Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 08 januari 2016
gepubliceerd op 23 februari 2016

Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 5 juni 2014, gesloten in het Paritair Subcomité voor de diensten voor gezins- en bejaardenhulp van de Vlaamse Gemeenschap, betreffende de loon- en arbeidsvoorwaarden van werknemers tewerkgesteld in het kader van de dienstencheques

bron
federale overheidsdienst werkgelegenheid, arbeid en sociaal overleg
numac
2015012228
pub.
23/02/2016
prom.
08/01/2016
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

8 JANUARI 2016. - Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 5 juni 2014, gesloten in het Paritair Subcomité voor de diensten voor gezins- en bejaardenhulp van de Vlaamse Gemeenschap, betreffende de loon- en arbeidsvoorwaarden van werknemers tewerkgesteld in het kader van de dienstencheques (1)


FILIP, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 5 december 1968Relevante gevonden documenten type wet prom. 05/12/1968 pub. 22/05/2009 numac 2009000346 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, inzonderheid op artikel 28;

Gelet op het verzoek van het Paritair Subcomité voor de diensten voor gezins- en bejaardenhulp van de Vlaamse Gemeenschap;

Op de voordracht van de Minister van Werk, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Algemeen verbindend wordt verklaard de als bijlage overgenomen collectieve arbeidsovereenkomst van 5 juni 2014, gesloten in het Paritair Subcomité voor de diensten voor gezins- en bejaardenhulp van de Vlaamse Gemeenschap, betreffende de loon- en arbeidsvoorwaarden van werknemers tewerkgesteld in het kader van de dienstencheques.

Art. 2.De minister bevoegd voor Werk is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 8 januari 2016.

FILIP Van Koningswege : De Minister van Werk, K. PEETERS _______ Nota (1) Verwijzing naar het Belgisch Staatsblad : Wet van 5 december 1968Relevante gevonden documenten type wet prom. 05/12/1968 pub. 22/05/2009 numac 2009000346 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten, Belgisch Staatsblad van 15 januari 1969. Bijlage Paritair Subcomité voor de diensten voor gezins- en bejaardenhulp van de Vlaamse Gemeenschap Collectieve arbeidsovereenkomst van 5 juni 2014 De loon- en arbeidsvoorwaarden van werknemers tewerkgesteld in het kader van de dienstencheques (Overeenkomst geregistreerd op 29 juli 2014 onder het nummer 122707/CO/318.02) HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied

Artikel 1.Deze collectieve arbeidsovereenkomst is van toepassing op de werkgevers van de diensten voor gezinszorg (gezins- en bejaardenhulp) van de Vlaamse Gemeenschap.

Deze collectieve arbeidsovereenkomst regelt de loon- en arbeidsvoorwaarden van de werknemers die in dienst zijn van de werkgevers van de diensten voor gezinszorg (gezins- en bejaardenhulp) van de Vlaamse Gemeenschap, voor zover zij tewerkgesteld zijn met een arbeidsovereenkomst dienstencheques en zij vallen onder het toepassingsgebied van het Paritair Subcomité voor de diensten voor gezins- en bejaardenhulp van de Vlaamse Gemeenschap, en niet onder het toepassingsgebied van een ander paritair comité.

Deze collectieve arbeidsovereenkomst is tevens van toepassing op het omkaderingspersoneel (begeleidend en administratief personeel) waarvan de arbeidsovereenkomst uitsluitend voorziet in begeleiding en omkadering voor de dienstencheque-basiswerknemers of het omkaderingspersoneel dat werd aangeworven in functie van de groei bij de dienstencheque-basiswerknemers. HOOFDSTUK II. - Minimumloonschalen 1. Algemene bepalingen Art.2. § 1. De minimum bruto-jaarlonen voor de in artikel 1 bedoelde werknemers worden bepaald overeenkomstig de in bijlage I gevoegde loonschalen. § 2. Om de overeenstemmende bruto-maandlonen te bepalen moeten de bruto-jaarlonen gedeeld worden door twaalf. Om de overeenstemmende bruto-uurlonen te bepalen moeten de bruto-jaarlonen gedeeld worden door het getal dat het resultaat vormt van de vermenigvuldiging van de wekelijkse arbeidsduur zoals bepaald in de sector, zijnde 38 uur met 52, wat resulteert in 1976.

De bruto-uurlonen en -maandlonen worden vastgesteld overeenkomstig de berekeningswijze bepaald in dit artikel, en als bijlage I aan deze collectieve arbeidsovereenkomst opgenomen. § 3. Voor de verdere berekeningsmodaliteiten van het bruto-maandloon en het bruto-uurloon wordt verwezen naar het bepaalde onder artikel 9 aangaande de koppeling van de lonen en wedden aan het indexcijfer van de afgevlakte gezondheidsindex. 2. Toekenning van minimumloonschalen en eventuele toegangsvereisten Art.3. § 1. Voor de werknemers worden de minimum bruto-jaarlonen, en de eventuele toegangsvereisten per functie vastgesteld overeenkomstig de hierna opgenomen tabel.

Diensten en functies Services et fonctions

Barema Barème

Minimale toegangsvereisten Conditions minimales d'accès

Werknemers tewerkgesteld met arbeidsovereenkomst dienstencheques Travailleurs occupés avec un contrat de travail "titres-services"

DB4

Geen bijzondere bepalingen Pas de dispositions particulières

Begeleidend personeel Personnel d'accompagnement

DB1b

Hoger onderwijs Enseignement supérieur

Administratief personeel Personnel administratif

DA1 DA2 DA3

Hoger onderwijs Enseignement supérieur Hoger secundair onderwijs Enseignement secondaire supérieur Lager secundair onderwijs Enseignement secondaire inférieur


§ 2. Er worden geen haard- of standplaatsvergoedsing toegekend bovenop de in bijlage I vermelde barema's.

Art. 4.De gemiddelde wekelijkse arbeidsduur voor een voltijdse tewerkstelling bedraagt 38 uur. De wettelijk voorziene rustpauzes worden genomen buiten de eigenlijke arbeidstijd. HOOFDSTUK III. - Baremieke anciënniteit

Art. 5.Wanneer de werknemer in dienst komt, wordt hij, mits voldaan is aan de minimale toegangsvereisten, ingeschaald in de minimum-loonschalen met een baremieke anciënniteit van 0 jaar. Het weglaten van de minimale leeftijdsvereisten om toegang te hebben tot het barema kan geen retroactieve rechten doen ontstaan.

Art. 6.Voor de bepaling van de baremieke anciënniteit wordt geen onderscheid gemaakt tussen de deeltijdse en voltijdse prestaties.

Art. 7.§ 1. Een verhoging van de baremieke anciënniteit binnen het loonbarema gaat in op de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin een jaar baremieke anciënniteit wordt bereikt. § 2. Na het bereiken van een baremieke anciënniteit van twee jaar, wordt de baremieke anciënniteit niet verder opgebouwd en blijft de werknemer ingeschaald in de overeenstemmende loonschaal.

Art. 8.Volgende schorsingen van de arbeidsovereenkomst geven voor de toepassing van deze collectieve arbeidsovereenkomst, geen aanleiding tot opbouw van baremieke anciënniteit : 1. Periodes van volledige schorsing van de arbeidsovereenkomst in het kader van tijdskrediet;2. Periodes van schorsing van de arbeidsovereenkomst die niet gedekt zijn door loon behalve de gelijkstellingen voorzien in de wetgeving op de jaarlijkse vakantie van 28 juni 1971. HOOFDSTUK IV. - Koppeling van de lonen aan het indexcijfer van de afgevlakte gezondheidsindex

Art. 9.De in bijlage I bij deze collectieve arbeidsovereenkomst vastgestelde minimumlonen, evenals de effectief betaalde lonen, worden gekoppeld aan het indexcijfer van de afgevlakte gezondheidsindex, maandelijks vastgesteld door het Ministerie van Economische Zaken en bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.

De in bijlage I vastgestelde minimumlonen zijn geïndexeerde minimumlonen op 1 januari 2013.

Art. 10.De lonen van toepassing op datum van het afsluiten van onderhavige collectieve arbeidsovereenkomst stemmen overeen met het cijfer van de afgevlakte gezondheidsindex van november 2012, zijnde 119,70 punten (basis 2004) of 99,11 punten (basis 2013).

Art. 11.De spilindex voor een volgende indexaanpassing ligt op datum van afsluiten van onderhavige collectieve arbeidsovereenkomst op 122,01 punten (basis 2004) of 101,02 punten (basis 2013).

Wanneer de afgevlakte gezondheidsindex (zijnde het gemiddelde cijfer van de gezondheidsindex van de laatste 4 maanden) de spilindex overschrijdt worden alle lonen aangepast (verhoogd of verlaagd) met 2 pct.

De komende spilindex ligt op 101,02 punten. Na het bereiken van deze spilindex komen de volgende spilindexen op onderstaande waarden te liggen (basis 2013 - pro memorie en niet limitatief) : 103,04 - 105,10 - 107,20 - 109,34 - 111,53 - 113,76 - 116,04 - 118,36 - 120,73 - 123,14 - 125,60.

Art. 12.Iedere maal dat de afgevlakte gezondheidsindex één van de spilindexcijfers bereikt of er op wordt teruggebracht, worden de nieuwe lonen berekend door de lonen die op dat ogenblik gelden te verhogen of te verlagen met 2 pct. bij toepassing van de coëfficiënt 1,02 als vermenigvuldiger of als deler.

Art. 13.De loonaanpassingen voortspruitend uit de koppeling aan de afgevlakte gezondheidsindex worden als volgt berekend : a) Voor de jaarlonen wordt er rekening gehouden met twee decimalen.De uitkomst wordt afgerond volgens de wiskundige regels : naar de naasthogere eurocent wanneer het derde decimaal voor afronding gelijk is aan of hoger dan 5 en naar de naastlagere eurocent wanneer het derde decimaal voor afronding lager is dan 5; b) De maandlonen worden bekomen door de baremieke jaarlonen te delen door 12.Hierbij wordt afgerond tot op twee decimalen. De uitkomst wordt afgerond volgens de wiskundige regels : naar de naasthogere eurocent wanneer het derde decimaal voor afronding gelijk is aan of hoger dan 5 en naar de naastlagere eurocent wanneer het derde decimaal voor afronding lager is dan 5; c) De uurlonen worden bekomen door de baremieke jaarlonen te delen door 1976.Hierbij wordt afgerond tot op vier decimalen. De uitkomst wordt afgerond volgens de wiskundige regels : naar het naasthogere honderdste van een eurocent wanneer het vijfde decimaal voor afronding gelijk is aan of hoger dan 5 en naar het naastlagere honderdste van en eurocent wanneer het vijfde decimaal voor afronding lager is dan 5.

Art. 14.De verhoging of de verlaging van de lonen en wedden vermeld in artikel 9, volgens de berekening voorzien in artikel 12, wordt toegepast vanaf de eerste dag van de tweede maand die volgt op de maand tijdens dewelke het afgevlakte indexcijfer het spilindexcijfer bereikt dat een wijziging rechtvaardigt.

Art. 15.Wanneer terzelfdertijd een loonsverhoging ingevolge de koppeling van de lonen aan de gezondheidsindex en een andere loonsverhoging moet worden toegepast, wordt de aanpassing voortvloeiende uit de koppeling van de lonen aan de gezondheidsindex uitgevoerd volgend op de andere loonsverhoging, tenzij uitdrukkelijk anders bepaald in de overeenkomst (collectieve arbeidsovereenkomst of andere) waarin deze loonsverhoging is overeengekomen. HOOFDSTUK V. - Eindejaarspremie

Art. 16.De werkgever betaalt een eindejaarspremie aan de werknemers bedoeld in artikel 1.

Art. 17.Het bedrag van de eindejaarspremie bestaat uit (1) een vast geïndexeerd gedeelte, (2) een vast niet-geïndexeerd gedeelte en (3) een variabel gedeelte.

Art. 18.Het vast geïndexeerd gedeelte bedraagt 331,86 EUR (index 1 oktober 2013).

Het wordt jaarlijks aangepast op basis van de volgende formule : het bedrag van het vast gedeelte van het in aanmerking genomen jaar wordt bekomen door het vast gedeelte toegekend tijdens het vorig jaar te verhogen met een percentage dat afhangt van de evolutie van het indexcijfer van de afgevlakte gezondheidsindex. Dit percentage wordt bekomen door het indexcijfer dat van kracht is in oktober van het in aanmerking genomen jaar te delen door het indexcijfer dat van kracht was in oktober van het vorig jaar. Het percentage wordt berekend tot op vier decimalen.

Art. 19.§ 1. Het variabel gedeelte bedraagt 2,50 pct. van de bruto-jaarwedde. § 2. Voor de berekening van de bruto-jaarwedde wordt het geïndexeerd baremiek bruto-maandloon van oktober van het in aanmerking genomen jaar, met uitsluiting van premies, toeslagen, weddesupplementen of vergoedingen, vermenigvuldigd met 12.

Art. 20.Het vast niet-geïndexeerd gedeelte bedraagt 55,08 EUR.

Art. 21.§ 1. Het totale bedrag van de toelage, zoals vastgesteld overeenkomstig de artikelen 12, 13 en 14, wordt uitgekeerd aan de werknemer met voltijdse prestaties die zijn gehele loon heeft of zou hebben genoten tijdens de gehele referentieperiode. Dit is de periode die zich uitstrekt van 1 januari tot 30 november van het jaar waarvoor de toelage is verschuldigd. § 2. Wanneer een werknemer het totale bedrag van de toelage niet kan genieten wegens deeltijdse arbeidsprestaties in de loop van de referentieperiode, wordt dit bedrag berekend pro rata tewerkstelling. § 3. Wanneer een werknemer het totale bedrag van de toelage niet kan genieten omdat hij in dienst of uit dienst is getreden in de loop van de referentieperiode, wordt dit bedrag verminderd pro rata temporis de verrichte of daarmee gelijkgestelde arbeidsprestaties.

Art. 22.De eindejaarstoelage is niet verschuldigd aan de om dringende reden ontslagen werknemers, noch voor arbeidsprestaties verricht tijdens de proefperiode wanneer de arbeidsovereenkomst tijdens de proefperiode werd beëindigd.

Art. 23.De eindejaarstoelage is niet verschuldigd ten belope van het bedrag waarvoor de werknemers op ondernemingsvlak een gelijkwaardig voordeel genieten in de vorm van een 13de maand.

Art. 24.§ 1. Iedere gewerkte of daarmee gelijkgestelde maand, tijdens de referentieperiode, geeft recht op 1/11de van het bedrag van de toelage, berekend overeenkomstig deze collectieve arbeidsovereenkomst. § 2. Enkel volledig gewerkte of daarmee gelijkgestelde maanden komen in aanmerking voor de opbouw van een eindejaarstoelage. Er wordt niet gerekend met halve maanden. § 3. Elke arbeidsovereenkomst ingegaan vóór de dertiende dag van de maand wordt beschouwd als een arbeidsovereenkomst voor een volledige maand. § 4. Worden gelijkgesteld met gewerkte of daarmee gelijkgestelde prestaties, de inactiviteitsuren bepaald bij het koninklijk besluit van 30 maart 1967 tot bepaling van de algemene uitvoeringsmodaliteiten van de wetten betreffende de jaarlijkse vakantie der loonarbeiders. § 5. Onbetaald verlof, alle wettelijke vormen van tijdskrediet en thematische verloven worden niet gelijkgesteld met effectieve prestaties voor de toekenning van een eindejaarspremie. Palliatief verlof en verlof voor medische bijstand worden gelijkgesteld met effectieve prestaties voor een maximum periode van drie kalendermaanden.

Art. 25.Wanneer het personeelslid het voordeel van zijn bezoldiging niet heeft genoten voor de maand oktober van het in aanmerking genomen jaar, komt voor de berekening van het variabel gedeelte van de toelage (artikel 13) de geïndexeerde bruto-jaarwedde in aanmerking die voor de berekening van zijn loon voor deze maand tot grondslag zou hebben gediend, indien dat laatstvernoemde loon verschuldigd was geweest.

Art. 26.De eindejaarspremie wordt uitbetaald uiterlijk tegen 22 december van het jaar waarop ze van toepassing is. HOOFDSTUK VI. - Werkgeverstegemoetkoming in de vervoerskosten 1. Algemeen kader Art.27. De ondertekenende partijen erkennen het belang van de mobiliteitsproblematiek. In dit kader wordt ernaar gestreefd het gebruik van andere vervoersmiddelen dan de privé-auto te stimuleren, of gezamenlijke verplaatsingen na te streven, of andere maatregelen uit te werken die tegemoet komen aan de mobiliteitsproblematiek. Dit maakt deel uit van een jaarlijkse bespreking van de mobiliteitsproblematiek in de ondernemingsraad, of bij ontstentenis in het comité voor preventie en bescherming op het werk, of bij ontstentenis in de syndicale afvaardiging.

De ondertekenende partijen erkennen dat omwille van het specifieke karakter van dienstverlening aan huis, alternatieven in beperkte mate mogelijk zijn. 2. Woon-werk verkeer Art.28. § 1. De werknemers hebben voor hun woon-werkverkeer, ongeacht het gebruikte vervoersmiddel, met uitzondering van de fiets, en zonder voorwaarde betreffende de minimumafstand, ten laste van de werkgever recht op een bijdrage van 80 pct. in de prijs van een treinkaart 2de klasse van de NMBS voor het aantal kilometers afgelegd tussen de woonplaats van de werknemer en zijn/haar werkplaats. § 2. De werkgevers zijn er toe gehouden om voor de werknemers die voor hun woon-werkverkeer elke werkdag met een vast traject gebruik maken van de trein of gemengd vervoer NMBS/MIVB/DE LIJN/TEC voor dit treinvervoer of het gemengd vervoer NMBS/MIVB/DE LIJN/TEC, een overeenkomst, genaamd derdebetalersregeling, af te sluiten met de NMBS, waardoor het treinvervoer onder deze derdebetalersregeling kosteloos is voor de werknemers.

Deze derdebetalersregeling treedt ten laatste op 1 mei 2010 in werking.

Art. 29.§ 1. Indien de werknemer gebruik maakt van een fiets als privé-vervoermiddel tussen de verblijfplaats en de werkplaats en terug, draagt de werkgever bij in de vervoersonkosten van de werknemer met een financiële bijdrage van 0,15 EUR per afgelegde kilometer. § 2. Indien in het kader van een bedrijfsregeling de werkgever kosteloos een fiets ter beschikking stelt, onderhoudt, herstelt en vervangt dan vervalt de in dit artikel 29, § 1 vernoemde financiële bijdrage. Afwijkende regelingen wat betreft de financiële bijdrage op ondernemingsniveau blijven mogelijk.

Art. 30.Bij een gecombineerd gebruik van openbare vervoermiddelen en privé-vervoermiddelen, wordt de financiële bijdrage van de werkgever in de vervoerskosten van de werknemer samengesteld volgens artikel 28, § 1 voor wat betreft het eventueel gedeelte van het traject met een privé-vervoermiddel en volgens artikel 28, § 2 voor wat betreft het eventueel gedeelte van het traject treinvervoer of gemengd vervoer NMBS/MIVB/DE LIJN/TEC en volgens artikel 29 voor wat betreft het eventueel gedeelte van het traject met fietsvervoer.

Art. 31.Voor de dienstencheque-basiswerknemers wordt voor de verplaatsing van hun verblijfplaats naar de eerste klant en voor de verplaatsing van de laatste klant naar de verblijfplaats een zelfde vergoeding betaald, zoals bepaald in punt 3 voor verplaatsingen in opdracht. 3. Verplaatsingen in opdracht Art.32. § 1. De dienstencheque-basiswerknemers, bedoeld in artikel 1, ontvangen vanaf 1 juli 2010 voor alle met de wagen afgelegde kilometers in opdracht een vergoeding van 0,22 EUR/km.

Deze kilometervergoeding geldt exclusief de eventuele door de werkgever ter beschikking gestelde omniumverzekering. § 2. Indien in het kader van een bedrijfsregeling, de werkgever een wagen ter beschikking stelt, dan vervalt de in dit artikel 32, § 1 vernoemde vergoeding.

Art. 33.§ 1. Aan het omkaderingspersoneel en administratief personeel (bedienden) dat voor hun verplaatsingen in opdracht van de werkgever gebruik maakt van de wagen betaalt de werkgever voor de afgelegde kilometers dezelfde kilometervergoeding als deze die de overheid betaalt voor dienstreizen van ambtenaren (artikel 13 van het koninklijk besluit van 18 januari 1965 houdende algemene regeling inzake reiskosten) zonder dat ooit sprake kan zijn van een dubbele vergoeding voor dezelfde kilometers. Op 1 januari 2014 bedraagt deze vergoeding 0,3461 EUR/km inclusief de door de werkgever ter beschikking gestelde omniumverzekering.

Wanneer de onderneming voor deze verplaatsingen in opdracht met de wagen een omniumverzekering heeft afgesloten, wordt de werkelijke kostprijs van deze omniumverzekering (met een maximum van 0,0351 EUR/km) van de kilometervergoeding in mindering gebracht. Afwijkende regelingen worden onderhandeld op bedrijfsniveau.

Deze vergoeding voor verplaatsingen in opdracht volgt de indexeringen van het bedrag betaald door de overheid voor dienstreizen van ambtenaren, zoals bepaald in artikel 13 van het koninklijk besluit van 18 januari 1965 houdende algemene regeling inzake reiskosten.

Het maximumbedrag van 0,0351 EUR/km van de omniumverzekering dat van de kilometervergoeding in mindering kan worden gebracht, wordt eveneens volgens hetzelfde principe geïndexeerd. § 2. Indien in het kader van een bedrijfsregeling, de werkgever een wagen ter beschikking stelt, dan vervalt de in dit artikel 33, § 1 vernoemde vergoeding.

Art. 34.§ 1. Aan de werknemers die voor hun verplaatsingen in opdracht gebruik maken van een fiets, motor- of bromfiets, betaalt de werkgever een vergoeding van 0,15 EUR/km voor alle afgelegde kilometers. § 2. Indien in het kader van een bedrijfsregeling de werkgever kosteloos een fiets/motor- of bromfiets ter beschikking stelt, onderhoudt, herstelt en vervangt dan vervalt de in dit artikel 34, § 1 vernoemde vergoeding. Afwijkende regelingen wat betreft de vergoeding op ondernemingsniveau blijven mogelijk.

Art. 35.Aan de werknemers die voor hun verplaatsingen in opdracht gebruik maken van het openbaar vervoer, betaalt de werkgever de reële kostprijs volgens de goedkoopste formule. 4. Terugbetaling Art.36. De uitbetaling van de vergoedingen door de werkgever gebeurt ten laatste tijdens de loonafrekening van de maand volgend op de maand waarin de vervoerskosten werden gemaakt.

Eventuele rechtzettingen inzake de betaling van de financiële bijdrage van de werkgever worden verrekend met de eerstvolgende betaling.

De uitbetaling van de vergoeding kan enkel gebeuren op voorwaarde dat de vervoerskosten met de gevraagde nodige bewijsstukken of verklaringen werden gestaafd. HOOFDSTUK VII. - Aanvullend verlof 35-44 jaar

Art. 37.§ 1. Alle in artikel 1 bedoelde werknemers die op 31 december 2005 in dienst waren, tussen de 35 en 44 jaar waren en recht hadden op 5 aanvullende verlofdagen "35-44 jaar", behouden deze verlofdagen. § 2. Werknemers bedoeld in artikel 1 die op 31 december 2005 in dienst waren en in 2006 de leeftijd van 35 jaar bereikten, hebben recht op 5 aanvullende verlofdagen "35-44 jaar" en dit proportioneel conform artikel 38 van deze collectieve arbeidsovereenkomst.

Art. 38.§ 1. De aanvullende verlofdagen worden toegekend pro rata de effectieve of daarmee gelijkgestelde maanden arbeidsprestaties gedurende het voorafgaand kalenderjaar bij de huidige werkgever. Een begonnen maand wordt hierbij meegerekend als gepresteerde maand. § 2. Voor de gelijkstelling met effectieve prestaties gelden de gelijkstellingen zoals bepaald bij het koninklijk besluit van 30 maart 1967 tot bepaling van de algemene uitvoeringsmodaliteiten van de wetten betreffende de jaarlijkse vakantie der loonarbeiders.

Art. 39.§ 1. Voor de bepaling van de duurtijd van een aanvullende verlofdag van een werknemer met voltijdse prestaties wordt de contractueel gemiddelde wekelijkse arbeidsduur gedeeld door vijf. § 2. Voor de bepaling van de duurtijd van een aanvullende verlofdag voor een werknemer met deeltijdse prestaties wordt de gemiddelde contractuele wekelijkse arbeidsduur van de deeltijdse werknemer gedeeld door vijf. § 3. Bij overgang van een voltijdse naar een deeltijdse tewerkstelling, evenals bij vermindering van arbeidsduur in de loop van het kalenderjaar ontstaat er geen recht op uitbetaling van de uren aanvullend verlof die wegens verminderde arbeidsduur niet meer opneembaar zijn. § 4. Bij overgang van een deeltijdse naar een voltijdse tewerkstelling, evenals bij vermeerdering van arbeidsduur in de loop van het kalenderjaar ontstaat er recht op proportionele toekenning van aanvullend verlof conform artikel 37, op basis van de vermeerderde contractuele gemiddelde arbeidsduur conform § 2.

Art. 40.Heeft de werknemer bij zijn uitdiensttreding in de loop van een kalenderjaar deze aanvullende verlofdagen geheel of gedeeltelijk niet opgenomen, dan ontvangt hij hiervoor een loon dat gelijk is aan het aantal arbeidsuren zoals bepaald in artikel 39 van deze collectieve arbeidsovereenkomst, vermenigvuldigd met het normaal uurloon zoals bepaald in artikel 2, § 2 van deze collectieve arbeidsovereenkomst.

Art. 41.Deze aanvullende verlofdagen worden toegekend met het behoud van het normale loon. Onder "normaal loon" wordt begrepen : het loon dat de werknemer zou ontvangen hebben indien de aanvullende verlofdag een gewone wettelijke feestdag zou zijn geweest.

Art. 42.De aanvullende verlofdagen worden gelijkgesteld met effectief gewerkte dagen voor de berekening van de eindejaarspremie.

Art. 43.§ 1. De globale planning inzake opname van de aanvullende verlofdagen worden vastgelegd in de ondernemingsraad of bij ontstentenis met de syndicale delegatie. § 2. De aanvullende verlofdagen worden genomen in gemeenschappelijk akkoord tussen de werknemer en de werkgever en dit rekening houdend met de dienstmogelijkheden evenwel zonder dat de dienstverlening in het gedrang mag gebracht worden. § 3. Van deze aanvullende verlofdagen kunnen er maximum 2 dagen overgedragen worden naar het volgend kalenderjaar op te nemen vóór eind februari. § 4. Indien gedurende het ganse kalenderjaar de arbeidsovereenkomst volledig geschorst is geweest, ontstaat er geen recht op uitbetaling van de aanvullende verlofdagen. HOOFDSTUK VIII. - Vrijstelling van arbeidsprestaties 45+

Art. 44.§ 1. Alle in artikel 1 bedoelde werknemers die op 31 december 2005 in dienst waren en recht hadden op 12 of 14 van arbeidsprestaties vrijgestelde dagen, behouden het recht op deze dagen, zonder dat het aantal dagen gedurende de looptijd van deze collectieve arbeidsovereenkomst verder wordt opgebouwd. § 2. Voor de werknemers bedoeld in artikel 1 die in dienst waren op 31 december 2005 en die in 2006 de leeftijd van 45 jaar bereikten, worden de 5 aanvullende verlofdagen "35-44 jaar" omgezet in 5 dagen vrijstelling van arbeidsprestaties.

Art. 45.De werknemers die zoals bepaald in artikel 44 recht hebben op van arbeidsprestaties vrijgestelde dagen en die deeltijds werken, hebben recht op een evenredige toekenning van deze van arbeidsprestaties vrijgestelde dagen, naar verhouding van hun gemiddelde contractuele arbeidsduur per week.

Art. 46.§ 1. Voor de bepaling van de duurtijd van een van arbeidsprestaties vrijgestelde dag van een werknemer met voltijdse prestaties wordt de contractuele gemiddelde wekelijkse arbeidsduur van de voltijdse werknemer gedeeld door vijf. § 2. Voor de bepaling van de duurtijd van een van arbeidsprestaties vrijgestelde dag van een werknemer met deeltijdse prestaties wordt de contractuele gemiddelde wekelijkse arbeidsduur van de deeltijdse werknemer gedeeld door vijf. § 3. Bij overgang van een voltijdse naar een deeltijdse tewerkstelling, evenals bij vermindering van de arbeidsduur in de loop van het kalenderjaar ontstaat er geen recht op uitbetaling van de van arbeidsprestaties vrijgestelde uren die wegens verminderde arbeidsduur niet meer opneembaar zijn. § 4. Bij wijziging van het arbeidsregime gebeurt de aanpassing van het urenkrediet overeenkomstig artikel 46, § 1 en § 2 bij het begin van het volgende kwartaal.

Art. 47.§ 1. Het urenkrediet vrijstelling van arbeidsprestaties met behoud van loon wordt in functie van het individueel arbeidsregime vastgesteld op 1 januari van het jaar waarop de vrijstelling van arbeidsprestaties betrekking heeft en wordt gelijkelijk verdeeld over de 4 kwartalen. § 2. De opname van de vrijstelling van arbeidsprestaties met behoud van loon gebeurt per kwartaal. § 3. De opname van de vrijstelling van arbeidsprestaties gebeurt in blokken van minimum 4 uren. Het eventuele restsaldo wordt toegevoegd aan het vierde kwartaal. § 4. Geplande dagen die niet kunnen worden opgenomen binnen het lopende kwartaal, tenzij tengevolge van een beslissing van de werkgever, kunnen niet worden verschoven binnen het kwartaal. § 5. Dagen die niet kunnen worden opgenomen, tenzij tengevolge van een beslissing van de werkgever, worden niet verschoven naar het volgende kwartaal.

Art. 48.§ 1. Heeft de werknemer in de loop van het kwartaal van uitdiensttreding de van arbeidsprestaties vrijgestelde dagen van dat betreffende kwartaal geheel of gedeeltelijk niet opgenomen, dan ontvangt hij hiervoor een loon dat gelijk is aan het aantal arbeidsuren zoals bepaald in artikel 47 van deze collectieve arbeidsovereenkomst, vermenigvuldigd met zijn normaal uurloon. § 2. Heeft de werknemer een restsaldo overgedragen naar het vierde kwartaal overeenkomstig artikel 47, § 3 van deze collectieve arbeidsovereenkomst, dan ontvangt hij bij zijn uitdiensttreding een loon dat gelijk is aan het aantal resturen vermenigvuldigd met zijn normaal uurloon.

Art. 49.De vrijstelling van arbeidsprestaties wordt toegekend met behoud van het normale loon. Onder "normaal loon" wordt begrepen : het loon dat de werknemer zou ontvangen hebben indien deze dag een gewone wettelijke feestdag zou zijn.

Art. 50.De dagen vrijstelling van arbeidsprestaties worden gelijkgesteld met effectief gewerkte dagen voor de berekening van de eindejaarspremie.

Art. 51.§ 1. De uren vrijstelling van arbeidsprestaties met behoud van loon worden zonder onderscheid of afwijking opgenomen in de vorm van volle of halve dagen. § 2. Bij de opname van vrijstelling van arbeidsprestaties met behoud van loon wordt het urenkrediet verminderd met het aantal normaal te presteren uren van de werknemer op die dag. § 3. De modaliteiten van opname van mogelijke resturen wordt bepaald op niveau van de voorziening. § 4. Geplande dagen of uren, die ten gevolge van een oorzaak vreemd aan een werkgeversbeslissing niet kunnen worden opgenomen, vervallen en worden niet vergoed. HOOFDSTUK IX. - Syndicale premie

Art. 52.Aan de in artikel 1 bedoelde werknemers wordt ten laste van de werkgevers een syndicale premie toegekend.

Art. 53.Het totaal bedrag van de syndicale premie wordt toegekend aan de rechthebbenden die op 31 december van het sociaal dienstjaar, lopende van 1 januari tot 31 december, terzelfder tijd en gedurende 12 maanden : a) lid zijn van een representatieve werknemersorganisatie vertegenwoordigd in het Paritair Subcomité voor de diensten voor gezins- en bejaardenhulp;b) krachtens een arbeidsovereenkomst verbonden zijn aan een in artikel 1 bedoelde werkgever of prestaties leveren voor dergelijke werkgever.

Art. 54.Aan de rechthebbenden die, gedurende het sociaal dienstjaar, minder dan twaalf maanden voldoen aan artikel 53, a) en b) wordt een syndicale premie verleend op basis van één twaalfde van het totaal jaarlijks bedrag per gepresteerde of gelijkgestelde maand.

Genieten onder dezelfde voorwaarden de syndicale premie, de tijdens het sociaal dienstjaar (brug)gepensioneerde rechthebbenden, alsook de werknemers wiens arbeidsovereenkomst wordt beëindigd ingevolge definitieve arbeidsongeschiktheid.

Art. 55.Hebben geen recht op de premie, de werknemers die hun ontslag hebben gekregen om dringende redenen.

Art. 56.Voor de berekening van de syndicale premie wordt elke begonnen maand gelijkgesteld met een volledig gewerkte maand.

Art. 57.Worden met gewerkte dagen gelijkgesteld, de perioden gedurende dewelke de arbeidsovereenkomst werd geschorst wegens ziekte, zwangerschapsverlof, arbeidsongeval, tijdelijke werkloosheid en ouderschapsverlof, palliatief verlof en verlof voor bijstand of verzorging van een zwaar ziek gezins- of familielid, met een maximum van één jaar.

Art. 58.Het bedrag van het syndicale premie wordt vastgesteld op : - totaal bedrag : 86,76 EUR; - per één twaalfde : 7,23 EUR.

Art. 59.Ten laatste op 15 februari volgend op het sociaal dienstjaar, worden de attesten "sociaal voordeel" in dubbel exemplaar door de werkgevers individueel aan alle werknemers uitgereikt. Uiterlijk vanaf 1 januari 2012 dient de werkgever hiervoor het attest te gebruiken zoals opgenomen in bijlage II bij deze collectieve arbeidsovereenkomst.

Op vraag van de werknemer of de representatieve werknemersorganisaties zal een duplicaat van het attest bezorgd worden aan de vragende partij.

Art. 60.Op voorlegging van het door de werkgever afgeleverd attest "sociaal voordeel", betalen de representatieve werknemersorganisaties in het Paritair Subcomité voor de diensten voor gezins- en bejaardenhulp van de Vlaamse Gemeenschap het sociaal voordeel aan de rechthebbende werknemers uit.

Indien een rechthebbende op dat ogenblik overleden is, wordt het sociaal voordeel betaald aan de overlevende partner.

Het sociaal voordeel is uitzonderlijk betaalbaar tot 3 jaar na uitreiking van het attest.

Art. 61.De representatieve werknemersorganisaties, vertegenwoordigd in het Paritair Subcomité voor de diensten voor gezins- en bejaardenhulp van de Vlaamse Gemeenschap zenden een afrekening van de uitbetaalde bedragen aan de respectievelijke werkgevers die het door het werknemersorganisaties vooruitbetaalde bedrag terugbetalen aan die werknemersorganisaties.

Art. 62.§ 1. Als administratieve kost wordt 1,26 EUR (bedrag 2010) per uitbetaalde premie toegekend aan de representatieve werknemersorganisaties. § 2. Deze vergoeding wordt gekoppeld aan het indexcijfer van de afgevlakte gezondheidsindex, maandelijks bekengemaakt in het Belgisch Staatsblad. HOOFDSTUK X. - Werkkledij

Art. 63.Door de werkgever wordt aan elke werknemer tewerkgesteld met een arbeidsovereenkomst dienstencheques één of meerdere uniformen ter beschikking gesteld, te dragen op de arbeidsplaats.

Art. 64.Teneinde garanties te hebben op het vlak van orde, netheid en hygiëne, wordt door de werkgever een maandelijkse tussenkomst betaald in het onderhoud van dit uniform.

Art. 65.Voor elke effectief begonnen werkdag wordt een vergoeding van 0,10 EUR uitbetaald. HOOFDSTUK XI. - Vorming

Art. 66.Alle in artikel 1 bedoelde werknemers krijgen op jaarbasis 10 uur vorming. HOOFDSTUK XII. - Werkoverleg

Art. 67.Op jaarbasis wordt 0,8 pct. van de effectief gepresteerde uren per dienst besteed aan werkoverleg. HOOFDSTUK XIII. - Omkaderingsnorm

Art. 68.De omkaderingsnorm wordt vastgelegd op 1 VTE begeleidend personeel per 30 VTE gemiddeld effectief werkende werknemers tewerkgesteld met een arbeidsovereenkomst dienstencheques per jaar. HOOFDSTUK XIV. - Voorrang bij interne vacatures

Art. 69.De dienstencheque-basiswerknemers krijgen, wanneer zij aan alle criteria voldoen, voorrang bij aanwerving van een poetshulp in het kader van de aanvullende thuiszorg.

Na kennisgeving van hun interesse voor een tewerkstelling als poetshulp in het kader van de aanvullende thuiszorg, worden de dienstencheques-basiswerknemers met een contract van onbepaalde duur uitgenodigd voor deelname aan de selecties op voorwaarde dat de vacature voor poetshulp in het kader van de aanvullende thuiszorg overeenkomst met : - de regio waarin de dienstencheque-basiswerknemer volgens de interne richtlijnen van de onderneming kan werken; - het aantal uur dat de dienstencheque-basiswerknemer wenst te werken op weekbasis; - het uurrooster waarop de dienstencheque-basiswerknemer kan werken; - het een vacature betreft voor een contract als poetshulp in het kader van de aanvullende thuiszorg van onbepaalde duur of een duurtijd van minstens 1 jaar.

Indien de dienstencheque-basiswerknemer volgens de normaal geldende interne procedure voor aanwerving van poetshulpen in het kader van de aanvullende thuiszorg, geschikt wordt bevonden krijgt hij/zij de functie toegewezen. Bij meerdere gelijkwaardige interne kandidaten telt de anciënniteit in de dienst als voorrang (kandidaat met de hoogste anciënniteit in de dienst krijgt voorrang).

Slechts indien voor de betrokken regio geen dienstencheque-basiswerknemers worden gevonden die in aanmerking komen zal de werkgever extern rekruteren om de vacature voor poetshulp in het kader van de aanvullende thuiszorg in te vullen. HOOFDSTUK XV. - Anciënniteitsverlof

Art. 70.Vanaf 1 januari 2012 wordt een dag anciënniteitsverlof ingevoerd voor de werknemers met 5 jaar of meer dienstanciënniteit volgens onderstaande modaliteiten : - de vermelde anciënniteitsverlofdag wordt pro rata toegekend aan deeltijds tewerkgesteld personeel, namelijk het arbeidsregime gedeeld door 5; - het recht op het anciënniteitsverlof gaat in op 1 januari van het jaar volgend op het kalenderjaar waarin de 5 jaar dienstanciënniteit werd bereikt; - het loon voor de anciënniteitsverlofdag wordt berekend zoals het loon voor de feestdagen. HOOFDSTUK XVI. - Overgangsmaatregelen

Art. 71.§ 1. Voor de personeelsleden bedoeld in artikel 1 die in dienst zijn vóór 1 januari 2006 gelden, tenzij in de arbeidsovereenkomst anders werd overeengekomen, volgende overgangsmaatregelen. § 2. Alle arbeidsvoorwaarden effectief toegepast vóór 1 januari 2006 blijven behouden.

Art. 72.§ 1. Werknemers tewerkgesteld met een contract onbepaalde duur in de reguliere gezinszorg of de reguliere poetshulp die op vraag van de werkgever overgegaan zijn naar de sui generis afdeling dienstencheques, behouden de arbeidsvoorwaarden alsof ze tewerkgesteld zijn en blijven in de reguliere gezinszorg of de reguliere poetshulp. § 2. De werknemers die vóór 1 juli 2003 in dienst waren met een contract onbepaalde duur bij de huidige werkgever ressorterend onder het Paritair Subcomité voor de diensten voor gezins- en bejaardenhulp van de Vlaamse Gemeenschap en die de overstap naar het systeem van dienstencheques hebben gemaakt, worden vermoed op vraag van de werkgever te zijn overgestapt. § 3. Vacatures binnen de reguliere gezinszorg of poetshulp worden bekengemaakt aan de in paragraaf 1 van dit artikel bedoelde werknemers.

Art. 73.Deze collectieve arbeidsovereenkomst vervangt voor de in artikel 1 bedoelde werknemers alle bepalingen uit vroegere collectieve arbeidsovereenkomsten die in strijd zijn met de bepalingen van deze collectieve arbeidsovereenkomst.

Art. 74.Deze collectieve arbeidsovereenkomst vervangt volledig en definitief onderstaande collectieve arbeidsovereenkomsten, die dus een einde nemen : - de collectieve arbeidsovereenkomst van 2 december 2010 betreffende de loon- en arbeidsvoorwaarden van werknemers tewerkgesteld in het kader van de dienstencheques, geregistreerd op 22 mei 2013 onder het nummer 115008/CO/318.02; - de collectieve arbeids overeenkomst van 11 juni 2012Relevante gevonden documenten type overeenkomst prom. 11/06/2012 pub. 24/01/2013 numac 2013022006 bron federale overheidsdienst sociale zekerheid Verordening tot wijziging van de verordening van 28 juli 2003 tot uitvoering van artikel 22, 11°, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994 sluiten tot wijziging van de collectieve arbeidsovereenkomst van 2 december 2010 betreffende de loon- en arbeidsvoorwaarden van werknemers tewerkgesteld in het kader van de dienstencheques, geregistreerd op 12 juni 2013 onder het nummer 115286/CO/318.02. HOOFDSTUK XVII. - Inwerkingtreding en geldigheidsduur

Art. 75.Deze collectieve arbeidsovereenkomst treedt in werking op 1 januari 2014.

Deze collectieve arbeidsovereenkomst is van onbepaalde duur.

Deze collectieve arbeidsovereenkomst kan worden opgezegd door elk van de partijen mits een opzeggingstermijn van 3 maanden per aangetekend schrijven gericht aan de voorzitter van het paritair subcomité.

Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 8 januari 2016.

De Minister van Werk, K. PEETERS

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om te worden gevoegd bij koninklijk besluit van 8 januari 2016.

De Minister van Werk, K. PEETERS

^