Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 08 mei 2014
gepubliceerd op 03 juni 2014

Koninklijk besluit tot vaststelling van de veiligheidsvoorschriften met betrekking tot het veiligheidspersoneel van de museumspoorlijnen

bron
federale overheidsdienst mobiliteit en vervoer
numac
2014014292
pub.
03/06/2014
prom.
08/05/2014
ELI
eli/besluit/2014/05/08/2014014292/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

8 MEI 2014. - Koninklijk besluit tot vaststelling van de veiligheidsvoorschriften met betrekking tot het veiligheidspersoneel van de museumspoorlijnen


FILIP, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 26 maart 2014Relevante gevonden documenten type wet prom. 26/03/2014 pub. 03/06/2014 numac 2014014243 bron federale overheidsdienst mobiliteit en vervoer Wet betreffende de exploitatieveiligheid van de museumspoorlijnen sluiten betreffende de exploitatieveiligheid van de museumspoorlijnen, artikel 16;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 31 januari 2013;

Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting, d.d. 15 april 2013;

Gelet op de betrokkenheid van de Gewestregeringen;

Gelet op advies nr. 55.708/4 van de Raad van State, gegeven op 3 april 2014, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;

Op de voordracht van de Minister van Binnenlandse Zaken en de Staatssecretaris voor Mobiliteit, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK 1. - Algemene bepalingen Afdeling 1. - Definities

Artikel 1.Voor de toepassing van de bepalingen van dit besluit, wordt verstaan onder: 1° "veiligheidspersoneel": het personeel, de medewerkers of de vrijwilligers, die, zelfs occasioneel, één of meerdere veiligheidsfunctie(s) uitoefenen. Indien het veiligheidspersoneel meerdere functies uitoefent, beschikt het over de beheersing van het geheel van zijn activiteiten en geeft het voorrang aan de veiligheidsfuncties, meer bepaald ingeval van een verstoorde situatie; 2° "veiligheidsfuncties": het geheel van activiteiten, die verbonden zijn aan een betrekking of een werkpost en die deel uitmaken van het spoorveiligheidssysteem. De veiligheidsfuncties zijn de volgende: a) bestuurder;b) begeleider van reizigerstreinen;c) bediende belast met het toezicht, de toepassing van de uitbatingsprocedures, de bediening van de spoortoestellen en de seininstallaties;d) bediende belast met de technische inspectie van het materieel;e) bediende belast met het rangeren;f) bediende verantwoordelijk voor de uitvoering van de werken;g) schildwacht;h) overwegwachter. Afdeling 2. - Vakbekwaamheden

Art. 2.§ 1. Het veiligheidspersoneel krijgt een (fundamentele, aanvullende en permanente) opleiding, aangepast aan de veiligheidsfunctie die hem werd opgedragen, en dit voorafgaand aan de uitoefening van die functie en tijdens de hele duur van deze. § 2. De museumspoorlijnuitbater beschrijft in zijn veiligheidsbeheersysteem het pedagogische proces, dat wordt toegepast opdat het personeel, dat hij tewerkstelt of dat voor zijn rekening werkt, die vakbekwaamheden verwerft en behoudt (individueel dossier van het betrokken personeelslid, gegevens betreffende de opleiders, examinatoren, georganiseerde opleidingen,...).

De te verwerven kennis met betrekking tot de veiligheidsfuncties worden opgesomd in Bijlage 2. Afdeling 3. - Medische en psychologische criteria

Art. 3.§ 1. De treinbestuurder voldoet, voorafgaandelijk aan de uitoefening van zijn functies en tijdens de hele duur van deze, aan de medische en aan de psychologische criteria. § 2. Het veiligheidspersoneel, dat andere veiligheidsfuncties dan treinbestuurder uitoefent, voldoet, voorafgaandelijk aan de uitoefening van zijn functies en tijdens de hele duur van deze, aan de medische criteria. § 3. De museumspoorlijnuitbater kan in het kader van zijn veiligheidsbeheersysteem het veiligheidspersoneel, bedoeld in de tweede paragraaf, vrijstellen van de verplichting van medisch onderzoek. § 4. De museumspoorlijnuitbater beschrijft in zijn veiligheidsbeheersysteem, het medische en psychologische proces, dat wordt toegepast opdat het personeel, dat hij tewerkstelt of dat voor zijn rekening werkt, aan die criteria voldoet.

De medische en psychologische criteria met betrekking tot de veiligheidsfunctie worden opgesomd in Bijlage 1. § 5. Het medisch onderzoek uitgevoerd in het kader van het rijbewijs "Bussen" (D) of "Vrachtwagen" (C) is voldoende indien dit de medische en psychologische criteria, opgesomd in de Bijlage 1, punt I. Treinbestuurder, naleeft.

Art. 4.De museumspoorlijnuitbater stelt een individuele fiche op, die de volgende gegevens vermeldt: 1° de benaming van de medische instelling;2° de naam en stempel van de geneesheer;3° de verklaringen van fysieke en/of psychologische geschiktheid of fysieke en/of psychologische ongeschiktheid.

Art. 5.Het veiligheidspersoneel, dat het voorwerp uitmaakt van een certificering in het kader van de Spoorcodex, is vrijgesteld van het medisch onderzoek en, in voorkomend geval, het psychologisch onderzoek, indien hij gemachtigd is tot het uitoefenen van een gelijkaardige veiligheidsfunctie bij een spoorwegonderneming of de infrastructuurbeheerder. HOOFDSTUK 2. - Certificering van het veiligheidspersoneel Afdeling 1. - Algemene bepalingen

Art. 6.Het personeel, dat een veiligheidsfunctie uitoefent, wordt gecertificeerd door de museumspoorlijnuitbater.

Onder certificering verstaat men de handeling waarbij de museumspoorlijnuitbater beslist dat een persoon één of meer veiligheidsfunctie(s) mag uitoefenen.

Het principe van deze procedure dient om na te gaan dat de te certificeren persoon geschikt is op: 1° professioneel vlak (nazien of de doelstellingen van een basisopleiding of aanvullende opleiding daadwerkelijk behaald werden);2° medisch vlak, indien dit nodig is;3° psychologisch vlak, indien dit nodig is. De certificering wordt vorm gegeven door de aflevering van een vergunning tot het uitoefenen van een veiligheidsfunctie.

Art. 7.De museumspoorlijnuitbater vergewist zich er voorafgaandelijk van dat de betrokken persoon de vereiste voorwaarden van professionele bekwaamheid en, in voorkomend geval, de medische en psychologische voorwaarden vervult en dat hij werd ingelicht over de kenmerken en bijzonderheden van de veiligheidsfunctie, die hij zal moeten uitoefenen.

Art. 8.De minimumleeftijd vereist voor het uitoefenen van de veiligheidsfuncties bedraagt achttien jaar.

Art. 9.Onder voorbehoud van het behoud van medische en eventuele psychologische geschiktheid, bepaalt de museumspoorlijnuitbater, indien hij dit noodzakelijk acht in het kader van zijn veiligheidsbeheersysteem: 1° de geldigheidsduur van de certificeringen die hij aflevert en de updatemodaliteiten ervan;2° de maximumduur van onderbreking van de uitoefening van de veiligheidsfunctie. Afdeling 2. - Vakbekwaamheid

Art. 10.§ 1. De vakbekwaamheid heeft betrekking op de beroepsbekwaamheden, die nodig zijn voor de uitoefening van elke veiligheidsfunctie.

Onder beroepsbekwaamheden dient men te verstaan, de eigenlijke vakkennis en de bekwaamheid om deze op een correcte manier, zowel in een normale als in een verstoorde situatie, in de praktijk om te zetten. § 2. De vakkennis, nodig voor het uitoefenen van de veiligheidsfuncties, vereist: 1° de algemene kennis van de uitbating van de museumspoorlijn, rekening houdend met de uitgeoefende veiligheidsfuncties. Dit omvat: a) de werkingsprincipes van de veiligheidssystemen;b) de rol van de verschillende veiligheidsfuncties;c) de algemene kennis van de spoorwegrisico's, in het bijzonder deze verbonden aan het verkeer, ongeacht de tractiewijze;2° de algemene kennis van de veiligheidsvoorschriften;3° de kennis eigen aan elke veiligheidsfunctie. § 3. De bekwaamheid om de verworven kennis operationeel toe te passen, zowel in normale als in abnormale omstandigheden, vereist de beheersing van: 1° de toepassing van de procedures en regels van de kunst in verband met de uitgeoefende veiligheidsfuncties, met inbegrip van de communicatieprocedures;2° het gebruik van de installaties, het materieel en de werktuigen;3° de toepassing van de maatregelen ter voorkoming van de beroepsrisico's betreffende het personeel, en in het algemeen, van de gedragingen aangepast aan de verschillende werkomstandigheden. Afdeling 3. - Onderbreking in de uitoefening van een

veiligheidsfunctie

Art. 11.Wanneer de museumspoorlijnuitbater in zijn veiligheidsbeheersysteem een maximumduur van onderbreking in de uitoefening van een veiligheidsfunctie heeft bepaald en indien die duur overschreden werd, gaat hij over tot het nazicht van de vakbekwaamheid van het betrokken veiligheidspersoneelslid, alvorens hem opnieuw tot deze functie toe te laten. HOOFDSTUK 3. - Documenten tot staving van de certificering van het veiligheidspersoneel Afdeling 1. - Algemene bepalingen

Art. 12.§ 1. De museumspoorlijnuitbater is verantwoordelijk voor de juistheid van de gegevens op de verschillende documenten, die hij overeenkomstig de bepalingen van dit hoofdstuk beheert. Hij zorgt voor de onmiddellijke bijwerking ervan wanneer dit nodig blijkt, en hij kan steeds de bewijsstukken met betrekking tot die gegevens voorleggen.

Hij neemt alle nodige maatregelen om het gebruik van een document, waarvan de geldigheidsdatum overschreden is of dat de houder om welke reden dan ook niet meer mag gebruiken, te vermijden. § 2. Het veiligheidspersoneel bedoeld in artikel 5 brengt bij verlies, intrekking of schorsing van zijn certificering de museumspoorlijnuitbater hiervan onverwijld op de hoogte. § 3. Van zodra de certificeringvereisten niet meer nageleefd worden, verbiedt de museumspoorlijnuitbater onmiddellijk de betrokken persoon om de veiligheidsfuncties te vervullen en schrapt hem van de lijst van zijn personeel, dat die functies mag uitoefenen. Afdeling 2. - Vergunning tot het uitoefenen van een veiligheidsfunctie

Art. 13.De vergunning wordt op naam afgeleverd aan de gecertificeerde persoon, die deze altijd bij zich draagt in de uitoefening van zijn functie.

Art. 14.De vergunning wordt afgeleverd door de museumspoorlijnuitbater, die hiermee bevestigt dat de houder: 1° eventueel voldaan heeft aan de medische en psychologische onderzoeken;2° voldaan heeft aan de basisopleidingen en aanvullende opleidingen; 3° beschikt over de specifieke kennis voor bepaalde veiligheidsfuncties (kennis van de lijnen of de installaties, materieelkennis, kennis van de uitbatingsprocedures van de spoorlijn of van het baanvak, ...).

Art. 15.De vergunning bevat de volgende gegevens: 1° de naam en de voornaam;2° de toegestane veiligheidsfunctie(s);3° de spoorlijn(en) of baanvak(ken), waarop de veiligheidsfunctie(s) kunnen worden uitgeoefend; 4° de specifieke kennis waartoe de houder geschikt bevonden werd (kennis van de lijnen of de installaties, materieelkennis, kennis van de uitbatingsprocedures van de spoorlijn of van het baanvak, ...); 5° de datum van certificering en zijn eventuele geldigheidsduur. HOOFDSTUK 4. - Bepalingen betreffende het gebruik van alcohol of psychoactieve stoffen Afdeling 1. - Verplichting van het veiligheidspersoneel

Art. 16.Het veiligheidspersoneel is op geen enkel moment tijdens zijn dienst onder invloed van stoffen die de waakzaamheid, de concentratie of het gedrag aantasten. Afdeling 2. - Verplichtingen van de museumspoorlijnuitbater

Art. 17.De museumspoorlijnuitbater verbiedt het veiligheidspersoneel zijn taken uit te voeren in staat van dronkenschap of onder invloed van psychoactieve stoffen, zoals drugs, verdovende middelen of oneigenlijk gebruikte therapeutische stoffen.

Art. 18.De museumspoorlijnuitbater voorziet in controlemaatregelen en preventieve maatregelen in verband met het gebruik van alcohol en psychoactieve stoffen. Afdeling 3. - Toegelaten grens

Art. 19.Het veiligheidspersoneel is niet onder invloed van alcohol, waarvan het gehalte in het bloed gelijk aan of groter is dan 0,20 gram per 1000 of waarvan de concentratie in de uitgeademde lucht gelijk aan of groter is dan 0,10 milligram per liter. HOOFDSTUK 5. - Veiligheidspersoneel dat een risico voor de spoorwegveiligheid inhoudt Afdeling 1. - Verplichting van het veiligheidspersoneel

Art. 20.Zodra een lid van het veiligheidspersoneel vaststelt of verneemt dat hij persoonlijk en individueel een risico voor de spoorwegveiligheid inhoudt, zal deze de uitoefening van zijn veiligheidstaken staken en de museumspoorlijnuitbater hiervan onmiddellijk verwittigen.

Deze bepaling is eveneens van toepassing wanneer een lid van het veiligheidspersoneel vaststelt of ingelicht wordt van een medische of psychologische ongeschiktheid betreffende zichzelf.

Art. 21.Het veiligheidspersoneel dat een risico voor de spoorwegveiligheid vaststelt, brengt onmiddellijk de museumspoorlijnuitbater daarvan op de hoogte. Afdeling 2. - Verplichting van de museumspoorlijnuitbater

Art. 22.Wanneer de museumspoorlijnuitbater vaststelt of wordt ingelicht dat het veiligheidspersoneel door hem tewerk gesteld of werkend voor zijn rekening, een risico voor de spoorwegveiligheid inhoudt, neemt hij onmiddellijk de nodige maatregelen, om een einde te stellen aan dit risico en te vermijden dat het zich herhaalt.

Deze bepaling is eveneens van toepassing wanneer de museumspoorlijnuitbater vaststelt of ingelicht wordt over een medische of psychologische ongeschiktheid betreffende het veiligheidspersoneel dat door hem tewerk gesteld wordt of voor zijn rekening werkt. Afdeling 3. - Onaangepast gedrag

Art. 23.De voorschriften, hiervoor vermeld onder de artikelen 20 tot 22, zijn ook van toepassing op het veiligheidspersoneel: a) waarvan het gedrag doet vermoeden dat het medisch of psychologisch ongeschikt is;b) dat in een uitbatingsongeval betrokken is geweest. HOOFDSTUK 6. - Slotbepaling

Art. 24.De minister bevoegd voor spoorvervoer is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 8 mei 2014.

FILIP Van Koningswege : De Minister van Binnenlandse Zaken, Mevr. J. MILQUET De Staatssecretaris voor Mobiliteit, M. WATHELET

Bijlage 1 bij het koninklijk besluit van 8 mei 2014 tot vaststelling van de veiligheidsvoorschriften met betrekking tot het veiligheidspersoneel van de museumspoorlijnen Bijlage 1 Medische en psychologische criteria I. Treinbestuurder a) Minimuminhoud van het medisch onderzoek: 1° een algemeen medisch onderzoek;2° een onderzoek van de zintuiglijke functies: gezicht, gehoor, kleurwaarneming;3° urine- of bloedonderzoek ter opsporing van suikerziekte en andere aandoeningen als geïndiceerd door klinisch onderzoek;4° opsporing van drugsgebruik;5° het medisch onderzoek vóór de aanstelling omvat een elektrocardiogram in rust.b) Algemene criteria Het personeel voert geen veiligheidstaken uit indien de waakzaamheid is aangetast door alcohol, drugs of psychotrope geneesmiddelen. Het personeel verkeert niet in een gezondheidstoestand noch ondergaat een medische behandeling, die vatbaar is voor het veroorzaken van: 1° een plotseling bewustzijnsverlies;2° een waakzaamheids- of concentratiestoornis;3° een plotselinge ongeschiktheid;4° een evenwichts- of coördinatiestoornis;5° een aanzienlijke mobiliteitsbeperking.c) Gezichtscriteria: 1° zichtscherpte op verre afstand, zij het al dan niet gecorrigeerd: 1,0 (binoculair);minstens 0,5 voor het zwakste oog; als men een bril nodig heeft, is men verplicht die te dragen; 2° maximale correctie: verziendheid +5D/ bijziendheid -8D.De geneesheer kan, in uitzonderlijke gevallen en na raadpleging van een oogarts, waarden buiten dit bereik accepteren; 3° zicht op gemiddelde afstand en van nabij: voldoende, zij het al dan niet gecorrigeerd;4° contactlenzen zijn toegestaan;5° UV-filterlenzen zijn toegestaan;6° gekleurde contactlenzen en fotochromatische lenzen zijn niet toegestaan;7° volledig normale kleurwaarneming: bij gebruik van een erkende test, zoals de Ishihara-test;8° normaal gezichtsveld (geen afwijkingen die de te verrichten taak nadelig beïnvloeden);9° zicht voor beide ogen (binoculair): aanwezig;10° fusie: aanwezig;11° contrastgevoeligheid: goed;12° geen progrediënte oogziekten;13° oogimplantaten, keratotomieën en keratectomieën zijn toegestaan, op voorwaarde dat ze jaarlijks of volgens een door de geneesheer voorgeschreven periodiciteit worden nagezien.d) Gehoorcriteria Een voldoende gehoor, aangetoond met een toonaudiogram, te weten: 1° voldoende goed gehoor om een telefoongesprek te voeren en waarschuwingstonen en radioberichten te horen;2° het past de volgende waarden, die enkel ter informatie worden medegedeeld, als richtsnoer te beschouwen: i.het gehoorverlies is niet groter dan 40 dB bij 500 en 1000 Hz; ii. het gehoorverlies aan het oor met de slechtste geluidsvoortplanting is niet groter dan 45 dB bij 2000 Hz; 3° geen anomalieën van het vestibulair systeem;4° geen chronische spraakgebreken (gelet op de noodzakelijkheid tot luide en duidelijke uitwisseling van berichten);5° aan de gehooreisen moet zonder hoorapparaat worden voldaan.In bepaalde gevallen kan het gebruik van hoorapparatuur op medisch advies worden toegestaan. e) Antropometrie De lichaamsmaten van het personeel zijn zodanig dat het materieel veilig kan worden gebruikt.De treinbestuurders worden niet verplicht of toegestaan bijzondere types van materieel te besturen, indien hun lengte, gewicht of andere lichaamseigenschappen een risico opleveren. f) Zwangerschap Bij een lage tolerantie of een pathologische aandoening wordt zwangerschap beschouwd als een tijdelijke grond voor uitsluiting.De museumspoorlijnuitbater vergewist zich er van dat de wettelijke voorschriften ter bescherming van zwangere werkneemsters worden nageleefd. g) Psychologisch onderzoek Het doel van het psychologisch onderzoek is de museumspoorlijnuitbater bij te staan in de aanstelling en het beheer van personeel, dat over de nodige cognitieve en psychomotorische geschiktheden beschikt om zijn taak veilig te kunnen vervullen. De bevindingen van het psychologisch onderzoek houden minstens rekening met de volgende criteria, die bij de uitvoering van elke veiligheidstaak in acht moeten worden genomen: 1° Cognitieve criteria: i.aandacht en concentratie; ii. geheugen; iii. waarnemingsvermogen; iv. redeneringsvermogen; v. communicatie.2° Psychomotorische criteria: i.reactiesnelheid; ii. bewegingscoördinatie.

Indien de psycholoog één van de bovenstaande criteria weglaat, verantwoordt en staaft hij zijn beslissing.

II. Begeleider van reizigerstreinen a) Minimuminhoud van het medisch onderzoek: 1° een algemeen medisch onderzoek;2° een onderzoek van de zintuiglijke functies: gezicht, gehoor, kleurwaarneming;3° urine- of bloedonderzoek ter opsporing van suikerziekte en andere aandoeningen als geïndiceerd door klinisch onderzoek;4° opsporing van drugsgebruik.b) Algemene criteria Het personeel voert geen veiligheidstaken uit indien de waakzaamheid is aangetast door alcohol, drugs of psychotrope geneesmiddelen. Het personeel verkeert niet in een gezondheidstoestand noch ondergaat een medische behandeling die vatbaar is voor het veroorzaken van: 1° een plotseling bewustzijnsverlies;2° een waakzaamheids- of concentratiestoornis;3° een plotselinge ongeschiktheid;4° een evenwichts- of coördinatiestoornis;5° een aanzienlijke mobiliteitsbeperking.c) Gezichtscriteria: 1° zichtscherpte op verre afstand, zij het al dan niet gecorrigeerd: 0,8 (binoculair);minstens 0,3 voor het zwakste oog; als men een bril nodig heeft, is men verplicht die te dragen; 2° maximale correctie: verziendheid +5D/ bijziendheid -8D.De geneesheer kan, in uitzonderlijke gevallen en na raadpleging van een oogarts, waarden buiten dit bereik accepteren; 3° zicht op gemiddelde afstand en van nabij: voldoende, zij het al dan niet gecorrigeerd;4° contactlenzen zijn toegestaan;5° UV-filterlenzen zijn toegestaan;6° gekleurde contactlenzen en fotochromatische lenzen zijn niet toegestaan;7° normale kleurwaarneming (maximaal 4 fouten): bij gebruik van een erkende test, zoals de Ishihara-test, en zo nodig aangevuld met een andere erkende test (Fansworth);8° normaal gezichtsveld (geen afwijkingen die de te verrichten taak nadelig beïnvloeden);9° zicht voor beide ogen (binoculair): aanwezig;10° fusie: aanwezig;11° contrastgevoeligheid: goed;12° geen progrediënte oogziekten;13° oogimplantaten, keratotomieën en keratectomieën zijn toegestaan, op voorwaarde dat ze jaarlijks of volgens een door de geneesheer voorgeschreven periodiciteit worden nagezien.d) Gehoorcriteria Geen anomalieën van het vestibulair systeem. Een voldoende gehoor, aangetoond met een toonaudiogram, te weten: 1° voldoende goed gehoor om een telefoongesprek te voeren en waarschuwingstonen en radioberichten te horen;2° het past de volgende waarden, die enkel ter informatie worden medegedeeld, als richtsnoer te beschouwen: i.het gehoorverlies is niet groter dan 40 dB bij 500 en 1000 Hz; ii. het gehoorverlies aan het oor met de slechtste geluidsvoortplanting is niet groter dan 45 dB bij 2000 Hz. e) Zwangerschap Bij een lage tolerantie of een pathologische aandoening wordt zwangerschap beschouwd als een tijdelijke grond voor uitsluiting.De museumspoorlijnuitbater vergewist zich er van dat de wettelijke voorschriften ter bescherming van zwangere werkneemsters worden nageleefd. f) Antropometrie De lichaamsmaten van het personeel zijn zodanig dat het materieel veilig kan worden gebruikt.De begeleiders van reizigerstreinen worden niet verplicht of toegestaan om bepaalde types van materieel te besturen, indien hun lengte, gewicht of andere lichaamskarakteristieken een risico opleveren.

III. Personeel dat andere veiligheidsfuncties dan treinbestuurder of begeleider van reizigerstreinen uitoefent a) Minimuminhoud van het medisch onderzoek: 1° een algemeen medisch onderzoek;2° een onderzoek van de zintuiglijke functies: gezicht, gehoor, kleurwaarneming;3° urine- of bloedonderzoek ter opsporing van suikerziekte en andere aandoeningen als geïndiceerd door klinisch onderzoek;4° opsporing van drugsgebruik.b) Algemene criteria Het personeel voert geen veiligheidstaken uit indien de waakzaamheid is aangetast door alcohol, drugs of psychotrope geneesmiddelen. Het personeel verkeert niet in een gezondheidstoestand noch ondergaat een medische behandeling, die vatbaar is voor het veroorzaken van: 1° een plotseling bewustzijnsverlies;2° een waakzaamheids- of concentratiestoornis;3° een plotselinge ongeschiktheid;4° een evenwichts- of coördinatiestoornis;5° een aanzienlijke mobiliteitsbeperking.c) Gezichtscriteria: 1° zichtscherpte op verre afstand, zij het al dan niet gecorrigeerd: 0,8 (binoculair);minstens 0,3 voor het zwakste oog; als men een bril nodig heeft, is men verplicht die te dragen; 2° maximale correctie: verziendheid +5D/ bijziendheid -8D.De geneesheer kan, in uitzonderlijke gevallen en na raadpleging van een oogarts, waarden buiten dit bereik accepteren; 3° zicht op gemiddelde afstand en van nabij: voldoende, zij het al dan niet gecorrigeerd;4° contactlenzen zijn toegestaan;5° UV-filterlenzen zijn toegestaan;6° gekleurde contactlenzen en fotochromatische lenzen zijn niet toegestaan;7° normale kleurwaarneming (maximaal 4 fouten): bij gebruik van een erkende test, zoals de Ishihara-test, en zo nodig aangevuld met een andere erkende test (Fansworth);8° normaal gezichtsveld (geen afwijkingen, die de te verrichten taak nadelig beïnvloeden);9° zicht voor beide ogen (binoculair): aanwezig;10° fusie: aanwezig;11° contrastgevoeligheid: goed;12° geen progrediënte oogziekten;13° oogimplantaten, keratotomieën en keratectomieën zijn toegestaan, op voorwaarde dat ze jaarlijks of volgens een, door de geneesheer voorgeschreven, periodiciteit worden nagezien.d) Gehoorcriteria Geen anomalieën van het vestibulair systeem. Een voldoende gehoor, aangetoond met een toonaudiogram, te weten: 1° voldoende goed gehoor om een telefoongesprek te voeren en waarschuwingstonen en radioberichten te horen;2° het past de volgende waarden, die enkel ter informatie worden medegedeeld, als richtsnoer te beschouwen: i.het gehoorverlies is niet groter dan 40 dB bij 500 en 1000 Hz; ii. het gehoorverlies aan het oor met de slechtste geluidsvoortplanting is niet groter dan 45 dB bij 2000 Hz. e) Zwangerschap Bij een lage tolerantie of een pathologische aandoening wordt zwangerschap beschouwd als een tijdelijke grond voor uitsluiting. De museumspoorlijnuitbater vergewist zich er van dat de wettelijke voorschriften ter bescherming van zwangere werkneemsters worden nageleefd.

Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van 8 mei 2014 tot vaststelling van de veiligheidsvoorschriften met betrekking tot het veiligheidspersoneel van de museumspoorlijnen.

FILIP Van Koningswege : De Minister van Binnenlandse Zaken, Mevr. J. MILQUET De Staatssecretaris voor Mobiliteit, M. WATHELET

Bijlage 2 bij het koninklijk besluit van 8 mei 2014 tot vaststelling van de veiligheidsvoorschriften met betrekking tot het veiligheidspersoneel van de museumspoorlijnen Bijlage 2 Te verwerven kennis en bekwaamheden 1. Treinbestuurder Naast de kennis van de lijn en van het materieel, zijn de kennis en de bekwaamheden, eigen aan deze veiligheidsfunctie, in wezen de volgende: 1° de voorschriften met betrekking tot de veiligheid van het personeel toepassen;2° alleen en in alle veiligheid de trein, waarvoor hij bevoegd is, besturen;3° de trein volgens de regels van de kunst besturen; 4° over voldoende kennis van de onderdelen van het materieel (draagstel, rollagers, reminrichting,...) beschikken; 5° beschadigingen aan het materieel vaststellen en de herstellingen uitvoeren, waartoe hij bekwaam wordt geacht;6° beslissen over de voorwaarden waaronder een konvooi kan voortrijden in geval van beschadiging of incident;7° vóór het vertrek de voorgeschreven controles uitvoeren;8° de voorgeschreven controles en proeven uitvoeren om zich ervan te vergewissen dat het voertuig in staat is om de sleping te waarborgen; 9° de uitwendige schouwing van het krachtvoertuig uitvoeren (remblokken, koppelingen, verbindingsslangen, lichten, enz.); 10° de werking van de remmen controleren vóór het in beweging brengen van de trein;11° rekening houden met de aard van de op de trein uit te voeren remproef;12° helpen bij het nazicht van de werking van de remmen van de trein vóór het vertrek;13° tijdens de rit de doeltreffendheid van de remmen nazien;14° de krachtvoertuigen op bekwame en veilige wijze besturen, met inachtneming van de seinen alsook de toegelaten snelheden; 15° de trein pas in beweging zetten wanneer alle reglementaire voorwaarden zijn vervuld (vertrekbevel of -sein, enz.); 16° op elk ogenblik zijn positie op de lijn kennen;17° op elk ogenblik de aard van en de maximumsnelheid tijdens de rit, zoals opgelegd door de reglementering, en de lijngegevens bepalen;18° op een actieve manier de seinen in acht nemen, ze zonder aarzeling of vergissing herkennen en de voorgeschreven handelingen uitvoeren;19° gebruik maken van de remmen om in alle veiligheid te vertragen en te stoppen;20° de in de dienstregeling voorgeschreven of opgelegde haltes naleven en eventueel tijdens die stilstanden de verrichtingen op het vlak van de reizigersdienst uitvoeren (bijvoorbeeld het openen en sluiten van de deuren); 21° veilig rijden, wanneer een bijzondere wijze van exploitatie wordt voorgeschreven (tijdelijke snelheidsbeperkingen, overschrijdingsbevel gesloten sein, ...); 22° de boordinstrumenten in het oog houden en bedienen;23° in de voorziene gevallen, het geluidssignaal gebruiken om de veiligheid van de reizigers of het wegverkeer te waarborgen;24° zo spoedig mogelijk de technische storingen en exploitatiestoringen alsook de ongewone gebeurtenissen op het traject opmerken en lokaliseren en, in voorkomend geval, het materieel onderzoeken om de beschadigingen en gebreken op te sporen, de bescherming van de trein of van een obstakel te waarborgen en een beroep te doen op hulp van buitenaf of alarm te slaan;25° het nemen van maatregelen, of het nu dringende dan wel opschortende maatregelen betreft, om de veiligheid van het verkeer en van personen te waarborgen, telkens wanneer dat nodig is;26° in voorkomend geval, het materieel of het spoor onderzoeken om onregelmatigheden op te sporen en er de gevolgen van te beoordelen;27° de noodzakelijke verbindingen met andere personen verzekeren, om de onregelmatigheden te melden en eventueel de nodige hulp te vragen, met gebruik van de verschillende, beschikbare communicatiemiddelen;28° de trein in alle veiligheid immobiliseren en op een zijspoor plaatsen;29° de gedane vaststellingen van onregelmatigheden vermelden op de, eventueel bij het krachtvoertuig horende, technische documenten;30° bij aankomst in de uitwijkplaats van het voertuig of op het einde van de dienst, schriftelijk en/of mondeling de nodige inlichtingen verstrekken over de uitvoering van zijn opdracht en de ongewone voorvallen nauwkeurig beschrijven.2. Begeleider van reizigerstreinen De kennis en de bekwaamheden, eigen aan deze veiligheidsfunctie, zijn in wezen de volgende: 1° de voorschriften met betrekking tot de veiligheid van het personeel toepassen;2° de op de rijtuigen vermelde aanduidingen aflezen (tarra, lading, rem), de toegestane maximumsnelheid van een rijtuig of een motorstel herkennen; 3° de correcte toestand van de koppelingen, vouwbalgen en diverse verbindingen nagaan (verlichting, verwarming, continuïteit van de luchtdrukleidingen,...); 4° het helpen bij het aandoen en doven van de eindseinen bij het eerste vertrek en bij een defect aan die uitrustingen;5° de vastgestelde gebreken melden; 6° indien nodig, een deur vergrendelen (kopdeur van de trein, deur van niet-bediende stuurpost, ...); 7° de maatregelen nemen als een deur niet vergrendeld is;8° de goede werking van een deur controleren bij het openen en sluiten;9° de nodige maatregelen nemen bij beschadiging aan het systeem voor het openen en sluiten van de deuren;10° de verrichtingen voor het openen en het sluiten van de deuren uitvoeren;11° een deur openen met de noodinrichting;12° het bijdragen tot de veiligheid van de reizigers;13° het toezicht houden op het in- en uitstappen, alleen of samen met andere bedienden;14° de nodige maatregelen nemen wanneer een gedeelte van de trein niet aan het perron komt;15° het herkennen van gevaarlijk gedrag en er op passende wijze op reageren;16° het zorgen voor de communicatie met de bestuurder;17° het aan de bestuurder meedelen van de gegevens in verband met de samenstelling en de remming van de trein;18° het doorgeven van de mededeling "Verrichtingen Gedaan" aan de bestuurder;19° het nagaan of een reizigerstrein volledig is;20° het reageren op de door de bestuurder gegeven akoestische signalen;21° een obstakel afdekken (bescherming van op afstand, bescherming ter plaatse);22° de maatregelen nemen bij een ongeval of in geval van brand aan boord;23° de passagiers van een trein evacueren;24° het instaan voor de bediening van lokale toestellen of de toepassing van lokale procedures voor het overschrijden van een overweg;25° de passende maatregelen treffen ingeval van activering van het alarmsignaal.3. Bediende belast met het toezicht, de toepassing van de uitbatingsprocedures, de bediening van spoortoestellen en seinposten De kennis en de bekwaamheden, eigen aan deze veiligheidsfunctie, zijn in wezen de volgende: 1° de algemene reglementering op de betrokken lijn en de uitbatingsprocedures in het bijzonder, kennen en kunnen toepassen;2° de te bedienen installaties, de verschillende mogelijks te berijden reiswegen en de bijzondere kenmerken van sommige installaties kennen; 3° de verschillende uit te voeren handelingen of mogelijks uit te voeren handelingen en de te bedienen toestellen kennen (wissels, ontspoortongen, stuitklampen, overwegen, sloten, wisselwachtersposten, ...); 4° de verschillende naargelang de omstandigheden en de arbeidsvoorwaarden toe te passen procedures kennen (uitwisseling van berichten, uitwisseling van geformaliseerde mededelingen, te nemen bijzondere maatregelen in normale en gestoorde omstandigheden, ...); 5° het in staat zijn de voorziene beweging van de treinen, in acht te nemen;6° het in staat zijn de verschillende dienstbestemmingen van de sporen na te leven;7° het in alle veiligheid reiswegen kunnen vastleggen of laten vastleggen; 8° de bewegingen in de actiezone (rangeringen, vertrekken, ontvangsten, ...) coördineren; 9° de adequate beschermingsmaatregelen ten overstaan van personen, materieel en het transport kennen en kunnen toepassen; 10° het waken over het verloop van de bewegingen, hun samenstelling en hun gelijkvormigheid (onder andere, de aanwezigheid van een eindsein, ...); 11° het instaan voor de bediening van de veiligheidsinrichtingen, alsook de procedures ingeval van storingen aan de overwegen, toepassen;12° de voorschriften betreffende de veiligheid van het personeel toepassen; 13° de betrokken diensten alarmeren (museumspoorlijnuitbater, hulpdiensten, ...); 14° alle maatregelen kunnen nemen die van aard zijn om storingen te voorkomen of de gevolgen van storingen te verminderen kunnen om zo spoedig mogelijk naar de normale toestand terug te keren;15° het bevel geven om een treinstel voor rangeren klaar te maken;16° het nagaan of een rangeerbeweging kan worden uitgevoerd, rekening houdend met het materieel en de coördinatie tussen de interveniërende partijen;17° de voor de uitvoering van bepaalde bewegingen vereiste toestemming geven (rangering op hoofdspoor, verplaatsing van een beschadigd voertuig);18° het toezien op de rangeringen aan het perron;19° de voorziene procedures in geval van storing(en) op de verschillende veiligheidssystemen toepassen.4. Bediende belast met de technische inspectie van het materieel De kennis en de bekwaamheden, eigen aan deze veiligheidsfunctie, zijn in wezen de volgende: 1° het opsporen en lokaliseren van eventuele beschadigingen en gebreken aan de voertuigen die de veiligheid en de betrouwbaarheid van het vervoer in het gedrang kunnen brengen, evenals maatregelen nemen om deze te verhelpen;2° de voorschriften met betrekking tot de veiligheid van het personeel toepassen;3° de doeltreffendheid van de remapparatuur controleren;4° het nazien of de voertuigen beantwoorden aan de karakteristieken van het te realiseren vervoer;5° de datums van de periodieke verrichtingen nazien;6° het nazien of de koppelingen juist zijn uitgevoerd;7° het losmaken van de handrem(men) controleren (behalve bij tegengestelde instructies);8° het controleren of de verplaatsbare delen zich in de juiste stand bevinden en of hun geleidings- en remonderdelen efficiënt en ingeschakeld zijn;9° een remproef uitvoeren met de sleeplocomotief; 10° bepaalde, eenvoudige werken uitvoeren om het materieel rijklaar te maken (vervanging van remblokken, pneumatische slang, schroefkoppelingen, ...); 11° het nauwkeurig verslag uitbrengen aan de bedienden, belast met het onderhoud van de beschadigingen, gebreken en andere onregelmatigheden.5. Bediende belast met het rangeren De kennis en de bekwaamheden, eigen aan deze veiligheidsfunctie, zijn in wezen de volgende: 1° de voorschriften met betrekking tot de veiligheid van het personeel toepassen;2° een uitstekende kennis van de bediende installaties hebben; 3° de theoretische en praktische kennis van de uit te voeren verrichtingen hebben (geduwde rangering, getrokken rangering, ...); 4° de kenmerken van de spoorvoertuigen en hun lading herkennen en meedelen;5° de noodzakelijke controles en uit te voeren procedures kennen en toepassen alvorens een rangering uit te voeren;6° de procedure kennen en de voorschriften naleven voor een correcte bediening van de remontkoppeling ingeval van geduwde rangering;7° de remproeven uitvoeren;8° de voertuigen in een stel rangschikken;9° een handrem lokaliseren, controleren en bedienen;10° de voorlopige en bijkomende immobilisaties van voertuigen en stellen uitvoeren, het vereiste aantal handremmen en/of stopblokken bepalen;11° de regels toepassen betreffende het remmen en het immobiliseren van voertuigen en konvooien;12° een immobilisatie ongedaan maken; 13° de regels naleven met betrekking tot het invoegen en rangschikken van voertuigen, zoals deze zijn opgelegd door bijzondere technische voorschriften en veiligheidsvoorschriften (maximumsnelheid afhankelijk van het materieel, beschadigingen,...); 14° de lengte van een stel bepalen;15° het correct reageren bij ontsnapping van voertuigen;16° de signalisatievoorwaarden van de staart van een konvooi kennen;17° de voertuigen aan- en afkoppelen;18° het treineinde, wat betreft de koppeling, de leidingen en de seinen, in orde brengen;19° het bevel geven om een treinstel klaar te maken voor het rangeren;20° de seinborden herkennen;21° de optische en akoestische handseinen herkennen;22° de bevelen aan de bestuurder doorgeven: mondeling, met akoestische signalen, met gebaren, door het bedienen van de remkoppeling, per radio;23° het bevel geven voor het verplaatsen en tot stilstand brengen van voertuigen en stellen; 24° een reisweg controleren (wissels, kruisingen, ...); 25° het materieel kunnen koppelen en ontkoppelen (mechanische, elektrische, pneumatische leidingen, overgangsbruggen en vouwbalgen, ...); 26° de voor de uitvoering van bepaalde bewegingen vereiste toestemming vragen (rangering op hoofdspoor, verplaatsing van een beschadigd voertuig);27° de veiligheid van personen waarborgen;28° een hindernis afdekken;29° een ter plaatse bediende wissel in de gewenste stand plaatsen, na hiervoor de toestemming gekregen te hebben;30° een verplaatsbaar sein plaatsen of verwijderen, na hiertoe toestemming te hebben gekregen;31° het nakijken van de vrijmaking van de kruisingen ter hoogte van de vrijeruimtebalken.6. Bediende verantwoordelijke voor de uitvoering van de werken De kennis en de bekwaamheden, eigen aan deze veiligheidsfunctie, zijn in wezen de volgende: 1° het nemen van maatregelen om de werf te beveiligen en de veiligheid van het treinverkeer en het personeel te verzekeren;2° het leiden en organiseren van het werk van de brigade;3° het toezicht houden op de uitvoering van de werken;4° het binnenbrengen van werktreinen op het buiten dienst gestelde spoor toestaan;5° het nemen van de nodige maatregelen om het verkeer van werktreinen op het buiten dienst gestelde spoor veilig te laten verlopen;6° het nemen van de nodige maatregelen om overwegen veilig te laten overschrijden, wanneer werktreinen op het buiten dienst gestelde spoor rijden;7° het zich vergewissen van de goede staat van de installatie vooraleer het spoor terug in dienst te geven;8° het toestaan of verhinderen van de indringing in het vrije ruimte profiel van een spoor dat in dienst is, na de gepaste veiligheidsmaatregelen te hebben toegepast;9° het nemen van de nodige maatregelen in geval van werken die de veiligheidsvoorschriften wijzigen;10° het toepassen van de voorschriften met betrekking tot de veiligheid van het personeel. 7. Schildwacht De kennis en de bekwaamheden, eigen aan deze veiligheidsfunctie, zijn in wezen de volgende: 1° het bezitten van een voldoende kennis van de plaats van de werkzaamheden (sporenplan, reiswegen, ritrichting, refertesnelheid op de werf, waarnemingsafstand, ...); 2° het geheel van de aan de functie toegekende taken kennen;3° het letten op het aankomend verkeer;4° het opsporen van de aankomende bewegingen en hun ritrichting;5° het kennen van de alarmvoorzieningen en het ten gepaste tijde gebruiken ervan;6° er zich steeds van vergewissen dat het nodige zicht gevrijwaard wordt, en de aankondigingstijd zodoende kan nageleefd worden;7° het ontdekken van de gevaarlijke situaties en het kunnen nemen van de gepaste noodmaatregelen;8° het toepassen van de voorschriften met betrekking tot de veiligheid van het personeel; 9° het kennen van de toe te passen voorschriften ingeval van slechte weersomstandigheden (mist, sneeuwstorm, onvoldoende zichtbaarheid, ...). 8. Overwegwachter De kennis en de bekwaamheden, eigen aan deze veiligheidsfunctie, zijn in wezen de volgende: 1° het bekwaam zijn om de nodige documenten, gereedschap en materieel klaar te maken voor de bewaking;2° het correct kunnen invullen van de boekjes voor de overwegwachter;3° het kennen van de vereiste uit te wisselen aankondigingen;4° het bekwaam zijn om alle ontvangen aankondigingen door te geven langs de lijn "overweg";5° het kennen en kunnen toepassen van de bewakingsprocedure;6° het bekwaam zijn om het wegverkeer te verbieden indien dit noodzakelijk blijkt;7° het toepassen van de voorschriften met betrekking tot de veiligheid van het personeel;8° het bekwaam zijn om, ingeval van vaststelling of bericht van een ongeval, een hindernis of gevaar voor aanrijding: i.het alarm door te geven; ii. in elk spoor een verplaatsbaar stopsein te plaatsen, bevestigd met een klapper; iii. het wegverkeer te verbieden.

Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van 8 mei 2014 tot vaststelling van de veiligheidsvoorschriften met betrekking tot het veiligheidspersoneel van de museumspoorlijnen.

FILIP Van Koningswege : De Minister van Binnenlandse Zaken, Mevr. J. MILQUET De Staatssecretaris voor Mobiliteit, M. WATHELET

^