt nageleefd en kunnen niet in betwisting worden gebracht door de werknemers- of de werkgeversorganisaties, noch door de arbeiders en arbeidsters of de werkgevers;2° de werknemersorganisaties en de arbeiders en arbeidsters verbinden er zich toe geen eisen te stellen op nationaal noch op gewestelijk vlak, noch op dat van de onderneming, aangezien alle individuele normatieve bepalingen geregeld zijn door deze collectieve arbeidsovereenkomst. HOOFDSTUK III. - Toepassingsdatum van de loonaanpassingen
Art. 3.Alle loonaanpassingen in uitvoering van deze collectieve arbeidsovereenkomst worden toegepast vanaf de eerste dag van de maand, in de ondernemingen waar per maand of per halve maand wordt betaald.
In de ondernemingen waar de loonperiode op een andere dag dan de eerste dag van de maand begint, worden, indien het aantal kalenderdagen vóór de eerste dag van de maand, kleiner is dan of gelijk is aan het aantal kalenderdagen te rekenen vanaf de eerste dag van de maand, de loonaanpassingen toegekend vanaf de eerste dag van de loonperiode waarin de eerste dag van de maand valt. In het tegengestelde geval worden de loonaanpassingen toegepast vanaf de eerste dag van de loonperiode die een aanvang neemt na de eerste dag van de maand. HOOFDSTUK IV. - Lonen a) Lonen toepasselijk op arbeiders en arbeidsters jonger dan 21 jaar die tewerkgesteld worden als industriële leerlingen, als jongeren die deeltijds leren en werken en als studenten met een arbeidsovereenkomst voor tewerkstelling van studenten Art.4. Dit artikel is van toepassing op de arbeiders en arbeidsters jonger dan 21 jaar die tewerkgesteld worden als industrieel leerling, als jongeren die deeltijds leren en werken en als studenten met een overeenkomst voor tewerkstelling van studenten, ongeacht de modaliteiten van hun tewerkstelling in de onderneming.
De hiernavolgende minimumuurlonen worden aan de in dit artikel bedoelde arbeiders en arbeidsters jonger dan 21 jaar toegekend volgens de leeftijd en anciënniteit in de sector.
Deze minimumuurlonen worden vastgesteld in percentages, die worden berekend op het aanvangsloon voor de arbeiders en arbeidsters die behoren tot de laagste groep van de classificatie of op het loon van de groep waarvoor ze worden aangeworven.
De arbeider en arbeidster jonger dan 21 jaar behoudt het in dit artikel bedoelde baremiek loon dat reeds is verworven in een andere onderneming die valt onder de bevoegdheid van het Paritair Comité voor het kleding- en confectiebedrijf.
Deze lonen worden aan de in dit artikel bedoelde arbeiders en arbeidsters jonger dan 21 jaar gewaarborgd, tot op het ogenblik waarop zij de in de hierna vermelde tabel voorziene maximum leertijd, volgens leeftijd bij aanwerving, sinds zes maanden hebben beëindigd.
De loonaanpassingen worden verleend op vaste data, te weten 1 april en 1 oktober van elk jaar, op voorwaarde dat de arbeider of arbeidster op die datum tenminste één maand anciënniteit in de onderneming heeft.
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld
Art. 5.Indien de arbeider en arbeidster van minder dan 21 jaar op de in artikel 4 genoemde data, 1 april of 1 oktober, niet gedurende de voorziene tijd ononderbroken in dienst is geweest van dezelfde werkgever, dient de betrokkene op dat ogenblik aan zijn werkgever aan te tonen dat de voorwaarden zijn verenigd om een loonaanpassing te bekomen zoals voorzien bij artikel 4.
Dit is eveneens het geval wanneer de arbeider en arbeidster van minder dan 21 jaar bij indiensttreding een anciënniteit bij één of meer vorige werkgevers wil laten gelden.
Alle geschillen betreffende de toepassing van dit artikel zullen worden besproken in het verzoeningsbureau van het paritair comité alvorens ze aan de bevoegde rechtbank zouden worden voorgelegd.
Art. 6.De minimumloonsverhogingen zijn gelijk aan de loonsverhogingen van de arbeiders en arbeidsters van het aanvangsloon, vermenigvuldigd met de coëfficiënt die overeenstemt met hun leeftijd en bereikte leertijd, zoals vastgesteld bij artikel 4.
Art. 7.In acht genomen : - enerzijds, dat het loon van de in artikel 4 bedoelde jonge arbeiders en arbeidsters overeenstemt met een deel van het loon van de ongeschoolde arbeiders en arbeidsters van 21 jaar of ouder; - anderzijds, dat de progressieve lonen van de schalen die zijn vastgesteld bij artikel 4, rekening houden met de lichamelijke en beroepsgeschiktheden van de jonge arbeiders en arbeidsters-beginnelingen, moet de arbeid in de ondernemingen derwijze worden ingericht dat van de arbeiders en arbeidsters die per uur worden bezoldigd volgens de lonen van de schaal voorzien in artikel 4, geen prestaties worden geëist die hun hierboven bedoelde normale geschiktheden overtreffen.
Art. 8.§ 1. Wanneer in een onderneming om technische en/of organisatorische redenen niet kan worden voldaan aan de beschikkingen van alinea 2 van artikel 7, dienen de daarin bedoelde jongeren, in afwachting van de toepassingen van de beschikkingen van artikelen 10 of 13 van deze overeenkomst, bezoldigd te worden tegen het aanvangsloon, voor zover voldaan wordt aan de voorwaarden in § 2 van dit artikel. § 2. De bedoelde arbeiders en arbeidsters jonger dan 21 jaar moeten tewerkgesteld zijn in een systeem waar het werk stuk voor stuk wordt doorgegeven of waaraan de arbeiders en arbeidsters geen individuele keuze van het arbeidsritme toegelaten wordt en waarvaan deze jongeren geregeld prestaties worden opgelegd die, qua hoeveelheid en kwaliteit, gelijk zijn aan de normale prestaties die van een arbeid(st)er van 21 jaar of ouder geëist worden voor hetzelfde werk. § 3. De toepassing van de bepalingen van §§ 1 en 2 van dit artikel is zonder invloed op de beschikkingen van artikel 10 van deze collectieve arbeidsovereenkomst. b) Lonen van de de arbeiders en arbeidsters beginnelingen jonger dan 18 jaar Art.9. De artikelen 4 tot en met 8 van deze collectieve arbeidsovereenkomst zijn van toepassing op alle arbeiders en arbeidsters-beginnelingen die bij hun aanwerving de leeftijd van 18 jaar nog niet hebben bereikt. c) Gewaarborgd minimumuurloon na de leertijd Art.10. De arbeiders en arbeidsters, jonger dan 21 jaar, die met zes maanden de periode van de maximumleertijd hebben overschreden, die is voorzien in de tabel, vastgesteld bij artikel 4 van deze collectieve arbeidsovereenkomst, ontvangen het loon voorzien in de loongroep 1, zoals voorzien in artikel 11 van deze collectieve arbeidsovereenkomst. d) Minimum- en werkelijke uurlonen van de andere arbeiders en arbeidsters Art.11. § 1. Op 1 april 2005 zijn de minimumuurlonen van de arbeiders en arbeidsters als volgt vastgesteld : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld § 2. De minimumlonen, evenals de werkelijk uitbetaalde lonen, worden verhoogd met 0,075 EUR op 1 januari 2006. § 3. In afwijking van § 1 van dit artikel worden in de ondernemingen die toeleveren aan de auto-industrie en in de ondernemingen die tenten vervaardigen, behandelen, herstellen, onderhouden, verhuren, plaatsen of er handel in drijven de minimumlonen, eveneens de werkelijk uitbetaalde lonen, verhoogd met 0,10 EUR op 1 januari 2006.
Art. 12.De arbeiders en arbeidsters die vanaf hun aanwerving vóór de ingangsdatum van deze collectieve arbeidsovereenkomst werden tewerkgesteld met toepassing van artikel 4 van de collectieve arbeidsovereenkomst van 28 april 1999 betreffende de arbeidsvoorwaarden, worden op dezelfde wijze verder tewerkgesteld met toepassing van de artikelen 4 tot en met 8 van deze collectieve arbeidsovereenkomst.
Art. 13.De arbeiders en arbeidsters, van welke leeftijd ook, die gedurende zes maanden een werk uitvoeren dat tot loongroep 2 of tot een hogere loongroep behoort, hebben in elk geval recht op het loon dat voor die groep is voorzien.
Art. 14.Elke loonsverhoging wordt volledig ingerekend in de betalingsmaatstaven van de volgens rendement bezoldigde arbeidssystemen. e) Gewaarborgde werkelijke lonen Art.15. 1° Het minimumuurloon dat betrekking heeft op de functie of op de taak is steeds gewaarborgd en inzonderheid in geval van volgens rendement bezoldigde arbeidssystemen. 2° In de ondernemingen waar een volgens rendement bezoldigd arbeidssysteem is ingevoerd voor stukwerk, tariefwerk of premiewerk en dezelfde productienormen, zowel voor de arbeiders en arbeidsters jonger dan 21 jaar als voor de arbeiders en arbeidsters van 21 jaar of ouder van toepassing zijn, moet voor de arbeiders en arbeidsters jonger dan 21 jaar hetzelfde beloningssysteem, eigen aan de onderneming, worden toegepast, derwijze dat zij, bij gelijke prestaties, hetzelfde loon of inkomen verwerven als de arbeiders en arbeidsters van 21 jaar of ouder. Het minimumuurloon volgens leeftijd en anciënniteit, vastgesteld in de loonschaal voor de beginnelingen, blijft aan de arbeiders en arbeidsters jonger dan 21 jaar in ieder geval gewaarborgd. 3° In de ondernemingen waar een systeem van rendementsarbeid, al dan niet gebonden aan een prestatiebeloning bestaat, kunnen de geschillen die zijn gerezen, ofwel bij de toepassing van het systeem, ofwel bij een wijziging of bij invoering van het systeem, op het verzoek van de meeste gerede partij, het voorwerp uitmaken van een contradictoir onderzoek door een bevoegd technicus, aangeduid door een werknemersorganisatie en een bevoegd technicus, aangeduid door de "Kledingfederatie". De voor de beoordeling van de systemen van rendementsarbeid bevoegde technici moeten door de onderneming in het bezit worden gesteld van alle elementen die vereist zijn om tot dit onderzoek te kunnen overgaan. f) Koppeling van de lonen aan het indexcijfer van de consumptieprijzen Art.16. De minimumuurlonen, vastgesteld bij artikel 11, evenals de werkelijk uitbetaalde lonen worden gekoppeld aan het indexcijfer van de consumptieprijzen volgens de bepalingen van de collectieve arbeidsovereenkomst van 3 april 2003, gesloten in het Paritair Comité voor het kleding- en confectiebedrijf, betreffende de koppeling van de lonen aan het indexcijfer van de consumptieprijzen. g) Huisarbeid Art.17. Het maakloon van elk stuk wordt berekend door het aantal uren dat voor de uitvoering ervan is vereist, te vermenigvuldigen met het uurloon dat overeenstemt met de categorie van het werk (minimum loongroep 3, zoals bepaald bij artikel 11, § 1).
Bij het globaal loon van de huisarbeiders en huisarbeidsters wordt een forfaitaire vergoeding van 10 pct. van het brutoloon gevoegd als schadeloosstelling voor de algemene onkosten die hun ten laste vallen (verwarming, verlichting, afschrijving materiaal, enz.). De werkgevers zijn ertoe gehouden aan de huisarbeider en huisarbeidster de benodigdheden zoals garen enz. gratis te leveren. Nochtans, wanneer deze de benodigdheden zelf levert, wordt de forfaitaire vergoeding waarvan hoger sprake van 10 op 15 pct. gebracht.
De forfaitaire vergoeding van 10 of 15 pct. wordt afzonderlijk in het loonboekje ingeschreven. h) Ploegenarbeid Art.18. Voor voltijdse arbeid in een arbeidsregime met wisselende opeenvolgende ploegen wordt een ploegenpremie van 6 pct. betaald bovenop het basisloon.
Art. 19.In de ondernemingen die toeleveren aan de auto-industrie, bedoeld in de collectieve arbeidsovereenkomst van 22 maart 2004 betreffende de toeleveringsbedrijven, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 1 september 2004, zal voor ploegenarbeid met nachtprestaties, zoals bedoeld in artikel 1 van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 49 van 21 mei 1991, afgesloten in de Nationale Arbeidsraad en algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 4 juli 1991, een vergoeding toegekend worden van 18 pct., berekend op het effectieve uurloon.
Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 9 april 2007.
De Minister van Werk, P. VANVELTHOVEN