gepubliceerd op 18 mei 2009
Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 22 oktober 2008, gesloten in het Paritair Comité voor het tabaksbedrijf, tot vaststelling van de arbeidsvoorwaarden in de rook-, pruim- en snuiftabakondernemingen
8 MAART 2009. - Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 22 oktober 2008, gesloten in het Paritair Comité voor het tabaksbedrijf, tot vaststelling van de arbeidsvoorwaarden in de rook-, pruim- en snuiftabakondernemingen (1)
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 5 december 1968Relevante gevonden documenten type wet prom. 05/12/1968 pub. 22/05/2009 numac 2009000346 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, inzonderheid op artikel 28;
Gelet op het verzoek van het Paritair Comité voor het tabaksbedrijf;
Op de voordracht van de Minister van Werk, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.Algemeen verbindend wordt verklaard de als bijlage overgenomen collectieve arbeidsovereenkomst van 22 oktober 2008, gesloten in het Paritair Comité voor het tabaksbedrijf, tot vaststelling van de arbeidsvoorwaarden in de rook-, pruim- en snuiftabak ondernemingen.
Art. 2.De Minister bevoegd voor Werk is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 8 maart 2009.
ALBERT Van Koningswege : De Vice-Eerste Minister en Minister van Werk en Gelijke Kansen, Mevr. J. MILQUET _______ Nota (1) Verwijzing naar het Belgisch Staatsblad : Wet van 5 december 1968Relevante gevonden documenten type wet prom. 05/12/1968 pub. 22/05/2009 numac 2009000346 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten, Belgisch Staatsblad van 15 januari 1969. Bijlage Paritair Comité voor het tabaksbedrijf Collectieve arbeidsovereenkomst van 22 oktober 2008 Vaststelling van de arbeidsvoorwaarden in de rook-, pruim- en snuiftabak ondernemingen (Overeenkomst geregistreerd op 6 november 2008 onder het nummer 89475/CO/133) HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied
Art. 2.Deze collectieve arbeidsovereenkomst is van toepassing op de werkgevers en op de werknemers van de ondernemingen die hoofdzakelijk rook-, pruim- en snuiftabak vervaardigen en onder het Paritair Comité voor het tabaksbedrijf ressorteren.
Onder "werknemers" wordt verstaan : de arbeiders en de arbeidsters. HOOFDSTUK II. - Beroepsclassificatie
Art. 3.Vanaf 1 januari 1989 worden de functies als volgt in drie categorieën ingedeeld : Categorie I : - alle taken die niet in de andere categorieën voorkomen; - het wegen aan snelle pakketteermachines (minimum zestig toeren per minuut); - het pletten en afkoelen.
Categorie II : - werken van zware goederenbehandeling, dit wil zeggen die een aanhoudende middelmatige of een onderbroken zware lichamelijke inspanning vereisen; - het aanvochten met de hand.
Categorie III : - het bedienen van vooraanvochtings- en aanvochtings-, klopsaus-, mengel- en kerfmachines; - het spinnen, spinnen-afleggen, persen en het maken van de saus; - het bedienen van roost- en slijpmachines. HOOFDSTUK III. - Lonen, premies en vergoedingen A. Minimumuurlonen
Art. 4.§ 1. Rekening houdende met een loonsverhoging op 1 april 2007 van 0,06 EUR toe te passen op de bestaande collectieve arbeidsovereenkomst lonen en op de effectief uitbetaalde lonen, bedragen de minimumuurlonen van de meerderjarige werknemers voor een arbeidsweek van 37 u 30 op 1 april 2007 :
Catégories
Salaires horaires minimums
Categorieën
Minimumuurlonen
I
10,2400
I
10,2400
II
10,7275
II
10,7275
III
10,8830
III
10,8830
Deze bedragen stemmen overeen met het gemiddelde van de viermaandelijkse indexcijfers van het eerste kwartaal 2007, zijnde 104,87.
De minimum uurlonen vermeld in onderhavig artikel worden daarenboven verhoogd met telkens 0,06 EUR/uur evenals de effectief uitbetaalde lonen op de volgende data : Op 1 oktober 2007 en Op 1 april 2008. § 2. Vanaf 1 april 1989 wordt de wekelijkse arbeidsduur, te berekenen op jaarbasis van 38 uren op 37 uur 30 minuten gebracht. De toepassingsmodaliteiten van de arbeidstijdverkorting worden geregeld in het vlak van de ondernemingen, rekening houdende met de bedrijfseconomische imperatieven.
B. Loon voor jongere werknemers
Art. 5.Alle werknemers hebben vanaf 1 april 2007 recht op het loon aan 100 pct. ongeacht het type van contract waardoor zij met de onderneming verbonden zijn en om het even hun anciënniteit.
C. Toevallige en tijdelijke overplaatsingen
Art. 6.Als een werknemer, ten gevolge van toevallige omstandigheden buiten zijn wil, tijdelijk een taak van een lagere categorie verricht, behoudt hij het loon dat voor de categorie waartoe hij behoort is bepaald. HOOFDSTUK IV. - Tewerkstelling A. Bestaanszekerheid
Art. 7.De werkgever neemt alle mogelijke maatregelen om werkloosheid te vermijden. Indien, na discussie met de ondernemingsraad of, bij ontstentenis hiervan, met de syndicale afvaardiging, werkloosheid onvermijdelijk blijkt, voert de werkgever een systeem van tewerkstelling met beurtregeling in.
De werknemers die ten minste zes maanden anciënniteit in de onderneming tellen op het ogenblik dat zij werkloos worden gesteld in de zin van artikel 51 van de wet van 3 juli 1978Relevante gevonden documenten type wet prom. 03/07/1978 pub. 03/07/2008 numac 2008000527 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de arbeidsovereenkomsten type wet prom. 03/07/1978 pub. 12/03/2009 numac 2009000158 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de arbeidsovereenkomsten sluiten betreffende de arbeidsovereenkomsten, hebben recht op een bestaanszekerheidsuitkering die 6,5285 EUR bedraagt vanaf 1 april 2007 per werkloosheidsdag.
Het bedrag stemt overeen met het gemiddelde van de viermaandelijkse indexcijfers van het eerste kwartaal 2007, zijnde 104,87.
Art. 8.De betaling van de bestaanszekerheidsuitkering bedoeld in artikel 6 is rechtstreeks verschuldigd door de werkgever en geschiedt op de gewone betaaldag van de lonen in de onderneming.
Art. 9.Worden van het recht op uitkeringen uitgesloten : a) de werknemers die in een afdeling van de onderneming werken die tijdelijk of gedeeltelijk wordt stilgelegd en die weigeren gedurende deze werkloosheidsperiode in een andere afdeling een behoorlijke taak te aanvaarden;b) de werknemers die, gedurende de maand die aan de werkloosheid voorafgaat één of meer dagen afwezig waren zonder toestemming of rechtvaardiging. B. Afscheidspremie
Art. 10.Na afloop van de wettelijke opzeggingsperiode heeft de wegens gebrek aan werk ontslagen werkman, bij wijze van afscheidsuitkering, recht op bijkomende bestaanszekerheidsuitkeringen waarvan het bedrag is vastgesteld bij artikel 6 en dit, gedurende een periode waarvan de duur wordt bepaald naar verhouding van het aantal ononderbroken jaren dienst in de onderneming, te weten : - 40 dagen voor de werknemers met tenminste 2 jaren dienst; - 50 dagen voor de werknemers met tenminste 3 jaren dienst; - 100 dagen voor de werknemers met tenminste 5 jaren dienst; - 150 dagen voor de werknemers met tenminste 10 jaren dienst; - 175 dagen voor de werknemers met tenminste 11 jaren dienst; - 200 dagen voor de werknemers met tenminste 12 jaren dienst; - 225 dagen voor de werknemers met tenminste 13 jaren dienst; - 250 dagen voor de werknemers met tenminste 14 jaren dienst; - 275 dagen voor de werknemers met tenminste 15 jaren dienst..
Vanaf 1 januari 2001 hebben de wegens gebrek aan werk ontslagen werknemers recht op het saldo van de afscheidspremie die hen wordt toegekend na afloop van de opzeggingstermijn.
Art. 11.De in artikel 9 bedoelde bijkomende uitkeringen zijn niet verschuldigd : - ingeval de werkman weigert een andere behoorlijke taak in de onderneming te aanvaarden; - indien de betrokken werknemers recht hebben op uitkeringen ingevolge de wet van 26 juni 2002Relevante gevonden documenten type wet prom. 26/06/2002 pub. 09/08/2002 numac 2002012847 bron ministerie van tewerkstelling en arbeid Wet betreffende de sluiting van de ondernemingen sluiten betreffende de sluiting van de ondernemingen.
Art. 12.De meer gunstige voorwaarden van toepassing in de ondernemingen, blijven behouden.
C. Deeltijdarbeid
Art. 13.Vanaf 1 januari 1997 zullen de verzoeken tot vrijwillige deeltijdarbeid op basis van minstens 50 pct. en voor zover één voltijdse arbeidspost volledig kan worden bezet, positief benaderd worden, rekening houdende met de bedrijfseconomische en organisatorische imperatieven.
D. Uitzendarbeid
Art. 14.Vanaf 1 januari 1997 kan, naast de vervanging van vaste werknemers, naast het zorgen voor de uitvoering van een uitzonderlijk werk, de werkgever tevens beroep doen op uitzendkrachten bij tijdelijke vermeerdering van het werk, mits eerbieding van de wettelijke bepalingen ter zake op ondernemingsvlak.
E. Europese ondernemingsraad - aanbeveling sinds 1 januari 1999
Art. 15.Het dienstencentrum onderkent het belang van informatie ter zake aan alle werknemers.
De werkgever wordt dan ook aanbevolen deze doorstroming van informatie te bewerkstelligen via de voor de onderneming meest geëigende weg.
Daarenboven is ieder lid van de Europese ondernemingsraad ertoe gerechtigd de lokale ondernemingsraad te raadplegen en te informeren.
F. Stressbeleid in de ondernemingen - aanbeveling sinds 1 januari 1999
Art. 16.In het raam van het voorkomingbeleid te voeren door de werkgever met het oog op de gezondheid en veiligheid van de werknemers, voorzien bij artikel 28bis van het Algemeen Reglement voor de arbeidsbescherming teneinde problemen van collectieve aard te wijten onder meer aan de toegepaste technieken, de arbeidsorganisatie en/of -omstandigheden, evenals de invloed van omgevingsfactoren op het werk te voorkomen of te verhelpen, wordt aan de werkgevers aanbevolen een inventaris op te maken in samenwerking met de arbeidsgeneesheer van de risico's die stressveroorzakend kunnen werken.
Op basis van die inventaris kan een analyse van de werksituatie worden opgemaakt met het oog op een evaluatie van die risico's.
Hiertoe kan de werkgever onder meer overgaan tot een bevraging van de werknemers.
Eenmaal de problemen van collectieve aard geïdentificeerd, en na advies van de arbeidsgeneeskundige dienst en de dienst voor preventie en bescherming kunnen passende maatregelen, waar nodig, worden genomen.
Indien de werkgever tot een dergelijk stressvoorkoming, beleid overgaat zoals aanbevolen, zullen de betrokken werknemers naar vermogen, hun medewerking hieraan verlenen. HOOFDSTUK V. - Vorming Dit hoofdstuk is gesloten, vanaf het jaar 2007, uit de wet van 27 december 2006Relevante gevonden documenten type wet prom. 27/12/2006 pub. 28/12/2006 numac 2006021363 bron federale overheidsdienst kanselarij van de eerste minister Wet houdende diverse bepalingen (1) type wet prom. 27/12/2006 pub. 28/12/2006 numac 2006021365 bron federale overheidsdienst kanselarij van de eerste minister Wet houdende diverse bepalingen (1) sluiten houdende diverse bepalingen, inzonderheid hoofdstuk VIII, afdeling 1, en anderzijds het koninklijk besluit van 19 maart 2007 ter activering van de inspanning ten voordele van personen die tot de risicogroepen behoren en van de inspanning ten bate van de actieve begeleiding en opvolging van werklozen voor de periode 2007-200 8.
A. Permanente vorming
Art. 17.Vanaf 1 januari 2007 zal de sector in zijn geheel en per onderneming 0,30 pct. van de loonmassa besteden aan de vorming van de werknemers, rekening houdende met de effectieve noden van de ondernemingen.
Verslag over de besteding van de 0,30 pct. wordt overgemaakt aan het "Sociaal Fonds van de tabakverwerkende industrie" uiterlijk op 30 juni van het daaropvolgende jaar.
Het fonds staat in voor het beheer, de controle en de evaluatie van de besteding.
Zo het fonds vaststelt dat minder dan 0,30 pct. van de loonmassa binnen de sector werd besteed ten gunste van de vorming van de werknemers, zal de raad van bestuur van het fonds het verschil besteden na beslissing binnen de raad over de bestemming ervan.
B. Recht op individuele vorming
Art. 18.§ 1. Vanaf 1 januari 2004 heeft de werknemer recht op één betaalde vormingsdag per jaar. § 2. Vanaf 1 januari 2007 wordt in grotere bedrijven de mogelijkheid ingevoerd om intern en in overleg met de ondernemingsraad of bij gebrek met de syndicale afvaardiging andere toepassingsmodaliteiten te bepalen waarbij gestreefd wordt naar een meerwaarde voor werknemer en werkgever.
Bij dit overleg kan op verzoek van de ondernemingsraad of bij gebrek van de syndicale afvaardiging een externe expert worden betrokken.
Indien in het kader van dit overleg geen overeenstemming wordt bereikt, zijn de bepalingen voorzien in § 1 van dit artikel van toepassing. HOOFDSTUK VI. - Kwaliteitscommissie
Art. 19.Vanaf het jaar 2001 is voor onbepaalde duur een kwaliteitscommissie ingericht, paritair samengesteld uit werkgeversvertegenwoordigers en vertegenwoordigers van de vakbondsorganisaties niet tewerkgesteld binnen de tabaksector.
De commissie staat in voor de redactie van een verslag omtrent de resultaten van de uitvoering en de opvolging van de kwalitatieve aspecten voorzien in de van toepassing zijnde collectieve arbeidsovereenkomsten.
Voor de jaren 2007-2008 is de commissie belast met de volgende drie opdrachten : - de verdere opvolging van het stressbeleid zoals voorzien in de aanbeveling waarvan sprake in artikel 15 van deze collectieve arbeidsovereenkomst; - instaan voor een kwalitatieve goede invulling, voor de controle en voor de sanctieprocedure van het recht op vorming gedurende één dag per jaar voor iedere werknemer ingevoerd per 1 januari 2004 in het artikel 17 van deze collectieve arbeidsovereenkomst.
De kwaliteitscommissie zal tijdens de jaren 2007-2008 aandacht besteden aan het probleem dat gevormd wordt door die werkgevers die in het geheel geen vorming aanbieden; - het onderzoeken van de behoefte en noodzaak van een aanvullende pensioenvoorziening.
Indien het antwoord hierop bevestigend is wordt verder bekeken op welk niveau een en ander vorm gegeven zou kunnen/moeten worden. HOOFDSTUK VII. - Anciënniteitsverlof
Art. 20.§ 1. Vanaf 1 januari 2005 wordt het anciënniteitsverlof vastgesteld op : 1 dag verlof voor 4 tot en met 8 dienstjaren; 2 dagen verlof voor 9 tot en met 13 dienstjaren; 3 dagen verlof voor 14 tot en met 18 dienstjaren; 4 dagen verlof voor 19 tot en met 23 dienstjaren; 5 dagen verlof voor 24 tot en met 28 dienstjaren; 6 dagen verlof voor 29 tot en met 32 dienstjaren; 7 dagen verlof voor 33 tot en met 36 dienstjaren; 8 dagen verlof voor 37 dienstjaren of meer.
De betaling van de anciënniteitsverlofdagen gebeurt volgens de wettelijke bepalingen inzake de wettelijke feestdagen.
Het recht op anciënniteitsverlof is verworven in het kalenderjaar waarin de anciënniteit wordt bereikt. § 2. Vanaf 1 januari 2001 wordt het anciënniteitsverlof proportioneel toegepast volgens de arbeidstijd waarin de werknemer is tewerkgesteld op datum van opname van het anciënniteitsverlof : dit houdt in : - dat bij een deeltijdse betrekking het verlof wordt toegepast op basis van het arbeidsregime van deze deeltijdse betrekking en - dat bij opnieuw overschakelen naar een voltijdse betrekking dit verlof opnieuw wordt toegepast volgens het arbeidsregime van de voltijdse betrekking. § 3. Bij opeenvolgende contracten van bepaalde duur waaronder interimarbeid, waarbij de onderbreking tussen twee overeenkomsten niet meer dan één maand bedraagt, is de anciënniteit verworven vanaf de eerste indiensttreding. HOOFDSTUK VIII. - Carenzdag
Art. 21.Vanaf 1 april 2001 wordt de carenzdag voorzien bij artikel 52 van de wet van 3 juli 1978Relevante gevonden documenten type wet prom. 03/07/1978 pub. 03/07/2008 numac 2008000527 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de arbeidsovereenkomsten type wet prom. 03/07/1978 pub. 12/03/2009 numac 2009000158 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de arbeidsovereenkomsten sluiten betreffende de arbeidsovereenkomsten, afgeschaft en valt ten laste van de werkgever. HOOFDSTUK IX. - Koppeling aan het indexcijfer van de consumptieprijzen
Art. 22.De minimumuurlonen en effectief betaalde lonen alsmede de bestaanszekerheidsuitkeringen zijn gekoppeld aan het indexcijfer van de consumptieprijzen, overeenkomstig de collectieve arbeidsovereenkomst van 30 november 1972, gesloten in het Nationaal Paritair Comité voor het tabaksbedrijf, tot koppeling van de lonen en de bestaanszekerheidsuitkeringen aan het indexcijfer van de consumptieprijzen, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 28 juni 1973, bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 6 september 1973. HOOFDSTUK X. - Bijzondere bepaling
Art. 23.Deze collectieve arbeidsovereenkomst sluit iedere eis met financiële weerslag in het vlak van de onderneming uit en verbindt de betrokken partijen tot het waarborgen van de sociale vrede. HOOFDSTUK XI. - Duurtijd
Art. 24.De collectieve arbeidsovereenkomst van 24 juni 2005, gesloten in het paritair comité voor het tabaksbedrijf, betreffende de arbeidsvoorwaarden in de ondernemingen die rook-, pruim- en snuiftabak vervaardigen, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 1 juli 2006 (Belgisch Staatsblad van 4 augustus 2006) wordt vervangen.
Art. 25.De collectieve arbeidsovereenkomst van 29 januari 2008, gesloten in het Paritair Comité voor het tabaksbedrijf, tot vaststelling van de arbeidsvoorwaarden in de rook-, pruim- en snuiftabak ondernemingen, geregistreerd onder het nummer 87949/CO/133, wordt vervangen.
Art. 26.Deze collectieve arbeidsovereenkomst treedt in werking op 1 januari 2007 en is gesloten voor onbepaalde duur met uitzondering van de artikelen 12 tot en met 16 die ophouden van kracht te zijn op 31 december 2008 doch stilzwijgend kunnen worden verlengd na voornoemde datum van 31 december 2008.
Ieder der contracterende partijen kan onderhavige overeenkomst opzeggen, mits een opzeggingstermijn van 3 maanden, betekend bij een ter post aangetekende brief, gericht aan de voorzitter van het Paritair Comité voor het tabaksbedrijf en aan elk der contracterende partijen.
Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 8 maart 2009.
De Vice-Eerste Minister en Minister van Werk en Gelijke Kansen, Mevr. J. MILQUET