gepubliceerd op 30 oktober 2008
Koninklijk besluit tot wijziging van het Wetboek van vennootschappen ingevolge Richtlijn 2006/68/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 september 2006 tot wijziging van Richtlijn 77/91/EEG van de Raad met betrekking tot de oprichting van de naamloze vennootschap, alsook de instandhouding en wijziging van haar kapitaal
8 OKTOBER 2008. - Koninklijk besluit tot wijziging van het Wetboek van vennootschappen ingevolge Richtlijn 2006/68/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 september 2006 tot wijziging van Richtlijn 77/91/EEG van de Raad met betrekking tot de oprichting van de naamloze vennootschap, alsook de instandhouding en wijziging van haar kapitaal
VERSLAG AAN DE KONING Sire, Het besluit dat U ter ondertekening wordt voorgelegd en genomen wordt op grond van artikel 79 van de wet van 8 juni 2008 houdende diverse bepalingen (I), heeft tot doel de wijzigingen aan Richtlijn 77/91/EEG van de Raad met betrekking tot de oprichting van de naamloze vennootschap, alsook de instandhouding en wijziging van haar kapitaal (hierna, de tweede vennootschapsrichtlijn), zoals aangebracht door Richtlijn 2006/68/EG van 6 september 2006 van het Europees Parlement en de Raad, om te zetten in ons nationaal recht.
Gelet op de structuur van ons Wetboek van Vennootschappen en in aansluiting op de benadering die de Regering in het verleden heeft gevolgd, leek het aangewezen om de toepassing van de gewijzigde bepalingen van de tweede richtlijn die gelden voor de naamloze vennootschap, uit te breiden tot andere vennootschapsvormen. Derhalve werden de bepalingen die specifiek van toepassing zijn op de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid en op de coöperatieve vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid op dezelfde wijze gewijzigd als de wettelijke bepalingen die van toepassing zijn op de naamloze vennootschappen. In antwoord op een algemene bemerking van de Raad van State merkt de Regering op dat het besluit wel degelijk - m.n. in artikel 11 - voorziet in een aanpassing van artikel 423 van het Wetboek van vennootschappen.
In de gevallen waarin geen gevolg werd gegeven aan de voorstellen van de Raad van State tot aanpassing van het besluit, wordt de reden hiervoor nader toegelicht in de commentaar bij de desbetreffende artikelen.
Artikelsgewijze bespreking Art. 2 Dit artikel wijzigt artikel 219 Wetboek vennootschappen dat betrekking heeft op de inbreng in natura bij een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid. Hoewel de tweede richtlijn slechts van toepassing is op de naamloze vennootschap, kent België inderdaad, zoals hoger vermeld, gelijklopende regels voor de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid.
De nieuwe paragrafen 2 en 3 van artikel 219 van het Wetboek vennootschappen liggen in de lijn van de artikelen 10bis en 10ter van de tweede richtlijn. - Artikel 10bis van de tweede richtlijn geeft lidstaten de mogelijkheid de inbreng in natura te laten uitvoeren zonder deskundigenverslag zoals voorzien in artikel 10 van de tweede richtlijn, in gevallen waarin er reeds een duidelijk referentiepunt bestaat voor de waardering van een dergelijke inbreng : * wanneer de inbreng in natura plaats vindt in de vorm van effecten of geldmarktinstrumenten die worden gewaardeerd tegen de gewogen gemiddelde koers waartegen zij gedurende drie maanden voorafgaand aan de daadwerkelijke datum van de verwezenlijking van de inbreng in natura op een of meer gereglementeerde markten zijn toegelaten (artikel 219, § 2, 1°, Wetboek vennootschappen).
Voor de definitie van de begrippen effecten en geldmarktinstrumenten wordt verwezen naar artikel 2, 31° en 32°, van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten.
Een termijn van drie maanden wordt vooropgesteld, in overeenstemming met de richtlijn die spreekt van een toereikende periode en het oorspronkelijk voorstel van de Europese Commissie dat een termijn van drie maanden voorzag. * wanneer een inbreng in natura plaatsvindt in de vorm van andere vermogensbestanddelen dan de in het 1° bedoelde effecten en geldmarktinstrumenten, welke reeds het voorwerp hebben uitgemaakt van een waardering (artikel 219, § 2, 2°, Wetboek vennootschappen), worden bijkomende voorwaarden gesteld : de waardering moet door een bedrijfsrevisor zijn gebeurd, de waardebepaling mag niet verder dan zes maanden teruggaan en moet zijn gebeurd met inachtneming van de algemeen aanvaarde normen en beginselen voor de waardering van de categorie vermogensbestanddelen die de inbreng vormen, zoals bijvoorbeeld de « international valuation standards » en de « international private equity and venture capital guidelines »; * wanneer een inbreng in natura plaatsvindt in de vorm van andere vermogensbestanddelen dan de in het 1° bedoelde effecten en geldmarktinstrumenten, maar waarbij de waarde in het economisch verkeer van elk vermogensbestanddeel is afgeleid uit de jaarrekeningen van het voorgaande boekjaar, mits de jaarrekeningen door de commissaris (voor de Belgische vennootschappen) of door de met de controle van de jaarrekeningen belaste persoon (voor buitenlandse vennootschappen) werden gecontroleerd en mits het verslag van die persoon een verklaring zonder voorbehoud bevat (artikel 219, § 2, 3°, Wetboek vennootschappen).
De Raad van State maakt een opmerking met betrekking tot de omzetting van de begrippen "juste valeur"/"billijke waarde". In de Franstalige tekst van het ontwerpbesluit wordt "juste valeur" als dusdanig overgenomen; in de Nederlandstalige tekst echter wordt niet geopteerd voor "billijke waarde" maar voor "waarde in het economisch verkeer".
De Raad van State is van oordeel dat in de Nederlandstalige tekst van het ontwerpbesluit het in richtlijn 2006/68/EG gehanteerde begrip "billijke waarde" zou moeten worden gebruikt. De Regering wijst er evenwel op dat richtlijn 2001/65/EG van 27 september 2001 (tot wijziging van de richtlijnen 78/660/EEG, 83/349/EEG en 86/635/EEG met betrekking tot de waarderingsregels voor de jaarrekening en de geconsolideerde jaarrekening van bepaalde vennootschapsvormen evenals van banken en andere financiële instellingen), die tot doel had de boekhoudrichtlijnen zodanig te wijzigen dat bepaalde financiële activa en passiva op basis van de waarde in het economisch verkeer zouden kunnen worden gewaardeerd, nergens spreekt over "billijke waarde" maar consequent over "waarde in het economisch verkeer". De artikelen 1 en 2 van voornoemde richtlijn werden in Belgisch recht omgezet bij koninklijk besluit van 8 maart 2005, dat het begrip "waarde in het economisch verkeer" heeft ingevoerd in het koninklijk besluit van 30 januari 2001 tot uitvoering van het Wetboek van vennootschappen (zie o.m. de artikelen 91 en 165). Het lijkt de Regering dan ook aangewezen om bij de invoering van hetzelfde begrip in het Wetboek van vennootschappen zelf dezelfde terminologie te hanteren.
De controle waarvan hier sprake is de wettelijke controle zoals gedefinieerd in richtlijn 2006/43/EG. Voor de Belgische vennootschappen bepaalt artikel 144, eerste lid, 4°, Wetboek vennootschappen de verschillende verklaringen die kunnen worden afgeleverd door de commissaris.
Deze uitzondering mag bijgevolg niet gebruikt worden door de vennootschappen die geen commissaris of (voor wat de buitenlandse vennootschappen betreft) met de controle van de jaarrekeningen belaste persoon hebben benoemd. - De nieuwe paragraaf 3 van artikel 219 Wetboek vennootschappen voorziet dat een verklaring moet openbaar gemaakt worden ingeval een inbreng in natura plaatsvindt zonder deskundigenrapport krachtens de voorgaande paragrafen (artikel 10ter van de tweede richtlijn).
Hier moet n.a.v. een opmerking van de Raad van State verduidelijkt worden dat in de gevallen waarin het de inbreng in natura betreft op het moment van de oprichting, niet noodzakelijk naar de agio/uitgiftepremie moet worden verwezen. De uitgiftepremie beoogt immers om bestaande aandeelhouders te beschermen tegen verwatering wanneer bij latere kapitaalverhogingen, gelet op de intrinsieke waarde of beurswaarde op dat moment, een prijs wordt betaald die hoger is dan de kapitaalvertegenwoordigende waarde (zijnde de nominale of fractiewaarde) van de aandelen.
Art. 3 Dit artikel wijzigt artikel 222 van het Wetboek vennootschappen dat betrekking heeft op de quasi-inbreng bij een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid. Hoewel de tweede richtlijn slechts van toepassing is op de naamloze vennootschap, kent België inderdaad, zoals hoger vermeld, gelijklopende regels voor de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid.
De nieuwe paragrafen 2 en 3 van artikel 222 van het Wetboek vennootschappen liggen in de lijn van het gewijzigd artikel 11 van de tweede richtlijn.
De hoger vermelde uitzonderingen bij artikel 219, § 1, van het Wetboek vennootschappen (zie toelichting bij artikel 2) gelden mutatis mutandis ingeval van quasi-inbreng van een actiefbestanddeel, met dien verstande dat een of meer aandeelhouders die op de dag dat het besluit tot quasi-inbreng wordt genomen gezamenlijk ten minste 5 % van het geplaatste kapitaal in hun bezit hebben, een waardering volgens paragraaf 1 door een bedrijfsrevisor kunnen eisen. Voor het overige wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 2.
Art. 4 Huidig artikel 313 van het Wetboek vennootschappen vereist dat ingeval bij een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid een kapitaalverhoging een inbreng in natura omvat, de commissaris of, voor vennootschappen waar die er niet is, een bedrijfsrevisor aangewezen door het bestuursorgaan, vooraf een verslag opstelt.
De nieuwe paragrafen 2 en 3 van artikel 313 van het Wetboek vennootschappen liggen in de lijn van artikel 10bis van de tweede richtlijn. Hoewel de tweede richtlijn slechts van toepassing is op de naamloze vennootschap, kent België inderdaad, zoals hoger vermeld, gelijklopende regels voor de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid.
Deze nieuwe paragrafen voorzien de mogelijkheid het deskundigenverslag niet te eisen. Ingevolge het advies van de Raad van State kan worden verduidelijkt dat de herwaardering van paragraaf 2, tweede lid, dient te gebeuren conform paragraaf 1, inclusief het vierde lid. Tenslotte kan m.b.t. paragraaf 2, derde lid, worden opgemerkt dat een of meer aandeelhouders die op de dag dat het besluit tot kapitaalverhoging wordt genomen gezamenlijk ten minste 5 % van het geplaatste kapitaal in hun bezit hebben, een waardering volgens paragraaf 1 door een bedrijfsrevisor kunnen eisen. Voor het overige wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 2.
Art. 5 Dit artikel wijzigt artikel 321 Wetboek vennootschappen dat betrekking heeft op de inkoop van eigen aandelen door een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid. Hoewel de tweede richtlijn slechts de naamloze vennootschap viseert, heeft de Belgische wetgever, zoals hoger vermeld, de beschermingsmaatregelen ook van toepassing gemaakt op de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid.
Er wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 17.
Art. 6 Dit artikel wijzigt artikel 322 Wetboek vennootschappen. Er wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 5.
Art. 7 Dit artikel wijzigt artikel 324 Wetboek vennootschappen. Er wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 5.
Art. 8 Artikel 23 van de tweede richtlijn bevatte het verbod voor een naamloze vennootschap tot het verlenen van financiële bijstand met het oog op de verkrijging van hun aandelen door derden. Hoewel de tweede richtlijn slechts van toepassing is op de naamloze vennootschap, kent België gelijklopende regels voor de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid.
Dit artikel vervangt artikel 329 Wetboek vennootschappen, in de lijn met het gewijzigde artikel 23 van de tweede richtlijn. Het nieuwe eerste lid van artikel 23 laat lidstaten nu toe het verlenen van financiële bijstand toe te staan, mits naleving van een aantal voorwaarden. Zo zullen dergelijke verrichtingen bijvoorbeeld slechts toegelaten zijn ten belope van een bedrag dat ten hoogste gelijk is aan dat van hun beschikbare reserves.
Artikel 23.2 van richtlijn 77/91 blijft onveranderd. Bijgevolg mag de vennootschap in de twee hypothesen bedoeld in artikel 329, § 2, financiële bijstand blijven verlenen onder soepeler voorwaarden, er enkel over wakend dat de bedragen bestemd voor de verrichting voor uitkering vatbaar zijn overeenkomstig artikel 320.
Ten slotte werd de formulering van de uitzondering ten voordele van de LMBO (Leverage Management Buy-Out) in § 2, 2°, gecorrigeerd. Het concept « verbonden vennootschap » wordt immers verkeerdelijk gebruikt in de bestaande tekst : de vennootschappen zullen verbonden zijn na de verrichting, maar zijn dit niet ex ante.
Artikel 23bis van de tweede richtlijn stelt dat aan het verlenen van financiële steun die derden moet toelaten aandelen te verkrijgen, waarborgen moeten zijn verbonden om zowel de aandeelhouders als de derden te beschermen ingeval leden van het bestuursorgaan van de vennootschap of van een vennootschap die de controle heeft over deze vennootschap, partij zijn bij de transactie. De Regering heeft geoordeeld dat de geldende procedure voor belangenconflicten als vastgelegd in artikel 259 van het Wetboek van Vennootschappen daartoe de vereiste passende waarborgen bood. Niettemin werden er in artikel 329, § 1, 3°, Wetboek vennootschappen bijkomende regels ingevoerd die gelden ingeval artikel 259 van het Wetboek van Vennootschappen niet van toepassing zou zijn (omwille van het feit dat leden van het bestuursorgaan van de moedervennootschap partij zouden zijn bij de transactie).
Art. 9 Dit artikel wijzigt artikel 395 Wetboek vennootschappen dat betrekking heeft op de inbreng in natura bij een coöperatieve vennootschap met beperkte aansprakelijkheid. Hoewel de tweede richtlijn slechts van toepassing is op de naamloze vennootschap, kent België gelijklopende regels voor de coöperatieve vennootschap met beperkte aansprakelijkheid.
De nieuwe paragrafen 2 en 3 van artikel 395 van het Wetboek vennootschappen liggen in de lijn van de artikelen 10bis en 10ter van de tweede richtlijn.
Er wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 2.
Art. 10 Dit artikel wijzigt artikel 396 Wetboek vennootschappen dat betrekking heeft op de quasi-inbreng bij een coöperatieve vennootschap met beperkte aansprakelijkheid. Hoewel de tweede richtlijn slechts van toepassing is op de naamloze vennootschap, kent België inderdaad, zoals hoger vermeld, gelijklopende regels voor de coöperatieve vennootschap met beperkte aansprakelijkheid.
De nieuwe paragrafen 4 en 5 van artikel 396 van het Wetboek vennootschappen liggen in de lijn van het gewijzigde artikel 11 van de tweede richtlijn.
De hoger vermelde uitzonderingen bij artikel 395 van het Wetboek vennootschappen gelden mutatis mutandis ingeval van quasi-inbreng van een actiefbestanddeel, met dien verstande dat een of meer aandeelhouders die op de dag dat het besluit tot quasi-inbreng wordt genomen gezamenlijk ten minste 5 % van het geplaatste kapitaal in hun bezit hebben, een waardering volgens paragraaf 1 door een bedrijfsrevisor kunnen eisen. Voor het overige wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 2.
Art. 11 Huidig artikel 423 Wetboek vennootschappen vereist dat ingeval een kapitaalverhoging een inbreng in natura omvat, de commissaris of, voor vennootschappen waar die er niet is, een bedrijfsrevisor aangewezen door het bestuursorgaan, vooraf een verslag opstelt.
De nieuwe paragrafen 4 en 5 van artikel 423 Wetboek vennootschappen liggen in de lijn van artikel 10ter, tweede lid, van de tweede richtlijn en voorzien de mogelijkheid het deskundigenverslag niet te eisen. Ingevolge het advies van de Raad van State kan worden verduidelijkt dat de herwaardering van paragraaf 4, tweede lid, dient te gebeuren conform paragraaf 1, inclusief het vierde lid. Tenslotte kan m.b.t. paragraaf 4, derde lid, worden opgemerkt dat een of meer aandeelhouders die op de dag dat het besluit tot kapitaalverhoging wordt genomen gezamenlijk ten minste 5 % van het geplaatste kapitaal in hun bezit hebben, een waardering volgens paragraaf 1 door een bedrijfsrevisor kunnen eisen. Voor het overige wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 2.
Art. 12 Artikel 23 van de tweede richtlijn bevatte het verbod voor een naamloze vennootschap tot het verlenen van financiële bijstand met het oog op de verkrijging van hun aandelen door derden. Hoewel de tweede richtlijn slechts van toepassing is op de naamloze vennootschap, kent België gelijklopende regels voor de coöperatieve vennootschap met beperkte aansprakelijkheid.
Dit artikel wijzigt artikel 430 Wetboek vennootschappen in de lijn met het gewijzigde artikel 23 van de tweede richtlijn. Er dient enkel opgemerkt dat inkoop eigen aandelen bij een CVBA niet mogelijk is (vergelijk nieuw artikel 430, § 1, 5° met nieuw artikel 629, § 1, 5°, voor de NV).
In antwoord op een bemerking van de Raad van State met betrekking tot de begrippen "verkrijging" en "inschrijving" in het nieuwe artikel 430, § 1, 5°, verduidelijkt de Regering, omwille van de rechtszekerheid, dat de woorden "verkrijging van haar aandelen" in § 1 niet alleen moeten begrepen worden als verkrijgingen van bestaande aandelen, maar ook als inschrijvingen in het kader van een kapitaalverhoging.
Een procedure ter voorkoming van belangenconflicten bestaat niet bij de CVBA, doch de Regering meent dat de regelgeving inzake de financiering van de verkrijging van eigen aandelen van de CVBA door een derde niet de gepaste gelegenheid is om een dergelijke procedure in te voeren. De richtlijn legt in dit opzicht niet op maatregelen te nemen vermits zij de CVBA niet beoogt, maar enkel de NV. Artikel 23.2 van richtlijn 77/91 blijft onveranderd. Bijgevolg mag de vennootschap in de twee hypothesen bedoeld in artikel 430, § 2, financiële bijstand blijven verlenen onder soepeler voorwaarden, er enkel over wakend dat de bedragen bestemd voor de verrichting voor uitkering vatbaar zijn overeenkomstig artikel 429.
Ten slotte werd de formulering van de uitzondering ten voordele van de LMBO (Leverage Management Buy-Out) in § 2, 2°, gecorrigeerd. Het concept « verbonden vennootschap » wordt immers verkeerdelijk gebruikt in de bestaande tekst, de vennootschappen zullen verbonden zijn na de verrichting, maar zijn dit niet ex ante.
Art. 13 De nieuwe paragrafen 2 en 3 van artikel 444 van het Wetboek vennootschappen betreffen de omzetting van de artikelen 10bis en 10ter van de tweede richtlijn.
Er wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 2.
Art. 14 De nieuwe paragrafen 2 en 3 van artikel 447 van het Wetboek vennootschappen betreffen de omzetting van het gewijzigd artikel 11 van de tweede richtlijn dat betrekking heeft op de quasi-inbreng bij een naamloze vennootschap.
De hoger vermelde uitzonderingen bij artikel 444 van het Wetboek vennootschappen gelden mutatis mutandis ingeval van quasi-inbreng van een actiefbestanddeel, met dien verstande dat een of meer aandeelhouders die op de dag dat het besluit tot quasi-inbreng wordt genomen gezamenlijk ten minste 5 % van het geplaatste kapitaal in hun bezit hebben, een waardering volgens paragraaf 1 door een bedrijfsrevisor kunnen eisen. Voor het overige wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 2.
Art. 15 Huidig artikel 602 Wetboek vennootschappen vereist dat ingeval een kapitaalverhoging een inbreng in natura omvat, de commissaris of, voor vennootschappen waar die er niet is, een bedrijfsrevisor aangewezen door de raad van bestuur, vooraf een verslag opstelt.
De nieuwe paragrafen 2 en 3 van artikel 602 Wetboek vennootschappen betreffen de omzetting van artikel 10ter, tweede lid, van de tweede richtlijn, en voorzien de mogelijkheid het deskundigenverslag niet te eisen. Ingevolge het advies van de Raad van State kan worden verduidelijkt dat de herwaardering van paragraaf 2, tweede lid, dient te gebeuren conform paragraaf 1, inclusief het vierde en vijfde lid.
Ten slotte kan m.b.t. paragraaf 2, derde lid, worden opgemerkt dat een of meer aandeelhouders die op de dag dat het besluit tot kapitaalverhoging wordt genomen gezamenlijk ten minste 5 % van het geplaatste kapitaal in hun bezit hebben, een waardering volgens paragraaf 1 door een bedrijfsrevisor kunnen eisen. Voor het overige wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 2.
Art. 16 Ingeval toepassing wordt gemaakt van de paragrafen 2 en 3 van artikel 602 Wetboek vennootschappen voor een kapitaalverhoging in het kader van het toegestaan kapitaal, moet voordat de inbreng in natura is verwezenlijkt, een aankondiging worden neergelegd op de griffie van de rechtbank van koophandel.
Art. 17 De redactie van artikel 19 van de tweede richtlijn is gewijzigd in die zin dat lidstaten die vennootschappen toestaan eigen aandelen te verkrijgen deze verkrijgingen enerzijds aan een aantal voorwaarden moeten onderwerpen en anderzijds aan een aantal bijkomende voorwaarden mogen onderwerpen.
Deze wijziging geeft aanleiding tot een aantal wijzigingen aan artikel 620 Wetboek vennootschappen (zie artikel 17, 1°, 2° en 4°).
De verkrijgingen moeten bijvoorbeeld worden onderworpen aan de voorwaarde van toestemming tot verkrijging door de algemene vergadering, die o.m. de geldigheidsduur van de toestemming moet bepalen. Luidens de richtlijn mag deze geldigheidsduur de vijf jaar niet te boven gaan. De Regering stelt voor om de geldigheidsduur van de toestemming, die thans 18 maanden bedraagt, te verlengen tot 5 jaar (artikel 620, § 1, vijfde lid, Wetboek vennootschappen).
Eén van de voorwaarden waaraan de verkrijgingen kunnen worden onderworpen is dat de nominale waarde, of bij gebreke hiervan, de fractiewaarde van de verkregen aandelen, met inbegrip van eventueel eerder verkregen aandelen die de vennootschap in portefeuille houdt en aandelen die door een persoon in eigen naam, maar voor rekening van de vennootschap zijn verkregen, niet meer mag bedragen dan een door de lidstaten te bepalen limiet, die niet minder dan 10 % van het geplaatste kapitaal mag bedragen. De Regering stelt voor om de huidige grens van 10 % op te trekken tot 20 % om de waaier aan instrumenten van financieel beleid van ondernemingen te versterken en hen een aantrekkelijke financieel kader te bieden in vergelijking met andere Europese lidstaten (artikel 620, § 1, eerste lid, 2°, Wetboek vennootschappen). De Regering stelt voorts voor om in artikel 620, § 1, eerste lid, 3°, Wetboek vennootschappen de woorden ", vermeerderd met het bedrag uitgetrokken voor de aandelen welke de vennootschap eerder heeft verkregen en die zij in portefeuille houdt en de aandelen verkregen door een persoon die handelt in eigen naam, maar voor rekening van de naamloze vennootschap," in te voegen. Deze wijziging heeft geen praktische impact vermits er door het aanleggen van een onbeschikbare reserve al rekening wordt gehouden met eerdere verkrijgingen van eigen aandelen.
Naar aanleiding van het optrekken van de grens van 10 tot 20 % vraagt de Raad van State zich af of dit ook niet dient te gebeuren in artikel 631 van het Wetboek van vennootschappen met betrekking tot kruisparticipaties. Vermits dit besluit de omzetting van Richtlijn 2006/68/EG tot doel heeft, vindt de Regering zulks niet aangewezen.
Teneinde het beginsel van de gelijke behandeling van de aandeelhouders na te leven (artikel 17, 3°, 5°, 6° en 7°) is een naamloze vennootschap die eigen aandelen wenst in te kopen inzonderheid verplicht om, conform artikel 620, § 1, eerste lid, 5°, van het Wetboek van Vennootschappen, een aanbod tot verkrijging uit te brengen dat openstaat voor alle aandeelhouders. Dit is een specifieke toepassing van het beginsel van de gelijke behandeling van de aandeelhouders die impliceert dat alle aandeelhouders de mogelijkheid moeten krijgen om hun aandelen te verkopen en dit tegen een prijs die voor iedereen gelijk is.
Deze voorwaarde om de aandeelhouders gelijk te behandelen werd op impliciete wijze ingevoerd in artikel 19 van de tweede richtlijn die stelt dat de lidstaten een vennootschap kunnen toelaten eigen aandelen in te kopen "onverminderd het beginsel van gelijke behandeling van alle aandeelhouders".
Het huidige artikel 620, § 1, eerste lid, 5° van het Wetboek van Vennootschappen behelst een aantal uitzonderingen op de regel dat een aanbod tot verkrijging moet worden gericht aan alle aandeelhouders.
Een van die uitzonderingen geldt voor de genoteerde vennootschappen en de vennootschappen waarvan de aandelen zijn toegelaten tot de verhandeling op een niet-gereglementeerde markt die dagelijks georganiseerd wordt door een marktonderneming. Deze vennootschappen mogen hun eigen aandelen of certificaten op deze markten inkopen zonder verplicht te worden een aanbod tot verkrijging uit te brengen voor de andere aandeelhouders of certificaathouders.
Ingevolge deze bepaling wordt de beurstechniek (of de hiermee gelijkgestelde technieken aangezien de niet-gereglementeerde markten waarnaar wordt verwezen methodes van orderconfrontatie en -executie aanwenden die vergelijkbaar zijn met de methodes die de gereglementeerde markten toepassen) beschouwd als zijnde de enige techniek die de vereiste waarborgen biedt voor de gelijke behandeling van de aandeelhouders, met als gevolg dat de uitzondering uitsluitend van toepassing is als de verrichtingen tot inkoop van eigen aandelen worden uitgevoerd op een gereglementeerde markt of op een niet-gereglementeerde markt die dagelijks door een marktonderneming wordt georganiseerd en waartoe de aandelen van de vennootschappen zijn toegelaten tot de verhandeling. Bij alle andere verrichtingen die buiten deze handelsplatformen worden uitgevoerd dienen de betrokken vennootschappen een aanbod tot verkrijging uit te brengen voor de overige aandeelhouders of certificaathouders.
Het toepassingsgebied van deze bepaling moet worden aangepast ingevolge de omzetting, in Belgisch recht, van Richtlijn 2004/39/EG van 21 april 2004 betreffende markten voor financiële instrumenten (hierna de MiFID-richtlijn genoemd) die een algemeen reglementair kader heeft ingevoerd voor de uitvoering van transacties in financiële instrumenten, ongeacht de daartoe gevolgde verhandelingsmethodes en die, in dat verband, nieuwe georganiseerde verhandelingssystemen heeft erkend en gereglementeerd naast de gereglementeerde markten. Aldus werd meer bepaald artikel 15 van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten gewijzigd (hierna de "wet van 2 augustus 2002" genoemd) teneinde U de machtiging te verlenen om regels vast te stellen voor de organisatie, de werking en het toezicht op de multilaterale handelsfaciliteit (Multilateral trading facility - MTF) als gedefinieerd in artikel 2, 4°, van de wet van 2 augustus 2002.
Het begrip "dagelijks door een marktonderneming georganiseerde niet-gereglementeerde markt" dient dan ook te worden aangepast ingevolge de inwerkingtreding van de wettelijke en reglementaire bepalingen naar Belgisch recht die de MiFID-richtlijn omzetten. Deze termen worden vervangen door een verwijzing naar de vennootschappen waarvan de effecten zijn toegelaten tot de verhandeling op een MTF. Niettemin worden enkel de MTF's bedoeld die werken met minstens één dagelijkse verhandeling en met een centraal orderboek.
In antwoord op een opmerking van de Raad van State verduidelijkt de Regering dat beide werkingsvoorwaarden van de MTF opgelegd worden om de effectenhouders die dat wensen in de gelegenheid te stellen om hun effecten tegen dezelfde voorwaarden als de verrichting tot wederinkoop van eigen aandelen te verhandelen op een voor het publiek toegankelijke en gereglementeerde plaats. Dat is het geval met de gereglementeerde markten en de MTF's die voldoen aan voornoemde voorwaarden, namelijk minstens één dagelijkse verhandeling en gebruik van een centraal orderboek.
Daar waar de wederinkoopverrichting mag worden uitgevoerd op een MTF die niet voldoet aan de voorwaarden inzake de minimaal vereiste dagelijkse verhandeling en het gebruik van een centraal orderboek (in de hypothese dat de aandelen van de vennootschap zouden zijn toegelaten tot de verhandeling op verschillende MTF's waarvan één niet aan die voorwaarden zou voldoen), is echter vereist dat de vennootschap op zijn minst genoteerd is of dat haar effecten zijn toegelaten tot de verhandeling op een MTF die wel aan die voorwaarden voldoet, zodat een maximale referentieprijs kan worden vastgesteld waartegen de wederinkoopverrichting zal moeten worden uitgevoerd, om zo te voldoen aan het vereiste inzake de gelijkwaardigheid van de geboden prijs.
Samen met de erkenning van de nieuwe generatie handelsplatformen, heeft de MiFID-richtlijn eveneens de verhandelingsmethoden geliberaliseerd door de regel van de orderconcentratie op te heffen die de tussenpersonen verplichtte om de orders van hun cliënten uit te voeren op een gereglementeerde markt.
Naast een aantal louter terminologische wijzigingen van artikel 620, § 1, eerste lid, 5°, en rekening houdend met deze evolutie die is ingezet door de MiFID-richtlijn, heeft de Regering geoordeeld dat het eveneens aangewezen was om de verhandelingsmethoden uit te breiden die de vennootschappen mogen gebruiken om eigen aandelen in te kopen zonder afbreuk te doen aan de gewaarborgde gelijke behandeling van de aandeelhouders.
Aldus wordt artikel 620, § 1, eerste lid, 5°, tweede zin in die zin gewijzigd dat de genoteerde vennootschappen en de vennootschappen waarvan de effecten zijn toegelaten tot de verhandeling op een MTF die met minstens één dagelijkse verhandeling en met een centraal orderboek werkt, hun eigen aandelen of certificaten mogen inkopen zonder verplicht te zijn een aanbod tot verkrijging uit te brengen voor alle aandeelhouders, op één voorwaarde namelijk dat zij door de prijs die zij bieden voor de wederinkoopverrichting de gelijke behandeling van de aandeelhouders of certificaathouders die zich in gelijke omstandigheden bevinden waarborgen.
De plaats waar de verrichting tot wederinkoop van eigen aandelen plaatsvindt, vormt dus niet langer een doorslaggevend criterium om de gelijke behandeling van de aandeelhouders te waarborgen. De genoteerde vennootschappen of de vennootschappen waarvan de effecten zijn toegelaten tot de verhandeling op een MTF mogen voortaan eigen aandelen inkopen, zowel op de gereglementeerde markt waar zij genoteerd staan of op de MTF waarop hun effecten tot de verhandeling zijn toegelaten, maar eveneens op enige andere MTF ook al voldoet die niet aan de wettelijke voorwaarden van dagelijkse verhandeling en gebruik van een centraal orderboek, bij een tussenpersoon die optreedt als systematische internaliseerder, of zelfs buiten enige markt of georganiseerde handelsfaciliteit via een OTC-verrichting.
Er diende evenwel een evenwicht te worden gevonden tussen deze grotere flexibiliteit die de vennootschappen kregen op het vlak van de verhandelingsmethode enerzijds, en de handhaving van de verplichting om de gelijke behandeling van de aandeelhouders te waarborgen, anderzijds. Dit evenwicht werd bereikt door aan de betrokken vennootschappen als voorwaarde op te leggen dat zij met de geboden prijs voor de verrichting dienen te zorgen voor een gelijke behandeling van de aandeelhouders of certificaathouders die zich in gelijke omstandigheden bevinden.
De Raad van State heeft een vraag bij de manier waarop de gelijke behandeling van de aandeelhouders kan worden gewaarborgd bij een OTC-verrichting, als niet alle aandeelhouders de mogelijkheid hebben om hun aandelen te verkopen. De Regering verduidelijkt in dat verband dat, zelfs als de wederinkoop van eigen aandelen gebeurt via een onderhandse verkoop, de andere aandeelhouders, die hun aandelen op hetzelfde moment wensen te verkopen, dankzij de liquiditeit van het effect kunnen overgaan tot de verkoop van hun aandelen op de gereglementeerde markt waarop de vennootschap genoteerd is, of op de MTF waarop de aandelen van de vennootschap tot de verhandeling zijn toegelaten. De regel van de gelijkwaardigheid van de geboden prijs wordt ingevoerd om te waarborgen dat een dergelijke verkoop gebeurt tegen dezelfde voorwaarden als de wederinkoopverrichting of tegen gunstigere voorwaarden.
Die regel is immers bedoeld om ervoor te zorgen dat, ongeacht waar de wederinkoopverrichting ook wordt uitgevoerd, dat gebeurt tegen een prijs die niet hoger mag liggen dan de prijs waartegen de andere aandeelhouders die dat wensen, op hetzelfde moment hun aandelen kunnen verkopen op een gereglementeerde markt of op een MTF. Die prijs is de maximale referentieprijs, zodat de wederinkoopverrichting ook tegen een lagere prijs kan worden uitgevoerd, wat impliceert dat de andere aandeelhouders een betere prijs zouden kunnen krijgen als zij hun aandelen zouden verkopen op de gereglementeerde markt of op de MTF. Dankzij de regel van de gelijkwaardigheid van de geboden prijs kan het beginsel van de gelijke behandeling van de aandeelhouders aldus gehandhaafd blijven, met dien verstande dat, krachtens het in artikel 21 van de MiFID-richtlijn bedoelde "best execution"-beginsel, de tussenpersonen verplicht zullen zijn om de orders van hun cliënten, die aandeelhouders van de betrokken vennootschap zijn, tegen de beste prijsvoorwaarden uit te voeren.
Krachtens de ontwerptekst van artikel 620, § 3, zal de Koning de nadere regels voor de vaststelling van de maximumprijs waartegen de wederinkoopverrichting mag worden uitgevoerd, bepalen onder verwijzing naar de prijzen die op datzelfde moment gangbaar zijn op de gereglementeerde markt of op de MTF. In ruil voor deze flexibiliteit wordt tevens meer transparantie verwacht van de vennootschappen die eigen aandelen inkopen conform artikel 620, § 1, van het Wetboek van Vennootschappen. Elke transactie die volgens artikel 620, § 1, van het Wetboek van Vennootschappen wordt uitgevoerd zou ter kennis moeten worden gebracht van alle beleggers. Deze transparantieverplichting wordt opgelegd krachtens artikel 19 van de tweede richtlijn die als één van de optionele voorwaarden stelt dat de lidstaten kunnen eisen dat de vennootschap die eigen aandelen inkoopt de passende informatie- en kennisgevingsverplichtingen nakomt.
In dat verband verduidelijkt de Regering, in antwoord op een opmerking van de Raad van State, dat de voor de betrokken vennootschappen geldende verplichtingen inzake de aan het publiek te verstrekken informatie over wederinkoopverrichtingen, niet impliceren dat het aanbod tot verkrijging aan alle aandeelhouders wordt gedaan, maar dat zij tot doel hebben ervoor te zorgen dat alle aandeelhouders worden geïnformeerd over de verrichting tot wederinkoop van eigen aandelen en over de ter zake geldende voorwaarden, en dat zij hun aandelen aldus, als zij dat wensen, tegen dezelfde voorwaarden kunnen verkopen op de gereglementeerde markt waarop de vennootschap genoteerd is, of op de MTF waarop de effecten van de vennootschap tot de verhandeling zijn toegelaten.
Artikel 620, § 2, derde lid verleent U de machtiging om de verplichtingen vast te leggen die de genoteerde vennootschappen en de vennootschappen waarvan de effecten zijn toegelaten tot de verhandeling op een MTF die voldoet aan de voorwaarden van ten minste een dagelijkse verhandeling en gebruik van een centraal orderboek, moeten naleven inzake informatieverstrekking aan het publiek over de aankoopverrichtingen.
Art. 18 Dit artikel wijzigt artikel 622 Wetboek vennootschappen. Er wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 17.
Art. 19 Artikel 23 van de tweede richtlijn bevatte het verbod voor een naamloze vennootschap tot het verlenen van financiële bijstand met het oog op de verkrijging van hun aandelen door derden. Dit artikel is echter in die zin gewijzigd dat het lidstaten toegelaten wordt een regeling op te stellen dat deze verrichtingen aan een aantal voorwaarden onderwerpt, onder andere dat de verrichting slechts mag toegestaan worden tot een bedrag dat ten hoogste gelijk is aan dat van hun beschikbare reserves.
Artikel 23.2 van richtlijn 77/91 blijft onveranderd. Bijgevolg mag de vennootschap in de twee hypothesen bedoeld in deze paragraaf, financiële bijstand blijven verlenen onder soepeler voorwaarden, er enkel over wakend dat de bedragen bestemd voor de verrichting voor uitkering vatbaar zijn overeenkomstig artikel 617.
Ten slotte werd de formulering van de uitzondering ten voordele van de LMBO (Leveraged Management Buy-Out) in § 2, 3°, gecorrigeerd. Het concept « verbonden vennootschap » wordt immers verkeerdelijk gebruikt in de bestaande tekst : de vennootschappen zullen verbonden zijn na de verrichting, maar zijn dit niet ex ante.
Artikel 23bis van de tweede richtlijn stelt dat aan het verlenen van financiële steun die derden moet toelaten aandelen te verkrijgen, waarborgen moeten zijn verbonden om zowel de aandeelhouders als de derden te beschermen ingeval leden van het bestuursorgaan van de vennootschap of van een vennootschap die de controle heeft over deze vennootschap, partij zijn bij de transactie. De Regering heeft geoordeeld dat de geldende procedure voor belangenconflicten als vastgelegd in de artikelen 523 en 524 van het Wetboek van Vennootschappen daartoe de vereiste passende waarborgen bood.
Niettemin werden er in artikel 629, § 1, 3°, Wetboek vennootschappen bijkomende regels ingevoerd die gelden ingeval de artikelen 523 en 524 van het Wetboek van Vennootschappen niet van toepassing zouden zijn (omwille van het feit dat leden van het bestuursorgaan van de moedervennootschap partij zouden zijn bij de transactie).
Art. 20 Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2009. Vermits artikel 17, 3° en 5°, niet kan worden toegepast zonder uitvoeringsbesluit wordt aan de Koning de bevoegdheid verleend te bepalen wanneer deze bepalingen in werking treden. Ik heb de eer te zijn, Sire, van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer trouwe dienaar, De Minister van Justitie, J. VANDEURZEN
ADVIES 45.142/2 VAN 17 SEPTEMBER 2008 VAN DE AFDELING WETGEVING VAN DE RAAD VAN STATE De Raad van State, afdeling wetgeving, tweede kamer, op 28 augustus 2008 door de Vice-Eerste Minister en Minister van Justitie verzocht hem, binnen een termijn van dertig dagen, van advies te dienen over een ontwerp van koninklijk besluit "tot wijziging van het wetboek van vennootschappen ingevolge Richtlijn 2006/638/EG van 6 september 2006 tot wijziging van Richtlijn 77/91/EEG", heeft het volgende advies gegeven : Aangezien de adviesaanvraag is ingediend op basis van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, zoals het is vervangen bij de wet van 2 april 2003, beperkt de afdeling wetgeving overeenkomstig artikel 84, § 3, van de voornoemde gecoördineerde wetten, haar onderzoek tot de rechtsgrond van het ontwerp, de bevoegdheid van de steller van de handeling en de te vervullen voorafgaande vormvereisten.
Wat deze drie punten betreft, geeft het ontwerp aanleiding tot de volgende opmerkingen.
Algemene opmerkingen 1. Beide versies van het ontwerp behoren richtlijn 2006/68/EG van 6 september 2006 (1) om te zetten met inachtneming van beide taalversies van dit instrument.Het voorliggende ontwerp doet in dat verband moeilijkheden rijzen.
Zo vult artikel 2 van het ontwerp artikel 219 van het Wetboek van Vennootschappen aan door een paragraaf 2 toe te voegen, in onderdeel 2°, a), van deze paragraaf wordt in het Frans de uitdrukking "juste valeur" gebezigd terwijl in de Nederlandse versie er evenwel sprake is van "de waarde in het economisch verkeer", en in de richtlijn de woorden "billijke waarde" worden gebezigd, wat overeenstemt met de terminologie in de Franse versie.
Dezelfde opmerking geldt voor de artikelen 8, 10 en 12 van het ontwerp van koninklijk besluit. Zulks geldt evenzo voor de bepalingen betreffende de "quasi-inbreng" (artikelen 3, 4, 9 en 13 van het ontwerp). 2. Het ontworpen koninklijk besluit regelt de kapitaalverhoging door inbreng in natura in de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid (BVBA) (artikel 3) en in de naamloze vennootschap (NV) (artikel 13) en wijzigt telkens het desbetreffende artikel van het Wetboek van Vennootschappen.Het voorziet daarentegen niet in een aanpassing van artikel 423 van het Wetboek van Vennootschappen, dat kapitaalverhoging door inbreng in natura in een coöperatieve vennootschap met beperkte aansprakelijkheid (CVBA) regelt.
De steller van de tekst zou deze uitzondering moeten rechtvaardigen, voor zover het niet om een onachtzaamheid gaat.
Bijzondere opmerkingen Opschrift Het volledige opschrift van richtlijn 2006/68/EG van 6 september 2006 dient te worden vermeld, namelijk : "richtlijn 2006/68/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 september 2006 tot wijziging van richtlijn 77/91/EEG van de Raad met betrekking tot de oprichting van de naamloze vennootschap, alsook de instandhouding en wijziging van haar kapitaal. » Dispositief Artikel 3 (ontworpen artikel 222, § 2, van het Wetboek van Vennootschappen) Het zou beter zijn van de ontworpen bepalingen een nieuw artikel te maken in plaats van de paragrafen 2 en 3 van artikel 222 van het Wetboek van Vennootschappen.
Artikel 4 1. In het ontworpen artikel 313, § 3, 5°, rijst de vraag waarom, zoals in de richtlijn, niet eveneens wordt vermeld "en, in voorkomend geval, met het agio"; Dezelfde opmerking geldt voor de artikelen 8 (ontworpen artikel 395, § 3, 5°), 10 (ontworpen artikel 423, § 5, 5/), 12 (ontworpen artikel 444, § 3, 5/) en 14 (ontworpen artikel 602, § 3, 5°).
De gemachtigde ambtenaar heeft het volgende verklaard : « Er moet inderdaad naar de agio/uitgiftepremie worden verwezen in de gevallen waarin het een kapitaalverhoging door inbreng in natura betreft. Er is dan immers geen enkele reden om bij de omzetting van artikel 10ter (inbreng in natura zonder deskundigenrapport) anders te werk te gaan dan bij de omzetting van artikel 10.2 (inbreng in natura met deskundigenrapport). Artikel 10.2 werd in het verleden immers reeds omgezet door de artikel 602, lid 2, W.Venn. voor de NV (en op gelijkaardige wijze in de artikelen 313, lid 2 (BVBA) en 423, § 1, lid 2 (CVBA). De in die artikelen gebruikte formulering (die weliswaar soms lichtjes verschilt) is o.i. ook te verkiezen : « en, in voorkomend geval, met de uitgiftepremie van de tegen de inbreng uit te geven aandelen ». » Het ontwerp moet dienovereenkomstig worden aangepast. 2. Artikel 4 van het ontwerp wijzigt artikel 313 van het Wetboek van Vennootschappen, dat kapitaalverhoging door inbreng in natura in de BVBA regelt. In paragraaf 2, tweede lid, staat dat in sommige gevallen de inbreng in natura geherwaardeerd wordt. De Raad van State verwijst in dat verband naar het huidige artikel 313, dat artikel 313, § 1, wordt van het Wetboek van Vennootschappen. Er dient dus vanuit te worden gegaan dat, indien er sprake is van een herwaardering, deze moet geschieden vóór het samenroepen van de algemene vergadering die zal moeten beslissen over de kapitaalverhoging, daar de beslissing van het bestuursorgaan ingediend moet worden bij de griffie van de rechtbank van koophandel overeenkomstig het huidige artikel 313, vierde lid, dat artikel 313, § 1, vierde lid, van het Wetboek van Vennootschappen wordt.
Indien de herwaardering moet geschieden op een ander tijdstip, bijvoorbeeld tussen de bijeenroeping van de algemene vergadering en de beslissing van de algemene vergadering, dient zulks te worden gepreciseerd. Het komt er immers op aan elke rechtsonzekerheid in dat opzicht te voorkomen.
Dezelfde precisering moet worden aangebracht in artikel 14, dat artikel 602 aanvult van het Wetboek van Vennootschappen betreffende kapitaalverhoging door inbreng in natura in een NV. Artikel 11 (ontworpen artikel 430 van het Wetboek van Vennootschappen) 1. De Raad van State vraagt zich af of het in de ontworpen paragraaf 1, 3°, in het licht van de door de steller van het ontwerp algemeen gevolgde werkwijze, niet logischer zou zijn eveneens te voorzien in het geval van artikel 23bis van richtlijn 2006/68 in verband met de CVBA.2. De ontworpen paragraaf 1, 5°, in fine, heeft het over "die verkrijging of inschrijving".In het begin van de zin is er evenwel alleen sprake van de inschrijving op aandelen en niet van het verkrijgen ervan. De tekst moet dienovereenkomstig worden gecorrigeerd.
Artikel 13 (ontworpen artikel 447 van het Wetboek van Vennootschappen) Het zou beter zijn van de ontworpen bepalingen een nieuw artikel te maken in plaats van de paragrafen 2 en 3 van artikel 447 van het Wetboek van Vennootschappen.
Artikel 16 (wijzigingen in artikel 620 van het Wetboek van Vennootschappen) 1. Artikel 16, 1°, van het ontwerp wijzigt in artikel 620 van het Wetboek van Vennootschappen, het percentage voor het mogelijk door een NV verkrijgen van haar eigen aandelen, door het te brengen van 10 % op 20 % van het geplaatste kapitaal. De Raad van State vraagt zich af of ook artikel 631 van het Wetboek van Vennootschappen betreffende de kruisparticipaties bijgevolg niet dient te worden gewijzigd; dit artikel beperkt tot 10 % van de stemrechten het aantal aandelen, winstbewijzen en certificaten dat dochtervennootschappen mogen bezitten in hun moedervennootschap die de rechtsvorm van een NV heeft aangenomen. 2. Artikel 620, § 1, 5°, van het Wetboek van Vennootschappen bepaalt dat het aanbod tot verkrijging onder dezelfde voorwaarden aan alle aandeelhouders moet worden gedaan, uitgezonderd meer bepaald genoteerde vennootschappen en die waarvan de aandelen verhandeld mogen worden op een niet-gereglementeerde markt welke dagelijks door een marktonderneming wordt georganiseerd. In het verslag aan de Koning wordt gepreciseerd dat het gaat om "een specifieke toepassing van het beginsel van de gelijke behandeling van de aandeelhouders die impliceert dat alle aandeelhouders de mogelijkheid moeten krijgen hun aandelen te verkopen en dit tegen een prijs die voor iedereen gelijk is".
Zoals in het verslag aan de Koning wordt uitgelegd, moet artikel 620, § 1, 5°, van het Wetboek van Vennootschappen worden aangepast om rekening te houden met de nieuwe georganiseerde verhandelingssystemen (multilaterale handelsfaciliteiten - MTF in het Engels), die erkend worden door de MiFID-richtlijn. De verwijzing naar "een dagelijks door een marktonderneming georganiseerde niet-gereglementeerde markt" wordt vervangen door een verwijzing naar de "vennootschappen die toegelaten zijn tot een MTF zoals bedoeld in artikel 2, 4°, van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten". Evenwel wordt alleen gedoeld op MTF's die werken met minstens één dagelijkse verhandeling en met een centraal orderboek, teneinde, zoals in het verslag aan de Koning wordt gepreciseerd, "de toepassing te waarborgen van de nieuwe voorwaarden voor gelijke behandeling in de prijsbepaling".
In het verslag aan de Koning staat voorts het volgende : « De genoteerde vennootschappen of de vennootschappen die zijn toegelaten tot een MTF mogen voortaan eigen aandelen inkopen, zowel op de gereglementeerde markt waar zij genoteerd staan of op de MTF waartoe zij zijn toegelaten, maar eveneens op enige andere MTF ook al voldoet die niet aan de wettelijke voorwaarden van dagelijkse verhandeling en gebruik van een centraal orderboek, bij een tussenpersoon die optreedt als systematische internaliseerder, of zelfs buiten enige markt of georganiseerde handelsfaciliteit via een OTCverrichting(...)" (2).
Er rijzen twee vragen : - steller van het ontwerp zou moeten uitleggen in welk opzicht het vereiste dat de vennootschap is toegelaten tot een MTF die werkt met "minstens één dagelijkse verhandeling en met een centraal orderboek" een waarborg vormt voor de aandeelhouders, zelfs indien de wederinkoop niet geschiedt op de MTF waartoe de vennootschap is toegelaten. - tweede vraag betreft de wijze waarop de gelijkheid van de aandeelhouders kan worden gewaarborgd als zij niet allemaal de mogelijkheid hebben om hun aandelen te verkopen, zoals het geval zal zijn bij een onderhandse verkoop. Het uitdrukkelijk waarborgen van de gelijkwaardigheid van de geboden prijs volstaat niet als het aanbod niet voor allen geldt (3). Men keert dan terug naar de algemene regel volgens welke het aanbod tot verkrijging van aandelen gedaan moet worden op dezelfde voorwaarden aan alle aandeelhouders. Met andere woorden, indien het vereiste inzake informatieverstrekking aan alle aandeelhouders gecombineerd wordt met de gelijkheid van prijs, vraagt de Raad van State zich af in welk opzicht de nieuwe bepalingen een uitzondering vormen op het algemene beginsel dat het aanbod tot verkrijging gedaan moet worden op dezelfde voorwaarden aan alle aandeelhouders.
Artikel 18 Er zou uitdrukkelijk moeten worden voorzien in de datum van inwerkingtreding van artikel 16 van het ontwerp. (1) Richtlijn 2006/68/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 september 2006 tot wijziging van Richtlijn 77/91/EEG van de Raad met betrekking tot de oprichting van de naamloze vennootschap, alsook de instandhouding en wijziging van haar kapitaal (hierna genoemd richtlijn 2006/68).(2) Deze mogelijkheid is het gevolg van het schrappen van de woorden "op deze markten" in de huidige tekst van artikel 620, § 1, vijfde lid, 5°, van het Wetboek van Vennootschappen.(3) Het laat zich aanzien dat de bij het ontworpen artikel 620, § 2, derde lid, aan de Koning verleende machtiging om te bepalen welke verplichtingen de bedoelde vennootschappen hebben inzake informatieverstrekking aan het publiek over wederinkoopverrichtingen, een zodanig aanbod aan alle aandeelhouders impliceert.Het verslag aan de Koning preciseert : "Elke transactie die volgens artikel 620, § 1, van het Wetboek van Vennootschappen wordt uitgevoerd zou ter kennis moeten worden gebracht van alle beleggers. » De kamer was samengesteld uit : De heer Y. Kreins, kamervoorzitter;
De heer P. Vandernoot en Mevr. M. Baguet, staatsraden;
De heren G. Keutgen en H. Bosly, assessoren van de afdeling wetgeving;
Mevr. B. Vigneron, griffier.
Het verslag werd uitgebracht door de heer A. Lefèbvre, eerste auditeur.
De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst werd nagezien onder toezicht van de heer P. Vandernoot.
De griffier, B. Vigneron.
De voorzitter, Y. Kreins.
8 OKTOBER 2008. - Koninklijk besluit tot wijziging van het Wetboek van vennootschappen ingevolge Richtlijn 2006/68/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 september 2006 tot wijziging van Richtlijn 77/91/EEG van de Raad met betrekking tot de oprichting van de naamloze vennootschap, alsook de instandhouding en wijziging van haar kapitaal ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 8 juni 2008 houdende diverse bepalingen (I), artikel 79;
Gelet op het Wetboek van Vennootschappen;
Gelet op het advies van de inspecteur van Financiën, gegeven op 7 augustus 2008;
Gelet op advies 45.142/2 van de Raad van State, gegeven op 17 september 2008, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;
Op de voordracht van de Minister van Justitie, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.Dit koninklijk besluit voorziet in de omzetting van richtlijn 2006/68/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 september 2006 tot wijziging van richtlijn 77/91/EEG van de Raad met betrekking tot de oprichting van de naamloze vennootschap, alsook de instandhouding en wijziging van haar kapitaal.
Art. 2.Artikel 219 van het Wetboek van Vennootschappen, waarvan de bestaande tekst paragraaf 1 zal vormen, wordt aangevuld met een paragraaf 2, luidende : « § 2. Paragraaf 1 is niet van toepassing wanneer een inbreng in natura plaatsvindt : 1° in de vorm van effecten of geldmarktinstrumenten zoals bepaald in artikel 2, 31° en 32°, van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten, die worden gewaardeerd tegen de gewogen gemiddelde koers waartegen zij gedurende de drie maanden voorafgaand aan de daadwerkelijke datum van de verwezenlijking van de inbreng in natura op een of meer gereglementeerde markten zoals bepaald in artikel 2, 3°, 5° en 6°, van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten zijn toegelaten;2° in de vorm van andere vermogensbestanddelen dan de in het 1° bedoelde effecten en geldmarktinstrumenten, welke reeds door een bedrijfsrevisor zijn gewaardeerd en wanneer aan de volgende voorwaarden is voldaan : a) de waarde in het economisch verkeer werd bepaald op een datum die niet meer dan zes maanden aan de effectieve datum van de inbreng voorafgaat;b) de waardering is uitgevoerd met inachtneming van de algemeen aanvaarde normen en beginselen voor de waardering van de categorie vermogensbestanddelen die de inbreng vormen;3° in de vorm van andere vermogensbestanddelen dan de in het 1° bedoelde effecten en geldmarktinstrumenten, waarbij de waarde in het economisch verkeer van elk vermogensbestanddeel is afgeleid uit de jaarrekeningen van het voorgaande boekjaar, mits de jaarrekeningen door de commissaris of door de met de controle van de jaarrekeningen belaste persoon werden gecontroleerd en mits het verslag van die persoon een verklaring zonder voorbehoud bevat. Paragraaf 1 is evenwel van toepassing op de herwaardering waartoe wordt overgegaan op initiatief en onder de verantwoordelijkheid van de oprichters : 1° op het in paragraaf 2, eerste lid, 1°, bepaalde geval indien de koers is beïnvloed door uitzonderlijke omstandigheden die zouden leiden tot een aanzienlijke wijziging van de waarde van het vermogensbestanddeel op de effectieve datum van de inbreng ervan, met inbegrip van situaties waarin de markt voor die effecten of geldmarktinstrumenten niet meer liquide is;2° op de in paragraaf 2, eerste lid, 2° en 3°, bepaalde gevallen indien nieuwe bijzondere omstandigheden zouden leiden tot een aanzienlijke wijziging van de waarde in het economisch verkeer van het vermogensbestanddeel op de effectieve datum van de inbreng ervan. § 3. In de gevallen bepaald in paragraaf 2 waarin de inbreng plaatsvindt zonder toepassing van paragraaf 1, wordt binnen één maand na de effectieve datum van de inbreng van het vermogensbestanddeel een verklaring neergelegd overeenkomstig artikel 75, waarin de volgende inlichtingen worden vermeld : 1° een beschrijving van de desbetreffende inbreng in natura;2° de naam van de inbrenger;3° de waarde van deze inbreng, de herkomst van deze waardering, en in voorkomend geval, de waarderingsmethode;4° de nominale waarde van de aandelen of, bij gebreke van een nominale waarde, het aantal aandelen die tegen elke inbreng in natura zijn uitgegeven;5° een attest dat bepaalt of de verkregen waarde ten minste met het aantal en de nominale waarde of, bij gebreke van een nominale waarde, de fractiewaarde van de tegen de inbreng uit te geven aandelen overeenkomt;6° een attest dat er zich geen nieuwe bijzondere omstandigheden hebben voorgedaan ten opzichte van de oorspronkelijke waardering die deze kunnen beïnvloeden.».
Art. 3.Artikel 222 van hetzelfde Wetboek, waarvan de bestaande tekst paragraaf 1 zal vormen, wordt aangevuld met een paragraaf 2, luidende : « § 2. Artikel 220 is niet van toepassing wanneer een quasi-inbreng plaatsvindt : 1° in de vorm van effecten of geldmarktinstrumenten zoals bepaald in artikel 2, 31° en 32°, van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten, die worden gewaardeerd tegen de gewogen gemiddelde koers waartegen zij gedurende de drie maanden voorafgaand aan de daadwerkelijke datum van de verwezenlijking van de quasi-inbreng op een of meer gereglementeerde markten zoals bepaald in artikel 2, 3°, 5° en 6°, van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten zijn toegelaten;2° in de vorm van andere vermogensbestanddelen dan de in het 1° bedoelde effecten en geldmarktinstrumenten, welke reeds door een bedrijfsrevisor zijn gewaardeerd en wanneer aan de volgende voorwaarden is voldaan : a) de waarde in het economisch verkeer werd bepaald op een datum die niet meer dan zes maanden aan de effectieve datum van de quasi-inbreng voorafgaat;b) de waardering is uitgevoerd met inachtneming van de algemeen aanvaarde normen en beginselen voor de waardering van de categorie vermogensbestanddelen die de quasi-inbreng vormen;3° in de vorm van andere vermogensbestanddelen dan de in het 1° bedoelde effecten en geldmarktinstrumenten, waarbij de waarde in het economisch verkeer van elk vermogensbestanddeel is afgeleid uit de jaarrekeningen van het voorgaande boekjaar, mits de jaarrekeningen door de commissaris of door de met de controle van de jaarrekeningen belaste persoon werden gecontroleerd en mits het verslag van die persoon een verklaring zonder voorbehoud bevat. Artikel 220 is evenwel van toepassing op de herwaardering waartoe wordt overgegaan op initiatief en onder de verantwoordelijkheid van het bestuursorgaan : 1° op het in paragraaf 2, eerste lid, 1°, bepaalde geval indien de koers is beïnvloed door uitzonderlijke omstandigheden die zouden leiden tot een aanzienlijke wijziging van de waarde van het vermogensbestanddeel op de effectieve datum van de quasi-inbreng ervan, met inbegrip van situaties waarin de markt voor die effecten of geldmarktinstrumenten niet meer liquide is;2° op de in paragraaf 2, eerste lid, 2° en 3°, bepaalde gevallen indien nieuwe bijzondere omstandigheden zouden leiden tot een aanzienlijke wijziging van de waarde in het economisch verkeer van het vermogensbestanddeel op de effectieve datum van de quasi-inbreng ervan. Bij het ontbreken van een herwaardering zoals bedoeld in paragraaf 2, tweede lid, 2°, kunnen een of meer aandeelhouders die op de dag dat het besluit tot quasi-inbreng wordt genomen gezamenlijk ten minste 5 % van het geplaatste kapitaal in hun bezit hebben, een waardering volgens paragraaf 1 door een bedrijfsrevisor eisen.
Deze eis kan ingediend worden tot de effectieve datum van de quasi-inbreng van het vermogensbestanddeel, op voorwaarde dat zij op datum van de eis nog steeds ten minste 5 % van het geplaatste kapitaal, zoals dat kapitaal luidde op de dag dat het besluit tot quasi-inbreng werd genomen, gezamenlijk in hun bezit hebben.
De kosten van deze herwaardering komen ten laste van de vennootschap. § 3. In de gevallen van paragraaf 2 waarin de quasi-inbreng plaatsvindt zonder toepassing van artikel 220, wordt binnen één maand na de effectieve datum van de quasi-inbreng van het vermogensbestanddeel een verklaring neergelegd overeenkomstig artikel 75, waarin de volgende inlichtingen worden vermeld : 1° een beschrijving van de desbetreffende quasi-inbreng;2° de naam van de eigenaar van het goed dat de vennootschap wil verkrijgen;3° de waarde van deze quasi-inbreng, de herkomst van deze waardering, en in voorkomend geval, de waarderingsmethode;4° een attest dat de vergoeding bepaalt die werkelijk als tegenprestatie voor de verkrijging wordt verstrekt;5° een attest dat er zich geen nieuwe bijzondere omstandigheden hebben voorgedaan ten opzichte van de oorspronkelijke waardering die deze kunnen beïnvloeden.»
Art. 4.Artikel 313 van hetzelfde Wetboek, waarvan de bestaande tekst paragraaf 1 zal vormen, wordt aangevuld met een paragraaf 2, luidende : « § 2. Paragraaf 1 is niet van toepassing wanneer een inbreng in natura plaatsvindt : 1° in de vorm van effecten of geldmarktinstrumenten zoals bepaald in artikel 2, 31° en 32°, van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten, die worden gewaardeerd tegen de gewogen gemiddelde koers waartegen zij gedurende de drie maanden voorafgaand aan de daadwerkelijke datum van de verwezenlijking van de inbreng in natura op een of meer gereglementeerde markten zoals bepaald in artikel 2, 3°, 5° en 6°, van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten zijn toegelaten;2° in de vorm van andere vermogensbestanddelen dan de in het 1° bedoelde effecten en geldmarktinstrumenten, welke reeds door een bedrijfsrevisor zijn gewaardeerd en wanneer aan de volgende voorwaarden is voldaan : a) de waarde in het economisch verkeer werd bepaald op een datum die niet meer dan zes maanden aan de effectieve datum van de inbreng voorafgaat;b) de waardering is uitgevoerd met inachtneming van de algemeen aanvaarde normen en beginselen voor de waardering van de categorie vermogensbestanddelen die de inbreng vormen;3° in de vorm van andere vermogensbestanddelen dan de in het 1° bedoelde effecten en geldmarktinstrumenten, waarbij de waarde in het economisch verkeer van elk vermogensbestanddeel is afgeleid uit de jaarrekeningen van het voorgaande boekjaar, mits de jaarrekeningen door de commissaris of door de met de controle van de jaarrekeningen belaste persoon werden gecontroleerd en mits het verslag van die persoon een verklaring zonder voorbehoud bevat. Paragraaf 1 is evenwel van toepassing op de herwaardering waartoe wordt overgegaan op initiatief en onder de verantwoordelijkheid van het bestuursorgaan : 1° op het in paragraaf 2, eerste lid, 1°, bepaalde geval indien de koers is beïnvloed door uitzonderlijke omstandigheden die zouden leiden tot een aanzienlijke wijziging van de waarde van het vermogensbestanddeel op de effectieve datum van de inbreng ervan, met inbegrip van situaties waarin de markt voor die effecten of geldmarktinstrumenten niet meer liquide is;2° op de in paragraaf 2, eerste lid, 2° en 3°, bepaalde gevallen indien nieuwe bijzondere omstandigheden zouden leiden tot een aanzienlijke wijziging van de waarde in het economisch verkeer van het vermogensbestanddeel op de effectieve datum van de inbreng ervan. Bij het ontbreken van een herwaardering zoals bedoeld in paragraaf 2, tweede lid, 2°, kunnen een of meer aandeelhouders die op de dag dat het besluit tot kapitaalverhoging wordt genomen gezamenlijk ten minste 5 % van het geplaatste kapitaal in hun bezit hebben, een waardering volgens paragraaf 1 door een bedrijfsrevisor eisen.
Deze eis kan ingediend worden tot de effectieve datum van de inbreng van het vermogensbestanddeel, op voorwaarde dat zij op datum van de eis nog steeds ten minste 5 % van het geplaatste kapitaal, zoals dat kapitaal luidde op de dag dat het besluit tot verhoging werd genomen, gezamenlijk in hun bezit hebben.
De kosten van deze herwaardering komen ten laste van de vennootschap. § 3. In de gevallen bepaald in paragraaf 2 waarin de inbreng plaatsvindt zonder toepassing van paragraaf 1, wordt binnen één maand na de effectieve datum van de inbreng van het vermogensbestanddeel een verklaring neergelegd overeenkomstig artikel 75, waarin de volgende inlichtingen worden vermeld : 1° een beschrijving van de desbetreffende inbreng in natura;2° de naam van de inbrenger;3° de waarde van deze inbreng, de herkomst van deze waardering, en in voorkomend geval, de waarderingsmethode;4° de nominale waarde van de aandelen of, bij gebreke van een nominale waarde, het aantal aandelen die tegen elke inbreng in natura zijn uitgegeven;5° een attest dat bepaalt of de verkregen waarde ten minste met het aantal en de nominale waarde of, bij gebreke van een nominale waarde, de fractiewaarde en, in voorkomend geval, met de uitgiftepremie van de tegen de inbreng uit te geven aandelen overeenkomt;6° een attest dat er zich geen nieuwe bijzondere omstandigheden hebben voorgedaan ten opzichte van de oorspronkelijke waardering die deze kunnen beïnvloeden.».
Art. 5.In artikel 321, derde lid, van hetzelfde Wetboek worden de woorden « achttien maanden » vervangen door de woorden « vijf jaar ».
Art. 6.In artikel 322 van hetzelfde Wetboek worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het 1° wordt het cijfer « 10 % » vervangen door het cijfer « 20 % »;2° in het 2° worden de woorden « de verkrijging van aandelen of van certificaten » vervangen door de woorden « de verkrijging van aandelen of van certificaten, vermeerderd met het bedrag uitgetrokken voor de aandelen welke de vennootschap eerder heeft verkregen en die zij in portefeuille houdt en de aandelen verkregen door een persoon die handelt in eigen naam maar voor rekening van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, ».
Art. 7.In artikel 324, tweede lid, van hetzelfde Wetboek wordt het cijfer « 10 % » vervangen door het cijfer « 20 % ».
Art. 8.Artikel 329 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen als volgt : «
Art. 329.§ 1. Het voorschieten van middelen, toestaan van leningen of stellen van zekerheden door een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid met het oog op de verkrijging van haar aandelen door derden of met het oog op de verkrijging of de inschrijving door een derde van certificaten die betrekking hebben op haar aandelen, moet voldoen aan de volgende voorwaarden : 1° de verrichtingen gebeuren onder de verantwoordelijkheid van het bestuursorgaan en tegen billijke marktvoorwaarden, met name wat betreft de rente die de vennootschap ontvangt en de zekerheid die aan de vennootschap wordt verstrekt.De kredietwaardigheid van iedere betrokken tegenpartij moet nauwgezet onderzocht worden; 2° de verrichting is onderworpen aan een voorafgaand besluit van de algemene vergadering, genomen met inachtneming van de in artikel 286 bepaalde voorschriften inzake quorum en meerderheid;3° het bestuursorgaan stelt een verslag op waarin de redenen voor de verrichting, het belang dat de vennootschap bij het aangaan van een dergelijke verrichting heeft, de voorwaarden waartegen de verrichting wordt aangegaan, de aan de verrichting verbonden risico's voor de liquiditeit en de solvabiliteit van de vennootschap en de prijs waartegen de derde geacht wordt de aandelen te verkrijgen, worden vermeld.Dit verslag wordt bekendgemaakt overeenkomstig artikel 74;
Wanneer een bestuurder van de moedervennootschap of de moedervennootschap zelf de begunstigde is van de verrichting, dan bevat het verslag van het bestuursorgaan bovendien een specifieke verantwoording van de genomen beslissing, rekening houdend met de hoedanigheid van de begunstigde, alsook met de vermogensrechtelijke gevolgen van de verrichting voor de vennootschap; 4° het voor die verrichting uitgetrokken bedrag moet overeenkomstig artikel 320 voor uitkering vatbaar zijn.De vennootschap neemt aan de passiefzijde van haar balans een niet voor uitkering beschikbare reserve op, ten bedrage van de totale financiële bijstand; 5° wanneer een derde met financiële bijstand van de vennootschap overeenkomstig artikel 326 vervreemde aandelen van de vennootschap verkrijgt, of op in het kader van een verhoging van het geplaatst kapitaal uitgegeven aandelen inschrijft, vindt die verkrijging of inschrijving plaats tegen een billijke prijs. § 2. Met uitzondering van het eerste lid, 4°, is paragraaf 1 niet van toepassing op de voorschotten, leningen en zekerheden toegekend aan : 1° leden van het personeel van de vennootschap of van een met haar verbonden vennootschap voor de verkrijging van aandelen van deze vennootschappen of van certificaten die betrekking hebben op aandelen van die vennootschappen;2° vennootschappen waarvan ten minste de helft van de stemrechten in het bezit is van de leden van het personeel van de vennootschap, voor de verkrijging door die vennootschappen van aandelen van de vennootschap of van certificaten die betrekking hebben op aandelen van die vennootschap, waaraan ten minste de helft van de stemrechten verbonden is.».
Art. 9.Artikel 395 van het hetzelfde Wetboek, waarvan de bestaande tekst paragraaf 1 zal vormen, wordt aangevuld met een paragraaf 2, luidende als volgt : « § 2. Paragraaf 1 is niet van toepassing wanneer een inbreng in natura plaatsvindt : 1° in de vorm van effecten of geldmarktinstrumenten zoals bepaald in artikel 2, 31° en 32°, van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten, die worden gewaardeerd tegen de gewogen gemiddelde koers waartegen zij gedurende de drie maanden voorafgaand aan de daadwerkelijke datum van de verwezenlijking van de inbreng in natura op een of meer gereglementeerde markten zoals bepaald in artikel 2, 3°, 5° en 6°, van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten zijn toegelaten;2° in de vorm van andere vermogensbestanddelen dan de in het 1° bedoelde effecten en geldmarktinstrumenten, welke reeds door een bedrijfsrevisor zijn gewaardeerd en wanneer aan de volgende voorwaarden is voldaan : a) de waarde in het economisch verkeer werd bepaald op een datum die niet meer dan zes maanden aan de effectieve datum van de inbreng voorafgaat;b) de waardering is uitgevoerd met inachtneming van de algemeen aanvaarde normen en beginselen voor de waardering van de categorie vermogensbestanddelen die de inbreng vormen;3° in de vorm van andere vermogensbestanddelen dan de in het 1° bedoelde effecten en geldmarktinstrumenten, waarbij de waarde in het economisch verkeer van elk vermogensbestanddeel is afgeleid uit de jaarrekeningen van het voorgaande boekjaar, mits de jaarrekeningen door de commissaris of door de met de controle van de jaarrekeningen belaste persoon werden gecontroleerd en mits het verslag van die persoon een verklaring zonder voorbehoud bevat. Paragraaf 1 is evenwel van toepassing op de herwaardering waartoe wordt overgegaan op initiatief en onder de verantwoordelijkheid van de oprichters : 1° op het in paragraaf 2, eerste lid, 1°, bepaalde geval indien de koers is beïnvloed door uitzonderlijke omstandigheden die zouden leiden tot een aanzienlijke wijziging van de waarde van het vermogensbestanddeel op de effectieve datum van de inbreng ervan, met inbegrip van situaties waarin de markt voor die effecten of geldmarktinstrumenten niet meer liquide is;2° op de in paragraaf 2, eerste lid, 2° en 3°, bepaalde gevallen indien nieuwe bijzondere omstandigheden zouden leiden tot een aanzienlijke wijziging van de waarde in het economisch verkeer van het vermogensbestanddeel op de effectieve datum van de inbreng ervan. § 3. In de gevallen van paragraaf 2 waarin de inbreng plaatsvindt zonder toepassing van paragraaf 1, wordt binnen één maand na de effectieve datum van de inbreng van het vermogensbestanddeel een verklaring neergelegd overeenkomstig artikel 75, waarin de volgende inlichtingen worden vermeld : 1° een beschrijving van de desbetreffende inbreng in natura;2° de naam van de inbrenger;3° de waarde van deze inbreng, de herkomst van deze waardering, en in voorkomend geval, de waarderingsmethode;4° de nominale waarde van de aandelen of, bij gebreke van een nominale waarde, het aantal aandelen die tegen elke inbreng in natura zijn uitgegeven;5° een attest dat bepaalt of de verkregen waarde ten minste met het aantal en de nominale waarde of, bij gebreke van een nominale waarde, de fractiewaarde van de tegen de inbreng uit te geven aandelen overeenkomt;6° een attest dat er zich geen nieuwe bijzondere omstandigheden hebben voorgedaan ten opzichte van de oorspronkelijke waardering die deze kunnen beïnvloeden.»
Art. 10.Artikel 396 van hetzelfde Wetboek wordt aangevuld met de volgende paragrafen : « § 4. Paragraaf 1 is niet van toepassing wanneer een quasi-inbreng plaatsvindt : 1° in de vorm van effecten of geldmarktinstrumenten zoals bepaald in artikel 2, 31° en 32°, van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten, die worden gewaardeerd tegen de gewogen gemiddelde koers waartegen zij gedurende de drie maanden voorafgaand aan de daadwerkelijke datum van de verwezenlijking van de quasi-inbreng op een of meer gereglementeerde markten zoals bepaald in artikel 2, 3°, 5° en 6°, van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten zijn toegelaten;2° in de vorm van andere vermogensbestanddelen dan de in het 1° bedoelde effecten en geldmarktinstrumenten, welke reeds door een bedrijfsrevisor zijn gewaardeerd en wanneer aan de volgende voorwaarden is voldaan : a) de waarde in het economisch verkeer werd bepaald op een datum die niet meer dan zes maanden aan de effectieve datum van de quasi-inbreng voorafgaat;b) de waardering is uitgevoerd met inachtneming van de algemeen aanvaarde normen en beginselen voor de waardering van de categorie vermogensbestanddelen die de quasi-inbreng vormen;3° in de vorm van andere vermogensbestanddelen dan de in het 1° bedoelde effecten en geldmarktinstrumenten, waarbij de waarde in het economisch verkeer van elk vermogensbestanddeel is afgeleid uit de jaarrekeningen van het voorgaande boekjaar, mits de jaarrekeningen door de commissaris of door de met de controle van de jaarrekeningen belaste persoon werden gecontroleerd en mits het verslag van die persoon een verklaring zonder voorbehoud bevat. Paragraaf 1 is evenwel van toepassing op de herwaardering waartoe wordt overgegaan op initiatief en onder de verantwoordelijkheid van het bestuursorgaan : 1° op het in paragraaf 4, eerste lid, 1°, bepaalde geval indien de koers is beïnvloed door uitzonderlijke omstandigheden die zouden leiden tot een aanzienlijke wijziging van de waarde van het vermogensbestanddeel op de effectieve datum van de quasi-inbreng ervan, met inbegrip van situaties waarin de markt voor die effecten of geldmarktinstrumenten niet meer liquide is;2° op de in paragraaf 4, eerste lid, 2° en 3°, bepaalde gevallen indien nieuwe bijzondere omstandigheden zouden leiden tot een aanzienlijke wijziging van de waarde in het economisch verkeer van het vermogensbestanddeel op de effectieve datum van de quasi-inbreng ervan. Bij het ontbreken van een herwaardering zoals bedoeld in paragraaf 4, tweede lid, 2°, kunnen een of meer aandeelhouders die op de dag dat het besluit tot kapitaalverhoging wordt genomen gezamenlijk ten minste 5 % van het geplaatste kapitaal in hun bezit hebben, een waardering volgens paragraaf 1 door een bedrijfsrevisor eisen.
Deze eis kan ingediend worden tot de effectieve datum van de quasi-inbreng van het vermogensbestanddeel, op voorwaarde dat zij op datum van de eis nog steeds ten minste 5 % van het geplaatste kapitaal, zoals dat kapitaal luidde op de dag dat het besluit tot verhoging werd genomen, gezamenlijk in hun bezit hebben.
De kosten van deze herwaardering komen ten laste van de vennootschap. § 5. In de gevallen van paragraaf 4 waarin de quasi-inbreng plaatsvindt zonder toepassing van paragraaf 1 van huidig artikel, wordt binnen één maand na de effectieve datum van de quasi-inbreng van het vermogensbestanddeel een verklaring neergelegd overeenkomstig artikel 75, waarin de volgende inlichtingen worden vermeld : 1° een beschrijving van de desbetreffende quasi-inbreng;2° de naam van de eigenaar van het goed dat de vennootschap voornemens is te verkrijgen;3° de waarde van deze quasi-inbreng, de herkomst van deze waardering, en in voorkomend geval, de waarderingsmethode;4° een attest dat de vergoeding bepaalt die werkelijk als tegenprestatie voor de verkrijging wordt verstrekt;5° een attest dat er zich geen nieuwe bijzondere omstandigheden hebben voorgedaan ten opzichte van de oorspronkelijke waardering die deze kunnen beïnvloeden.»
Art. 11.Artikel 423 van hetzelfde Wetboek wordt aangevuld met de volgende paragrafen : § 4. Paragraaf 1 is niet van toepassing wanneer een inbreng in natura plaatsvindt : 1° in de vorm van effecten of geldmarktinstrumenten zoals bepaald in artikel 2, 31° en 32°, van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten, die worden gewaardeerd tegen de gewogen gemiddelde koers waartegen zij gedurende de drie maanden voorafgaand aan de daadwerkelijke datum van de verwezenlijking van de inbreng in natura op een of meer gereglementeerde markten zoals bepaald in artikel 2, 3°, 5° en 6°, van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten zijn toegelaten.2° in de vorm van andere vermogensbestanddelen dan de in het 1° bedoelde effecten en geldmarktinstrumenten, welke reeds door een bedrijfsrevisor zijn gewaardeerd en wanneer aan de volgende voorwaarden is voldaan : a) de waarde in het economisch verkeer werd bepaald op een datum die niet meer dan zes maanden aan de effectieve datum van de inbreng voorafgaat;b) de waardering is uitgevoerd met inachtneming van de algemeen aanvaarde normen en beginselen voor de waardering van de categorie vermogensbestanddelen die de inbreng vormen;3° in de vorm van andere vermogensbestanddelen dan de in het 1° bedoelde effecten en geldmarktinstrumenten, waarbij de waarde in het economisch verkeer van elk vermogensbestanddeel is afgeleid uit de jaarrekeningen van het voorgaande boekjaar, mits de jaarrekeningen door de commissaris of door de met de controle van de jaarrekeningen belaste persoon werden gecontroleerd en mits het verslag van die persoon een verklaring zonder voorbehoud bevat. Paragraaf 1 is evenwel van toepassing op de herwaardering waartoe wordt overgegaan op initiatief en onder de verantwoordelijkheid van het bestuursorgaan : 1° op het in paragraaf 4, eerste lid, 1° bepaalde geval indien de koers is beïnvloed door uitzonderlijke omstandigheden die zouden leiden tot een aanzienlijke wijziging van de waarde van het vermogensbestanddeel op de effectieve datum van de inbreng ervan, met inbegrip van situaties waarin de markt voor die effecten of geldmarktinstrumenten niet meer liquide is;2° op de in paragraaf 4, eerste lid, 2° en 3° bepaalde gevallen indien nieuwe bijzondere omstandigheden zouden leiden tot een aanzienlijke wijziging van de waarde in het economisch verkeer van het vermogensbestanddeel op de effectieve datum van de inbreng ervan. Bij het ontbreken van een herwaardering zoals bedoeld in paragraaf 4, tweede lid, 2°, kunnen een of meer aandeelhouders die op de dag dat het besluit tot kapitaalverhoging wordt genomen gezamenlijk ten minste 5 % van het geplaatste kapitaal in hun bezit hebben, een waardering volgens paragraaf 1 door een bedrijfsrevisor eisen.
Deze eis kan ingediend worden tot de effectieve datum van de inbreng van het vermogensbestanddeel, op voorwaarde dat zij op datum van de eis nog steeds ten minste 5 % van het geplaatste kapitaal, zoals dat kapitaal luidde op de dag dat het besluit tot verhoging werd genomen, gezamenlijk in hun bezit hebben.
De kosten van deze herwaardering komen ten laste van de vennootschap. § 5. In de gevallen van paragraaf 4 waarin de inbreng plaatsvindt zonder toepassing van paragraaf 1, wordt binnen één maand na de effectieve datum van de inbreng van het vermogensbestanddeel een verklaring neergelegd overeenkomstig artikel 75, waarin de volgende inlichtingen worden vermeld : 1° een beschrijving van de desbetreffende inbreng in natura;2° de naam van de inbrenger;3° de waarde van deze inbreng, de herkomst van deze waardering, en in voorkomend geval, de waarderingsmethode;4° de nominale waarde van de aandelen of, bij gebreke van een nominale waarde, het aantal aandelen die tegen elke inbreng in natura zijn uitgegeven;5° een attest dat bepaalt of de verkregen waarde ten minste met het aantal en de nominale waarde of, bij gebreke van een nominale waarde, de fractiewaarde en, in voorkomend geval, met de uitgiftepremie van de tegen de inbreng uit te geven aandelen overeenkomt;6° een attest dat er zich ten opzichte van de oorspronkelijke waardering geen nieuwe bijzondere omstandigheden hebben voorgedaan.».
Art. 12.Artikel 430 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen als volgt : «
Art. 430.§ 1. Het voorschieten van middelen, toestaan van leningen of stellen van zekerheden door een coöperatieve vennootschap met beperkte aansprakelijkheid met het oog op de verkrijging van haar aandelen door een derde, moet voldoen aan de volgende voorwaarden : 1° de verrichtingen gebeuren onder de verantwoordelijkheid van het bestuursorgaan en tegen billijke marktvoorwaarden, met name wat betreft de rente die de vennootschap ontvangt en de zekerheid die aan de vennootschap wordt verstrekt.De kredietwaardigheid van iedere betrokken tegenpartij moet nauwgezet onderzocht worden; 2° de verrichting is onderworpen aan een voorafgaand besluit van de algemene vergadering, genomen met inachtneming van de in artikel 558 bepaalde voorschriften inzake quorum en meerderheid;3° het bestuurdersorgaan stelt een verslag op waarin de redenen voor de verrichting, het belang dat de vennootschap bij het aangaan van een dergelijke verrichting heeft, de voorwaarden waartegen de verrichting wordt aangegaan, de aan de verrichting verbonden risico's voor de liquiditeit en de solvabiliteit van de vennootschap en de prijs waartegen de derde geacht wordt de aandelen te verkrijgen, worden vermeld.Dit verslag wordt bekendgemaakt overeenkomstig artikel 74; 4° het voor die verrichting uitgetrokken bedrag moet overeenkomstig artikel 429 voor uitkering vatbaar zijn.De vennootschap neemt aan de passiefzijde van haar balans een niet voor uitkering beschikbare reserve op, ten bedrage van de totale financiële bijstand; 5° wanneer een derde met financiële bijstand van de vennootschap op in het kader van een verhoging van het geplaatst kapitaal uitgegeven aandelen inschrijft, vindt die inschrijving plaats tegen een billijke prijs. § 2. Met uitzondering van het eerste lid, 4°, is paragraaf 1 niet van toepassing op : 1° verrichtingen in de gewone bedrijfsuitoefening die plaatshebben onder de voorwaarden en tegen de zekerheden die normaal voor soortgelijke verrichtingen worden geëist van ondernemingen die vallen onder de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen;2° op de voorschotten, leningen en zekerheden toegekend aan de leden van het personeel van de vennootschap of van een met haar verbonden vennootschap voor de verkrijging van aandelen van de vennootschappen, of, aan vennootschappen waarvan ten minste de helft van de stemrechten in het bezit is van de leden van het personeel van de vennootschap, voor de verkrijging door deze vennootschappen van aandelen van de vennootschap, waaraan ten minste de helft van de stemrechten verbonden is.»
Art. 13.Artikel 444 van hetzelfde Wetboek, waarvan de bestaande tekst paragraaf 1 zal vormen, wordt aangevuld met een paragraaf 2, luidende als volgt : « § 2. Paragraaf 1 is niet van toepassing wanneer een inbreng in natura plaatsvindt : 1° in de vorm van effecten of geldmarktinstrumenten zoals bepaald in artikel 2, 31° en 32°, van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten, die worden gewaardeerd tegen de gewogen gemiddelde koers waartegen zij gedurende de drie maanden voorafgaand aan de daadwerkelijke datum van de verwezenlijking van de inbreng in natura op een of meer gereglementeerde markten zoals bepaald in artikel 2, 3°, 5° en 6°, van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten zijn toegelaten;2° in de vorm van andere vermogensbestanddelen dan de in het 1° bedoelde effecten en geldmarktinstrumenten, welke reeds door een bedrijfsrevisor zijn gewaardeerd en wanneer aan de volgende voorwaarden is voldaan : a) de waarde in het economisch verkeer werd bepaald op een datum die niet meer dan zes maanden aan de effectieve datum van de inbreng voorafgaat;b) de waardering is uitgevoerd met inachtneming van de algemeen aanvaarde normen en beginselen voor de waardering van de categorie vermogensbestanddelen die de inbreng vormen;3° in de vorm van andere vermogensbestanddelen dan de in het 1° bedoelde effecten en geldmarktinstrumenten, waarbij de waarde in het economisch verkeer van elk vermogensbestanddeel is afgeleid uit de jaarrekeningen van het voorgaande boekjaar, mits de jaarrekeningen door de commissaris of door de met de controle van de jaarrekeningen belaste persoon werden gecontroleerd en mits het verslag van die persoon een verklaring zonder voorbehoud bevat. Paragraaf 1 is evenwel van toepassing op de herwaardering waartoe wordt overgegaan op initiatief en onder de verantwoordelijkheid van de oprichters : 1° op het in paragraaf 2, eerste lid, 1°, bepaalde geval indien de koers is beïnvloed door uitzonderlijke omstandigheden die zouden leiden tot een aanzienlijke wijziging van de waarde van het vermogensbestanddeel op de effectieve datum van de inbreng ervan, met inbegrip van situaties waarin de markt voor die effecten of geldmarktinstrumenten niet meer liquide is;2° op de in paragraaf 2, eerste lid, 2° en 3° bepaalde gevallen indien nieuwe bijzondere omstandigheden zouden leiden tot een aanzienlijke wijziging van de waarde in het economisch verkeer van het vermogensbestanddeel op de effectieve datum van de inbreng ervan. § 3. in de gevallen van paragraaf 2 waarin de inbreng plaatsvindt zonder toepassing van paragraaf 1, wordt binnen één maand na de effectieve datum van de inbreng van het vermogensbestanddeel een verklaring neergelegd overeenkomstig artikel 75, waarin de volgende inlichtingen worden vermeld : 1° een beschrijving van de desbetreffende inbreng in natura;2° de naam van de inbrenger;3° de waarde van deze inbreng, de herkomst van deze waardering, en in voorkomend geval, de waarderingsmethode;4° de nominale waarde van de aandelen of, bij gebreke van een nominale waarde, het aantal aandelen die tegen elke inbreng in natura zijn uitgegeven;5° een attest dat bepaalt of de verkregen waarde ten minste met het aantal en de nominale waarde of, bij gebreke van een nominale waarde, de fractiewaarde van de tegen de inbreng uit te geven aandelen overeenkomt;6° een attest dat er zich geen nieuwe bijzondere omstandigheden hebben voorgedaan ten opzichte van de oorspronkelijke waardering die deze kunnen beïnvloeden.»
Art. 14.Artikel 447 van hetzelfde Wetboek, waarvan de bestaande tekst paragraaf 1 zal vormen, wordt aangevuld met een paragraaf 2, luidende : « § 2. Artikel 445 is niet van toepassing wanneer een quasi-inbreng plaatsvindt : 1° in de vorm van effecten of geldmarktinstrumenten zoals bepaald in artikel 2, 31° en 32°, van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten, die worden gewaardeerd tegen de gewogen gemiddelde koers waartegen zij gedurende de drie maanden voorafgaand aan de daadwerkelijke datum van de verwezenlijking van de quasi-inbreng op een of meer gereglementeerde markten zoals bepaald in artikel 2, 3°, 5° en 6°, van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten zijn toegelaten;2° in de vorm van andere vermogensbestanddelen dan de in het 1° bedoelde effecten en geldmarktinstrumenten, welke reeds door een bedrijfsrevisor zijn gewaardeerd en wanneer aan de volgende voorwaarden is voldaan : a) de waarde in het economisch verkeer werd bepaald op een datum die niet meer dan zes maanden aan de effectieve datum van de quasi-inbreng voorafgaat;b) de waardering is uitgevoerd met inachtneming van de algemeen aanvaarde normen en beginselen voor de waardering van de categorie vermogensbestanddelen die de quasi-inbreng vormen;3° in de vorm van andere vermogensbestanddelen dan de in het 1° bedoelde effecten en geldmarktinstrumenten, waarbij de waarde in het economisch verkeer van elk vermogensbestanddeel is afgeleid uit de jaarrekeningen van het voorgaande boekjaar, mits de jaarrekeningen door de commissaris of door de met de controle van de jaarrekeningen belaste persoon werden gecontroleerd en mits het verslag van die persoon een verklaring zonder voorbehoud bevat. Artikel 445 is evenwel van toepassing op de herwaardering waartoe wordt overgegaan op initiatief en onder de verantwoordelijkheid van de raad van bestuur : 1° op het in paragraaf 2, eerste lid, 1°, bepaalde geval indien de koers is beïnvloed door uitzonderlijke omstandigheden die zouden leiden tot een aanzienlijke wijziging van de waarde van het vermogensbestanddeel op de effectieve datum van de quasi-inbreng ervan, met inbegrip van situaties waarin de markt voor die effecten of geldmarktinstrumenten niet meer liquide is;2° op de in paragraaf 2, eerste lid, 2° en 3°, bepaalde gevallen indien nieuwe bijzondere omstandigheden zouden leiden tot een aanzienlijke wijziging van de waarde in het economisch verkeer van het vermogensbestanddeel op de effectieve datum van de quasi-inbreng ervan. Bij het ontbreken van een herwaardering zoals bedoeld in paragraaf 2, tweede lid, 2°, kunnen een of meer aandeelhouders die op de dag dat het besluit tot quasi-inbreng wordt genomen gezamenlijk ten minste 5 % van het geplaatste kapitaal in hun bezit hebben, een waardering volgens paragraaf 1 door een bedrijfsrevisor eisen.
Deze eis kan ingediend worden tot de effectieve datum van de quasi-inbreng van het vermogensbestanddeel, op voorwaarde dat zij op datum van de eis nog steeds ten minste 5 % van het geplaatste kapitaal, zoals dat kapitaal luidde op de dag dat het besluit tot quasi-inbreng werd genomen, gezamenlijk in hun bezit hebben.
De kosten van deze herwaardering komen ten laste van de vennootschap. § 3. In de gevallen van paragraaf 2 waarin de quasi-inbreng plaatsvindt zonder toepassing van paragraaf 1 van huidig artikel wordt binnen één maand na de effectieve datum van de quasi-inbreng van het vermogensbestanddeel een verklaring neergelegd overeenkomstig artikel 75, waarin de volgende inlichtingen worden vermeld : 1° een beschrijving van de desbetreffende quasi-inbreng;2° de naam van de eigenaar van het goed dat de vennootschap voornemens is te verkrijgen;3° de waarde van deze quasi-inbreng, de herkomst van deze waardering, en in voorkomend geval, de waarderingsmethode;4° een attest dat de vergoeding bepaalt die werkelijk als tegenprestatie voor de verkrijging wordt verstrekt;5° een attest dat er zich geen nieuwe bijzondere omstandigheden hebben voorgedaan ten opzichte van de oorspronkelijke waardering die deze kunnen beïnvloeden.»
Art. 15.Artikel 602 van hetzelfde Wetboek, waarvan de bestaande tekst paragraaf 1 zal vormen, wordt aangevuld met een paragraaf 2, luidende : « § 2. Paragraaf 1 is niet van toepassing wanneer een inbreng in natura plaatsvindt : 1° in de vorm van effecten of geldmarktinstrumenten zoals bepaald in artikel 2, 31° en 32°, van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten, die worden gewaardeerd tegen de gewogen gemiddelde koers waartegen zij gedurende de drie maanden voorafgaand aan de daadwerkelijke datum van de verwezenlijking van de inbreng in natura op een of meer gereglementeerde markten zoals bepaald in artikel 2, 3°, 5° en 6°, van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten zijn toegelaten;2° in de vorm van andere vermogensbestanddelen dan de in het 1° bedoelde effecten en geldmarktinstrumenten, welke reeds door een bedrijfsrevisor zijn gewaardeerd en wanneer aan de volgende voorwaarden is voldaan : a) de waarde in het economisch verkeer werd bepaald op een datum die niet meer dan zes maanden aan de effectieve datum van de inbreng voorafgaat;b) de waardering is uitgevoerd met inachtneming van de algemeen aanvaarde normen en beginselen voor de waardering van de categorie vermogensbestanddelen die de inbreng vormen;3° in de vorm van andere vermogensbestanddelen dan de in het 1° bedoelde effecten en geldmarktinstrumenten, waarbij de waarde in het economisch verkeer van elk vermogensbestanddeel is afgeleid uit de jaarrekeningen van het voorgaande boekjaar, mits de jaarrekeningen door de commissaris of door de met de controle van de jaarrekeningen belaste persoon werden gecontroleerd en mits het verslag van die persoon een verklaring zonder voorbehoud bevat. Paragraaf 1 is evenwel van toepassing op de herwaardering waartoe wordt overgegaan op initiatief en onder de verantwoordelijkheid van de raad van bestuur : 1° op het in paragraaf 2, eerste lid, 1°, bepaalde geval indien de koers is beïnvloed door uitzonderlijke omstandigheden die zouden leiden tot een aanzienlijke wijziging van de waarde van het vermogensbestanddeel op de effectieve datum van de inbreng ervan, met inbegrip van situaties waarin de markt voor die effecten of geldmarktinstrumenten niet meer liquide is;2° op de in paragraaf 2, eerste lid, 2° en 3° bepaalde gevallen indien nieuwe bijzondere omstandigheden zouden leiden tot een aanzienlijke wijziging van de waarde in het economisch verkeer van het vermogensbestanddeel op de effectieve datum van de inbreng ervan. Bij het ontbreken van een herwaardering zoals bedoeld in paragraaf 2, tweede lid, 2°, kunnen een of meer aandeelhouders die op de dag dat het besluit tot kapitaalverhoging wordt genomen gezamenlijk ten minste 5 % van het geplaatste kapitaal in hun bezit hebben, een waardering volgens paragraaf 1 door een bedrijfsrevisor eisen.
Deze eis kan ingediend worden tot de effectieve datum van de inbreng van het vermogensbestanddeel, op voorwaarde dat zij op datum van de eis nog steeds ten minste 5 % van het geplaatste kapitaal, zoals dat kapitaal luidde op de dag dat het besluit tot verhoging werd genomen, gezamenlijk in hun bezit hebben.
De kosten van deze herwaardering komen ten laste van de vennootschap. § 3. In de gevallen bepaald in paragraaf 2 waarin de inbreng plaatsvindt zonder toepassing van paragraaf 1, wordt binnen één maand na de effectieve datum van de inbreng van het vermogensbestanddeel een verklaring neergelegd overeenkomstig artikel 75, waarin de volgende inlichtingen worden vermeld : 1° een beschrijving van de desbetreffende inbreng in natura;2° de naam van de inbrenger;3° de waarde van deze inbreng, de herkomst van deze waardering, en in voorkomend geval, de waarderingsmethode;4° de nominale waarde van de aandelen of, bij gebreke van een nominale waarde, het aantal aandelen die tegen elke inbreng in natura zijn uitgegeven;5° een attest dat bepaalt of de verkregen waarde ten minste met het aantal en de nominale waarde of, bij gebreke van een nominale waarde, de fractiewaarde en, in voorkomend geval, met de uitgiftepremie van de tegen de inbreng uit te geven aandelen overeenkomt;6° een attest dat er zich geen nieuwe bijzondere omstandigheden hebben voorgedaan ten opzichte van de oorspronkelijke waardering die deze kunnen beïnvloeden.»
Art. 16.Artikel 603 van hetzelfde Wetboek wordt aangevuld met het volgende lid : « Indien de kapitaalverhoging bij wijze van inbreng in natura plaatsvindt met toepassing van artikel 602, § 2, wordt, vóór de inbreng in natura is verwezenlijkt, overeenkomstig artikel 75 een aankondiging neergelegd, die de datum van het besluit tot kapitaalverhoging alsook de in artikel 602, § 3, bedoelde informatie bevat. In dat geval houdt de in artikel 602, § 3, bedoelde verklaring enkel in dat zich sinds de openbaarmaking van de eerder genoemde aankondiging geen nieuwe bijzondere omstandigheden hebben voorgedaan. »
Art. 17.In artikel 620 van hetzelfde Wetboek worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 1, eerste lid, 2°, wordt het cijfer « 10 % » vervangen door het cijfer « 20 % »;2° in paragraaf 1, eerste lid, 3°, worden de woorden «, vermeerderd met het bedrag uitgetrokken voor de aandelen welke de vennootschap eerder heeft verkregen en die zij in portefeuille houdt en de aandelen verkregen door een persoon die handelt in eigen naam maar voor rekening van de naamloze vennootschap, » ingevoegd tussen de woorden « het voor die verkrijging uitgetrokken bedrag » en de woorden « moet overeenkomstig artikel 617 voor uitkering vatbaar zijn »;3° in paragraaf 1, eerste lid, 5°, wordt de tweede zin « evenzo kunnen genoteerde vennootschappen en deze die toegelaten zijn tot de verhandeling op een dagelijks door een marktonderneming georganiseerde niet gereglementeerde markt hun eigen aandelen of certificaten op deze markten kopen, zonder dat aan de aandeelhouders of certificaathouders een aanbod tot verkrijging moet worden gedaan.» vervangen als volgt : « evenzo kunnen genoteerde vennootschappen en vennootschappen waarvan de effecten zijn toegelaten tot de verhandeling op een MTF zoals bedoeld in artikel 2, 4°, van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten, voor zover deze werkt met minstens één dagelijkse verhandeling en met een centraal orderboek, hun eigen aandelen of certificaten kopen, zonder dat aan de aandeelhouders of certificaathouders een aanbod tot verkrijging moet worden gedaan, op voorwaarde dat zij de gelijke behandeling van de aandeelhouders of certificaathouders die zich in gelijke omstandigheden bevinden waarborgen door middel van gelijkwaardigheid van de geboden prijs. »; 4° in paragraaf 1, vijfde lid, worden de woorden « achttien maanden » vervangen door de woorden « vijf jaar »;5° in paragraaf 2, eerste lid, worden de woorden « en deze die toegelaten zijn tot de verhandeling op een dagelijks door een marktonderneming georganiseerde niet gereglementeerde markt » vervangen door de woorden « en vennootschappen waarvan de effecten zijn toegelaten tot de verhandeling op een MTF zoals bedoeld in artikel 2, 4°, van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten, voor zover deze werkt met minstens één dagelijkse verhandeling en met een centraal orderboek, »;6° paragraaf 2, derde lid, wordt aangevuld met de woorden : «, alsook de verplichtingen van de in deze paragraaf bedoelde vennootschappen op het gebied van informatieverstrekking aan het publiek betreffende verrichtingen tot wederinkoop.»; 7° dit artikel wordt aangevuld met een paragraaf 3, luidende : « § 3. De Koning bepaalt de nadere regels voor het waarborgen van de gelijke behandeling door middel van gelijkwaardigheid van de geboden prijs, zoals bedoeld in § 1, eerste lid, 5°. ».
Art. 18.In artikel 622, § 2, tweede lid, 4°, van hetzelfde Wetboek wordt het cijfer « 10 % » vervangen door het cijfer « 20 % ».
Art. 19.In artikel 629 van hetzelfde Wetboek worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° paragraaf 1 wordt vervangen als volgt : « § 1.Het voorschieten van middelen, toestaan van leningen of stellen van zekerheden door een naamloze vennootschap met het oog op de verkrijging van haar aandelen of van haar winstbewijzen of met het oog op de verkrijging of de inschrijving door een derde van certificaten die betrekking hebben op aandelen of winstbewijzen, moet voldoen aan de volgende voorwaarden : 1° de verrichtingen gebeuren onder de verantwoordelijkheid van de raad van bestuur en tegen billijke marktvoorwaarden, met name wat betreft de rente die de vennootschap ontvangt en de zekerheid die aan de vennootschap wordt verstrekt.De kredietwaardigheid van iedere betrokken tegenpartij moet nauwgezet onderzocht worden; 2° de verrichting is onderworpen aan een voorafgaand besluit van de algemene vergadering, genomen met inachtneming van de in artikel 558 bepaalde voorschriften inzake quorum en meerderheid;3° de raad van bestuur stelt een verslag op waarin de redenen voor de verrichting, het belang dat de vennootschap bij het aangaan van een dergelijke verrichting heeft, de voorwaarden waartegen de verrichting wordt aangegaan, de aan de verrichting verbonden risico's voor de liquiditeit en de solvabiliteit van de vennootschap en de prijs waartegen de derde geacht wordt de aandelen te verkrijgen, worden vermeld.Dit verslag wordt bekendgemaakt overeenkomstig artikel 74;
Wanneer een bestuurder van de moedervennootschap of de moedervennootschap zelf de begunstigde is van de verrichting, dan bevat het verslag van de raad van bestuur bovendien een specifieke verantwoording van de genomen beslissing, rekening houdend met de hoedanigheid van de begunstigde, alsook met de vermogensrechtelijke gevolgen van de verrichting voor de vennootschap; 4° het voor die verrichting uitgetrokken bedrag moet overeenkomstig artikel 617 voor uitkering vatbaar zijn.De vennootschap neemt aan de passiefzijde van haar balans een niet voor uitkering beschikbare reserve op, ten bedrage van de totale financiële bijstand; 5° wanneer een derde met financiële bijstand van de vennootschap overeenkomstig artikel 622, § 2, vervreemde aandelen van de vennootschap verkrijgt, of op in het kader van een verhoging van het geplaatst kapitaal uitgegeven aandelen inschrijft, vindt die verkrijging of inschrijving plaats tegen een billijke prijs.»; 2° in paragraaf 2, eerste lid, worden de woorden « Paragraaf 1 is niet van toepassing » vervangen door de woorden « Met uitzondering van het eerste lid, 4°, is paragraaf 1 niet van toepassing : »;3° in paragraaf 2, eerste lid, 2°, worden de woorden « leden van het personeel van de vennootschap voor de verkrijging van aandelen van de vennootschap of van certificaten die betrekking hebben op aandelen van die vennootschap » vervangen door de woorden « leden van het personeel van de vennootschap of van een met haar verbonden vennootschap voor de verkrijging van aandelen van de vennootschappen of van certificaten die betrekking hebben op aandelen van die vennootschappen »;4° in paragraaf 2, eerste lid, 3°, van de Franse tekst, worden de woorden « des sociétés liées dont la moitié au moins des droits de vote détenue par les membres du personnel de la société, pour l'acquisition par ces sociétés liées » vervangen door de woorden « des sociétés dont la moitié au moins des droits de vote est détenue par les membres du personnel de la société, pour l'acquisition par ces sociétés »;5° in paragraaf 2, eerste lid, 3°, van de Nederlandse tekst worden de woorden « verbonden vennootschappen » telkens vervangen door het woord « vennootschappen »;6° in paragraaf 2 wordt het tweede lid opgeheven.
Art. 20.Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2009.
Artikel 17, 3° en 5°, treedt in werking op de door de Koning te bepalen datum.
Art. 21.De Minister bevoegd voor Justitie is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 8 oktober 2008.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Justitie, J. VANDEURZEN