gepubliceerd op 19 november 1997
Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 21 december 1967 tot vaststelling van het algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers
8 AUGUSTUS 1997. Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 21 december 1967 tot vaststelling van het algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op het koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers;
Gelet op de wet van 11 april 1995 tot invoering van het "handvest" van de sociaal verzekerde, gewijzigd bij de wet van 25 juni 1997;
Gelet op het koninklijk besluit van 21 december 1967 tot vaststelling van het algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers;
Gelet op het advies van het beheerscomité van de Rijksdienst voor pensioenen, gegeven op 24 februari 1997;
Gelet op de hoogdringendheid gemotiveerd door het feit dat, met het oog op het vrijwaren van de rechten van de sociaal verzekerden, onverwijld uitvoering moet worden gegeven aan de wet van 11 april 1995 tot invoering van het "handvest" van de sociaal verzekerde, gewijzigd bij de wet van 25 juni 1997, die in werking is getreden op 1 januari 1997.
Gelet op het advies van de Raad van State, gegeven op 17 juli 1997 met toepassing van artikel 84, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, vervangen door de wet van 4 augustus 1996;
Op de voordracht van Onze Minister van Volksgezondheid en Pensioenen, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.Hoofdstuk II van het koninklijk besluit van 21 december 1967 tot vaststelling van het algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 4 december 1990, wordt vervangen als volgt : "Hoofdstuk II De modaliteiten van aanvraag, onderzoek en beslissing en de rechten en verplichtingen van de Rijksdienst voor pensioenen en van de aanvrager "Afdeling 1 "Algemene bepalingen
Art. 9.§ 1. Elke uitkering, het vakantiegeld en de verwarmingstoelage uitgezonderd, voorzien bij de wetgeving inzake werknemerspensioenen dient het voorwerp uit te maken van een aanvraag. § 2. Onverminderd de bepalingen van artikel 2, §§ 1 en 2 van de wet van 20 juli 1990 en van de artikelen 2, 3 en 4 van het koninklijk besluit van 23 december 1996 tot uitvoering van de artikelen 15, 16 en 17 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels, mag de aanvraag om rustpensioen ten vroegste worden ingediend de eerste dag van de maand die met een jaar voorafgaat aan de door de aanvrager gekozen ingangsdatum.
Wanneer de aanvrager de leeftijd van zestig jaar heeft bereikt, geldt de datum van indiening van een aanvraag in de openbare sector of de datum van de gebeurtenis die een ambtshalve onderzoek in die sector rechtvaardigt, als datum van indiening van een aanvraag in de regeling voor werknemers op voorwaarde dat laatstbedoelde aanvraag wordt ingediend bij de burgemeester van de gemeente waar betrokkene zijn hoofdverblijfplaats heeft of wordt afgegeven bij de Rijksdienst voor pensioenen, binnen de zes maanden na ontvangst van de kennisgeving van beslissing in de openbare sector. § 3. De langstlevende echtgenoot die minder dan vijfenveertig jaar oud is en niet voldoet aan de vereiste voorwaarden om het overlevingspensioen vóór die leeftijd te bekomen, mag een aanvraag om overlevingspensioen indienen vanaf de eerste dag van de maand die met een jaar voorafgaat aan die in de loop waarvan hij de leeftijd van vijfenveertig jaar bereikt.
Art. 10.§ 1. Wordt evenwel ambtshalve onderzocht, het recht op rustpensioen van de mijnwerker die, in het genot zijnde van een invaliditeitspensioen, verleend overeenkomstig de wetgeving inzake invaliditeitspensioenen voor mijnwerkers, de leeftijd van 60 jaar bereikt.
De belanghebbende kan echter tot de leeftijd van vijfenzestig jaar afstand doen van het recht op het bij toepassing van het vorige lid toegekende rustpensioen, wanneer het bedrag ervan lager is dan het bedrag van zijn invaliditeitspensioen.
De gewezen mijnwerker, die een invaliditeitspensioen geniet en die het genot wenst te bekomen van het rustpensioen dat hij tijdelijk heeft verzaakt, moet daartoe een aanvraag indienen in de vorm en onder de voorwaarden bedoeld bij dit besluit. § 2. Wordt eveneens ambtshalve onderzocht, het recht op rustpensioen van de gewezen mijnwerker uit de kolenindustrie, die ontslagen is als gevolg van de definitieve staking, vermindering of wijziging van de activiteit van de kolenmijnen en wiens recht op wachtvergoeding een einde neemt omdat hij de leeftijd van zestig jaar heeft bereikt en de hoedanigheid van bovengrondse mijnwerker gedurende minstens dertig jaar bewijst of omdat hij de hoedanigheid van ondergrondse mijnwerker gedurende minstens vijfentwintig jaar bewijst. § 3. Wordt eveneens ambtshalve onderzocht het recht op rustpensioen van de werknemer die wegens het bereiken van de door de reglementering vooropgestelde leeftijdsgrens het recht op werkloosheids- of op ziekte- en invaliditeitsuitkeringen verliest voor zover ten laatste tijdens de maand waarin die leeftijdsgrens werd bereikt, geen rechtsgeldige aanvraag werd ingediend. § 4. Het recht op overlevingspensioen wordt ambtshalve onderzocht : 1° indien de overleden echtgenoot, bij zijn overlijden, daadwerkelijk een rustpensioen als werknemer genoot, voordien een dergelijk pensioen daadwerkelijk had genoten, had afgezien van de betaling ervan of de betaling ervan niet had bekomen om de andere echtgenoot in de mogelijkheid te stellen het rustpensioen te verkrijgen berekend op basis van 75 % van de werkelijke fictieve en forfaitaire brutolonen;2° indien op het ogenblik van het overlijden de echtgenoot : a) nog geen definitieve beslissing was betekend omtrent het recht op rustpensioen ingevolge de daartoe ingediende aanvraag of ingevolge het onderzoek van ambtswege;b) een beslissing omtrent het recht op rustpensioen was betekend en het overlijden plaats vond tussen de datum van de kennisgeving van de beslissing en de ingangsdatum van het rustpensioen. Onverminderd de bepalingen van artikel 16, § 1, tweede lid, en van artikel 17 van het koninklijk besluit nr. 50 gaat het overlevingspensioen dat overeenkomstig het vorige lid van ambtswege wordt toegekend, in : a) op de eerste dag van de maand tijdens welke de echtgenoot overleden is, in de gevallen bedoeld in 2°, a) indien het overlijden plaats vond voor de ingangsdatum van zijn rustpensioen en in die bedoeld in 2°, b);b) op de eerste dag van de maand volgend op die tijdens welke hij overleden is, in de andere gevallen. De bepalingen van het eerste lid zijn niet van toepassing wanneer de echtgenoten van tafel en bed of feitelijk gescheiden waren en de langstlevende echtgenoot geen aanvraag had ingediend tot het bekomen van een gedeelte van het rustpensioen van de andere echtgenoot, behalve wanneer zijn recht op dit gedeelte ambtshalve werd onderzocht.
Zo het recht op overlevingspensioen ambtshalve wordt onderzocht bij toepassing van het eerste lid, en de langstlevende echtgenoot binnen de twaalf maanden volgend op het overlijden van zijn echtgenoot voldoet aan de leeftijdsvoorwaarden, bedoeld naargelang het geval, in artikel 2, § 1 of 2, 1°, van de wet van 20 juli 1990 en in de artikelen 2, § 1 of 3, eerste lid, van het koninklijk besluit van 23 december 1996, wordt zijn recht op rustpensioen eveneens ambtshalve onderzocht.
De belanghebbende kan afstand doen van het genot van het rustpensioen dat in toepassing van het vorige lid ambtshalve werd toegekend. Om dat genot op een latere datum opnieuw te bekomen moet hij daartoe een aanvraag indienen in de vorm en onder de voorwaarden bedoeld bij dit besluit.
Art. 11.De aanvraag ingediend vóór de in artikel 9, § 2 of 3 bedoelde termijn is niettemin ontvankelijk indien de Rijksdienst voor pensioenen de niet-ontvankelijkheid ervan niet vóór het ingaan van de voormelde termijn heeft betekend. Afdeling 2
Aanvraag ingediend bij het gemeentebestuur
Art. 12.De aanvraag wordt ontvangen door de burgemeester van de gemeente waar de aanvrager zijn hoofdverblijfplaats heeft.
De burgemeester kan een ambtenaar van het gemeentebestuur aanstellen aan wie hij machtiging verleent om die aanvragen te ontvangen.
Art. 13.De bevoegde overheid is ertoe gehouden de pensioenaanvragen minstens eenmaal per week, op een daartoe vastgestelde dag, in ontvangst te nemen.
Een bericht wordt op zichtbare en bestendige wijze aangebracht op de plaats die voor de officiële bekendmakingen is voorbehouden.
Het wijst het lokaal alsmede de dagen en uren aan waarop de aanvragers zich mogen aanbieden.
Art. 14.De aanvrager moet zich persoonlijk bij de bevoegde overheid aanbieden en in het bezit zijn van zijn identiteitskaart.
Hij kan zich evenwel laten vertegenwoordigen door een daartoe speciaal gemachtigd persoon. Deze persoon moet meerderjarig zijn en in het bezit van de identiteitskaart van de aanvrager alsmede van zijn eigen identiteitskaart en van een bij de aanvraag te voegen volmacht.
De dag zelf waarop de aanvrager of zijn lasthebber zich aanbiedt om een pensioenaanvraag in te dienen, schrijft de bevoegde overheid deze in het door de Rijksdienst voor pensioenen ter beschikking gesteld register. Dat register moet chronologisch worden bijgehouden, zonder tussenruimten, doorhalingen of kanttekeningen.
De bevoegde overheid kan, op haar verzoek en indien de plaatselijke noodwendigheden het vereisen, door de Rijksdienst ertoe gemachtigd worden twee of meer inschrijvingsregisters van de aanvragen bij te houden, op voorwaarde dat aan de bedoelde Rijksdienst de plaatsen, dagen en uren van gebruik van het of van de bijkomende registers worden medegedeeld.
De aanvrager of zijn lasthebber tekent het register in het daartoe voorbehouden vak. Zo hij niet kan tekenen, brengt hij een kruis aan.
Art. 15.De bevoegde overheid stelt de aanvraag op op een formulier waarvan het model bepaald wordt door de Rijksdienst voor pensioenen en dat haar ter beschikking wordt gesteld.
Zij vermeldt op de aanvraag het identificatienummer van de aanvrager bij het Rijksregister van de natuurlijke personen. Indien de aanvrager gehuwd is vermeldt de overheid ook het identificatienummer van de echtgenoot. Ingeval aanvrager weduwnaar, weduwe of echtgescheiden is van een of meer echtgenoten, vermeldt de overheid ook het identificatienummer van deze echtgeno(o)te(n).
Zij vermeldt op de aanvraag dat de inlichtingen met betrekking tot de identiteit en de burgerlijke staat van de aanvrager en, in voorkomend geval, van zijn echtgenoot, juist zijn, dat al de op het bedoelde formulier voorkomende vragen werden gesteld en dat de antwoorden op juiste wijze worden weergegeven.
Zij laat de aanvraag ondertekenen door de aanvrager of zijn lasthebber die aldus bevestigt dat de verstrekte inlichtingen oprecht en volledig zijn. Indien de aanvrager of zijn lasthebber niet kan tekenen, brengt hij een kruis aan.
Zij vermeldt dat al de voorgeschreven formaliteiten werden vervuld.
De overheid moet bij de aanvraag alle stukken voegen welke de belanghebbende tot staving daarvan wil voorleggen.
Art. 16.De bevoegde overheid overhandigt aan de aanvrager of aan zijn lasthebber een ontvangstbewijs dat de datum vermeldt waarop hij zich heeft aangeboden om de aanvraag in te dienen.
Het ontvangstbewijs, het aanvraagformulier en de inschrijving in het bij artikel 14 bedoelde register, moeten dezelfde datum dragen.
Alleen de inschrijving in het register levert het bewijs van de datum van indiening van de aanvraag.
In geen enkel geval mag de bevoegde overheid weigeren een aanvraag in ontvangst te nemen.
Noch vóór noch na het vervullen van de formaliteiten van indiening van de aanvraag mag zij het in artikel 15 bedoelde formulier aan de aanvrager, aan zijn lasthebber of aan een derde overhandigen.
Art. 17.Binnen de vijf dagen na ontvangst van de aanvraag stuurt de bevoegde overheid ze naar de hoofdzetel van de Rijksdienst voor pensioenen.
Al de aanvragen die deel uitmaken van eenzelfde zending worden vermeld op een door genoemde Rijksdienst ter beschikking van de overheid gesteld borderel. Het borderel wordt in dubbel exemplaar opgesteld.
Een exemplaar wordt door dezelfde Rijksdienst als ontvangstbewijs naar de bevoegde overheid teruggezonden. Afdeling 3
Aanvraag ingediend bij de Rijksdienst voor pensioenen "Onderafdeling 1 - Door personen die in België verblijven
Art. 18.§ 1. De personen die in België verblijven mogen zich persoonlijk wenden tot de Rijksdienst voor pensioenen om hun aanvraag rechtstreeks in te dienen.
Op voorlegging van zijn identiteitskaart wordt de aanvraag opgesteld op een daartoe voorzien formulier; zij wordt gedateerd en ondertekend door de aanvrager. § 2. De Rijksdienst overhandigt aan de aanvrager een ontvangstbewijs dat de datum vermeldt waarop de aanvraag is ingediend. "Onderafdeling 2 - Door personen die in het buitenland verblijven
Art. 18bis.Onverminderd de bepalingen van de verordeningen van de Raad van de Europese Gemeenschappen en van de wederkerigheids-overeenkomsten waarbij België partij is, dienen de personen die in het buitenland verblijven hun aanvraag in bij een ter post aangetekende brief die rechtstreeks aan de Rijksdienst voor pensioenen wordt gericht. Afdeling 4
Onderzoek van de aanvragen en kennisgeving van de beslissing
Art. 19.De Rijksdienst voor pensioenen is verplicht zich tot het Rijksregister van de natuurlijke personen te richten om de informatiegegevens bedoeld bij artikel 3, eerste en tweede lid, van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen te bekomen of wanneer hij de juistheid van deze informatiegegevens nagaat.
Het beroep doen op een andere bron is slechts toegestaan in de mate dat de nodige informatiegegevens niet bij het Rijksregister kunnen bekomen worden.
De informatiegegevens bedoeld in het, eerste lid, verkregen bij het Rijksregister van de natuurlijke personen en opgetekend op een identificatiefiche toegevoegd aan het dossier, hebben bewijskracht tot bewijs van het tegendeel.
Wanneer het bewijs van het tegendeel aanvaard wordt door de Rijksdienst, deelt deze de inhoud van de aldus aanvaarde informatiegegevens, ten titel van inlichting, mee aan het Rijksregister van de natuurlijke personen en voegt er de bewijsstukken bij.
Art. 19bis.De Rijksdienst voor pensioenen eist van de aanvrager de nodig geoordeelde inlichtingen, documenten of bewijsstukken.
Zo de aanvrager ondanks aangetekend toegezonden herinnering gedurende méér dan één maand nalaat de gevraagde inlichtingen te verschaffen, mag de Rijksdienst beslissen op grond van de gegevens waarover hij beschikt, tenzij de aanvrager de Rijksdienst schriftelijk ervan in kennis stelt dat de gevraagde inlichtingen niet binnen de gestelde termijn kunnen worden verstrekt.
Art. 20.§ 1. De Rijksdienst voor pensioenen beslist over de aanvraag binnen de vier maanden na de ontvangst of nadat hij in kennis is gesteld van het feit dat aanleiding geeft tot een onderzoek van ambtswege.
Zo de aanvraag wordt ingediend méér dan negen maanden v|$$|Ago|$$|Agor de erin vermelde ingangsdatum, dient de beslissing te worden genomen binnen de acht maanden na haar ontvangst.
Indien binnen de in het eerste en het tweede lid bepaalde termijn geen beslissing kan worden genomen, wordt de aanvrager hieromtrent geïnformeerd met opgave van de redenen.
De beslissing wordt gemotiveerd en wordt bij een ter post aangetekend schrijven aan de aanvrager betekend.
De beslissing tot terugvordering van onverschuldigd betaalde bedragen en de beslissing waarvan zij de uitvoering verzekert worden samen betekend. § 2. De Rijksdienst kan voorschotten uitbetalen wanneer uit het onderzoek van de rechten op pensioen, zowel op administratief als op gerechtelijk vlak, blijkt dat er nog geen definitieve beslissing kan worden genomen.
De Rijksdienst stelt het bedrag van de voorschotten vast op grond van de bewijsstukken waarover hij beschikt.
Met een mededeling die niet vatbaar is voor beroep, stelt de Rijksdienst de gerechtigde in kennis van het bedrag dat als voorschot zal worden uitbetaald. § 3. In afwachting dat definitief beslist wordt over de rechten op overlevingspensioen kan de Rijksdienst voorschotten uitbetalen aan de langstlevende echtgenoot op voorwaarde dat de overleden echtgenoot bij zijn overlijden daadwerkelijk in het genot was van een rustpensioen ten laste van de regeling voor werknemers.
Met een mededeling die niet vatbaar is voor beroep, stelt de Rijksdienst de gerechtigde in kennis van het bedrag dat als voorschot zal worden uitbetaald. Afdeling 5
Nieuwe beslissingen
Art. 21.§ 1. De gerechtigde op een rustpensioen dat op grond van een definitieve beslissing of van een rechterlijke beslissing die kracht van gewijsde heeft is toegekend, kan een nieuwe aanvraag indienen in de vormen welke in de afdelingen 2 en 3 van dit hoofdstuk zijn bepaald.
Een nieuwe aanvraag kan slechts gegrond worden verklaard op basis van nieuwe bewijselementen die vroeger niet aan de administratieve overheid of aan het bevoegde rechtscollege werden voorgelegd of op grond van een wijziging van een wettelijke of reglementaire bepaling.
De gerechtigde op een overlevingspensioen kan onder dezelfde voorwaarden een nieuwe aanvraag indienen met het oog op de herziening van het overlevingspensioen.
De personen aan wie het recht op een rust- of overlevingspensioen werd geweigerd beschikken, onder dezelfde voorwaarden, over die mogelijkheid.
De over de nieuwe aanvraag genomen beslissing mag geen afbreuk doen aan de definitieve beslissing of aan de rechterlijke beslissing, die kracht van gewijsde heeft, voor zover deze beschikte dat de betrokken werknemer over bepaalde jaren het bewijs van een tewerkstelling had geleverd.
De nieuwe beslissing gaat in de eerste dag van de maand volgend op die waarin de nieuwe aanvraag is ingediend. § 2. Het verzoekschrift bij de arbeidsrechtbank of het hoger beroep bij het arbeidshof inzake een beslissing over een pensioenaanvraag geldt als nieuwe aanvraag om pensioen indien het wegens laattijdigheid onontvankelijk wordt verklaard. § 3. Een beslissing en een rechterlijke beslissing, die kracht van gewijsde heeft, welke geen aanleiding geven tot herroeping van het gewijsde, kunnen ingeval van nieuw feit, door de Rijksdienst voor pensioenen worden herzien.
De aanvraag om herziening geschiedt overeenkomstig de bepalingen van de afdelingen 2 en 3 van dit hoofdstuk.
Onder "nieuw feit" moet worden verstaan, elk feit dat onbekend was of de partijen of de rechtscolleges niet bekend kon zijn op het ogenblik van de beslissing.
De nieuwe beslissing heeft uitwerking met ingang van de datum waarop het nieuwe feit een terugslag heeft op het bedrag van de uitkering.
Zij gaat evenwel pas in op de eerste dag van de maand na de kennisgeving als het recht op uitkering kleiner is dan dat wat eerst werd toegekend.
Art. 21bis.§ 1. Wanneer vastgesteld wordt dat aan de beslissing of de uitvoering ervan een onregelmatigheid of een materiële vergissing kleeft, treft de Rijksdienst voor pensioenen een nieuwe beslissing en herstelt hij de onregelmatigheid of de vergissing. De nieuwe beslissing heeft uitwerking op de ingangsdatum van de eerste beslissing.
Onverminderd de toepassing van § 2, van dit artikel of van artikel 21 van de wet van 13 juni 1966 betreffende de rust- en overlevingspensioenen voor arbeiders, bedienden, zeevarenden onder Belgische vlag, mijnwerkers en vrijwillig verzekerden, zal, als de vergissing aan de administratie te wijten is, de nieuwe beslissing evenwel uitwerking hebben op de eerste dag van de maand na de kennisgeving, als het recht op de uitkering kleiner is dan het recht dat eerst werd toegekend. § 2. De Rijksdienst kan de beslissing intrekken en een nieuwe beslissing nemen binnen de termijn van indiening van een verzoekschrift bij de arbeidsrechtbank of als een verzoekschrift werd ingediend, tot op de sluiting van de debatten, wanneer : a) op de ingangsdatum van het pensioen het recht door een wettelijke of reglementaire bepaling is gewijzigd;b) een nieuw feit of nieuwe bewijselementen die een terugslag hebben op het recht van de aanvrager tijdens het geding worden ingeroepen;c) vastgesteld wordt dat aan de beslissing een vergissing kleeft.
Art. 21ter.De Rijksdienst voor pensioenen neemt ambtshalve een nieuwe beslissing wanneer : 1° ingevolge het huwelijk of de echtscheiding van een gerechtigde, het bedrag van het rustpensioen moet worden berekend op grond van 75 % van de werkelijke, fictieve en forfaitaire brutolonen in het eerste geval en op grond van 60 % van dezelfde lonen in het tweede geval.De nieuwe beslissing gaat in de eerste dag van de maand volgend op die van het huwelijk of van de echtscheiding; 2° de echtgenoot van een gerechtigde op een pensioen, berekend op basis van 75 % van de werkelijke, fictieve en forfaitaire brutolonen, overlijdt.De nieuwe beslissing gaat in de eerste dag van de maand volgend op die in de loop waarvan de echtgenoot is overleden; 3° een van de echtgenoten de voorwaarden vervult waardoor de andere echtgenoot het voordeel bekomt van het rustpensioen berekend op basis van 75 % van de werkelijke, fictieve en forfaitaire brutolonen.De nieuwe beslissing gaat in op de eerste dag van de maand volgend op die in de loop waarvan een niet door de Koning toegelaten beroepsarbeid wordt stopgezet of in de loop waarvan een einde wordt gesteld aan het genot van een rust- of overlevingspensioen of aan een als zodanig geldende uitkering of aan een der vergoedingen of uitkeringen bedoeld in artikel 25 van het koninklijk besluit nr. 50; 4° de uitbetaling van het rustpensioen als werknemer van een van de echtgenoten moet geschorst worden om de andere echtgenoot aanspraak te laten maken op een rustpensioen als werknemer berekend op basis van 75 % van de werkelijke, fictieve en forfaitaire brutolonen of op een rustpensioen als zelfstandige, berekend met toepassing van artikel 9, § 1, eerste lid, 1°, van het koninklijk besluit nr.72 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor zelfstandigen. Deze schorsing is slechts mogelijk voor zover de som van de in het vorige lid bedoelde pensioenen van de andere echtgenoot voordeliger is dan de som van de pensioenen berekend op basis van 60 % van de werkelijke, fictieve en forfaitaire brutolonen en van artikel 9, § 1, eerste lid, 2°, van voormeld koninklijk besluit nr. 72, waarop ieder van de echtgenoten aanspraak kan maken. De beslissing tot schorsing heeft uitwerking op de datum waarop het in het eerste lid bedoelde pensioen ingaat; 5° een van de echtgenoten niet meer de voorwaarden vervult waardoor de andere echtgenoot het voordeel bekomt van het rustpensioen berekend op grond van 75 % van de werkelijke, fictieve en forfaitaire brutolonen of wanneer de bepalingen van artikel 3, § 8, tweede lid van de wet van 20 juli 1990 niet meer toepasselijk zijn.De nieuwe beslissing gaat in op de eerste dag van de maand in de loop waarvan een niet door de Koning toegelaten beroepsarbeid wordt uitgeoefend of in de loop waarvan het genot van een rust- of overlevingspensioen of van een als zodanig geldende uitkering of van een van de vergoedingen of uitkeringen bedoeld in artikel 25 van het koninklijk besluit nr. 50, wordt verkregen of niet meer op het rustpensioen in mindering worden gebracht. Afdeling 6
Rechten en verplichtingen van de Rijksdienst en van de aanvrager
Art. 21quater.Binnen de vier maanden na de ontvangst van de aanvraag deelt de Rijksdienst voor pensioenen aan de aanvrager mee dat het onderzoek van zijn dossier is gestart, het adres van de dienst die het dossier behandelt en, in voorkomend geval, of inlichtingen werden gevraagd aan andere Belgische of buitenlandse instellingen of administraties.
Indien inlichtingen worden gevraagd aan de aanvrager zelf is voldaan aan de bepaling van het voorgaand lid.
Op de kennisgeving van de beslissing of op een erbijgevoegde bijlage vermeldt de Rijksdienst dat de aanvrager verplicht is mede te delen : - iedere wijziging inzake burgerlijke staat; - de uitoefening van iedere beroepsbezigheid, mandaat, ambt of post, een wijziging van de activiteit of van de inkomsten die eruit voortvloeien; - het verlies van kinderlast; - het genot van een uitkering wegens ziekte, invaliditeit of onvrijwillige werkloosheid bij toepassing van een Belgische of buitenlandse wetgeving inzake sociale zekerheid of van een gelijkaardige uitkering bij toepassing van een andere Belgische of buitenlandse wetgeving, of van een uitkering wegens loopbaanonderbreking of vermindering van de prestaties of van een brugpensioen, door hemzelf en/of door de echtgenoot; - het genot van ieder pensioen of als dusdanig geldend voordeel verleend bij toepassing van een Belgische, buitenlandse of internationale pensioenregeling, andere dan deze voor werknemers, door hemzelf en/of door de echtgenoot.
Tevens wijst de Rijksdienst de pensioengerechtigde erop dat het niet afleggen van een verplichte verklaring gelijkgesteld wordt met kwade trouw of bedrog en de verjaringstermijn beïnvloedt ingeval uit dit verzuim een onterechte betaling voortvloeit.
De Rijksdienst moet bovendien eenieder die erom verzoekt raad geven in verband met de uitoefening van zijn rechten of het vervullen van zijn verplichtingen.
De Rijksdienst zendt de verzoeken om inlichtingen of om raad inzake materies waarvoor hij niet bevoegd is onverwijld door aan de bevoegde instelling. De verzoeker wordt van deze doorzending verwittigd. »
Art. 2.Artikel 66 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 19 maart 1990 en 4 december 1990, wordt aangevuld met de volgende leden : « De gerechtigden bedoeld in de voorgaande leden kunnen vragen dat de uitkeringen worden gestort op een bank- of postrekening onder de daartoe door Ons vastgestelde voorwaarden en volgens de kalender van de betalingen opgesteld door de Rijksdienst.
De betaling of de storting geschiedt uiterlijk vier maanden na de kennisgeving van de definitieve beslissing tot toekenning en ten vroegste vanaf de dag waarop voldaan is aan de uitbetalingsvoorwaarden.
Indien de betaling of storting niet kan geschieden binnen de in het voorgaand lid bepaalde termijn brengt de Rijksdienst de gerechtigde hiervan op de hoogte met vermelding van de redenen van de vertraging. »
Art. 3.In artikel 74, § 9, tweede lid, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 21 mei 1991, worden de woorden "artikelen 10 en volgende" vervangen door de woorden "afdelingen 2 en 3 van hoofdstuk II van dit besluit".
Art. 4.In artikel 76, derde lid, van hetzelfde besluit, worden de woorden "artikel 10 en volgende" vervangen door de woorden "de afdelingen 2 en 3 van hoofdstuk II van dit besluit".
Art. 5.Dit besluit treedt in werking de dag waarop het wordt bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.
De maatregel, ingeschreven in artikel 20, § 1, lid 2, van het koninklijk besluit van 21 december 1967 houdt evenwel op uitwerking te hebben uiterlijk twee jaar na de bekendmaking van dit besluit.
Art. 6.Onze Minister van Volksgezondheid en Pensioenen is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Châteauneuf-de-Grasse, 8 augustus 1997.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Volksgezondheid en Pensioenen, M. COLLA