Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 08 augustus 1997
gepubliceerd op 29 augustus 1997

Koninklijk besluit houdende maatregelen met het oog op de uitbouw van het globaal beheer van de sociale zekerheid, met toepassing van artikel 9 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels en van artikel 3, § 1, 4° van de wet van 26 juli 1996 strekkende tot realisatie van de budgettaire voorwaarden tot deelname van België aan de Europese Economische en Monetaire Unie

bron
ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu
numac
1997022611
pub.
29/08/1997
prom.
08/08/1997
ELI
eli/besluit/1997/08/08/1997022611/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

8 AUGUSTUS 1997. Koninklijk besluit houdende maatregelen met het oog op de uitbouw van het globaal beheer van de sociale zekerheid, met toepassing van artikel 9 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels en van artikel 3, § 1, 4° van de wet van 26 juli 1996 strekkende tot realisatie van de budgettaire voorwaarden tot deelname van België aan de Europese Economische en Monetaire Unie


VERSLAG AAN DE KONING Sire, Het koninklijk besluit dat U ter ondertekening wordt voorgelegd beoogt uitvoering te geven aan artikel 9 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels en aan artikel 3, 1, 4° van de wet van 26 juli 1996 strekkende tot realisatie van de budgettaire voorwaarden tot deelname van België aan de Europese Economische en Monetaire Unie. Bij de uitvoering van het Globaal Beheer werden moeilijkheden vastgesteld betreffende de toepassing van sommige wetteksten.

Onderhavig besluit heeft tot doel enkele onvolledigheden weg te werken en duidelijkheid te scheppen op verschillende vlakken, met name : - de verbetering van de werking van het Globaal Beheer; - de duidelijkere afbakening van de betrokken regelingen; - het vastleggen van de inkomsten van het Globaal Beheer; - het vastleggen van de globale bestemming van de inkomsten; - de duidelijkere verdeling van de inkomsten; - de opheffing van het Fonds voor het financieel evenwicht van de sociale zekerheid.

In verband met de opmerkingen van de Raad van State : In artikel 1, 3°, varieert het bedrag van de bijdrage naargelang het al dan niet gaat om een arbeider tewerkgesteld in de ondergrond van de mijnen of steengroeven met ondergrondse winning.

Wat betreft de bevoegdheid van de instellingen van sociale zekerheid om leningen aan te gaan, zal aan die bevoegdheid een einde worden gemaakt met wettelijke en reglementaire bepalingen die later nog zullen worden getroffen.

De overdracht van de sociale-zekerheidsinhoudingen op het dubbel vakantiegeld aan de RSZ-globaal beheer, bedoeld bij artikel 11 (artikel 13 van het ontwerp dat aan de Raad van State is voorgelegd) is impliciet.

Artikel 13 (artikel 15 van het ontwerp dat aan de Raad van State werd toegezonden) bepaalt dat de opbrengst van de globale bijdrage bedoeld in artikel 23, lid 4, van de wet van 29 juni 1981 tot vaststelling van de algemene beginselen van de sociale zekerheid der werknemers (zie artikel 7) bestemd is voor de financiering van het globaal beheer. De inhoud van dit artikel is dus conform hetgeen in het verslag aan de Koning is gesteld.

Dit artikel is verantwoord door het feit dat moet gepreciseerd worden dat de opbrengst aan de bijdragen gestort aan de Rijksdienst voor sociale zekerheid voor de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten bestemd is voor de financiering van het globaal beheer.

In artikel 17 (artikel 19 van het ontwerp dat aan de Raad van State is toegezonden) hoeft artikel 90 van de wet van 21 december 1994 houdende sociale en diverse bepalingen niet te worden gewijzigd, aangezien voornoemd artikel 90 betrekking heeft op een eenmalige financiële operatie voor 1995.

Met de opmerkingen van de Raad van State is rekening gehouden.

Onderzoek van de artikelen

Artikel 1.De integratie van het stelsel van de mijnwerkers in het Globaal Beheer vereist de invoering van een globale bijdrage voor het Nationale Pensioenfonds voor mijnwerkers waarvan de opbrengst aan de RSZ-Globaal Beheer moet gestort worden. De bijdragen worden vastgesteld in functie van de regelingen, waaraan de mijnwerkers onderworpen zijn, maar worden met het oog op de verdeling onder de regelingen, die tot het Globaal Beheer behoren, samengevoegd tot een globale bijdrage.

Art. 2.De integratie van het stelsel van de zeevarenden in het Globaal Beheer vereist de invoering van een globale bijdrage voor de Hulp- en Voorzorgskas der Zeevarenden waarvan de opbrengst aan de RSZ-Globaal Beheer moet gestort worden. De bijdragen worden vastgesteld in functie van de regelingen, waaraan de zeevarenden onderworpen zijn, maar worden met het oog op de verdeling onder de regelingen, die tot het Globaal Beheer behoren, samengevoegd tot een globale bijdrage.

Art. 3.Dit artikel verfijnt het Globaal Beheer. De verdeling van de inkomsten gebeurt op basis van de te financieren thesauriebehoeften (cfr. artikel 8). Deze verdelingsmethode gaat uit van het principe dat elke uitgave die gerechtvaardigd is, zal moeten betaald worden. Een efficiënt financieringssysteem vereist dat de verdeling in functie staat van de dagelijkse behoeften. Het systeem van jaarlijkse verdeling van de middelen met weliswaar de mogelijkheid van aanpassing en met daaraan gekoppeld een moeilijke procedure van goedkeuring, zoals het op dit ogenblik wettelijk voorzien is, is in de praktijk niet uitvoerbaar gebleken.

De dagelijkse behoeften variëren immers te sterk om de garantie te kunnen geven dat met op voorhand vastgestelde verdelingspercentages op elk moment alle uitgaven zouden kunnen gedekt worden.

Voor de sector van de geneeskundige verzorging, worden de maandelijkse thesaurievoorschotten evenwel verricht op basis van één twaalfde van de globale jaarlijkse budgettaire doelstelling. Ieder jaar, bij het afsluiten van de rekeningen, na toepassing van het mechanisme inzake de financiële verantwoordelijkheid van de verzekeringsinstellingen, vallen de eventueel resterende te financieren thesauriebehoeften echter wel degelijk ten laste van het globaal beheer.

Een gemeenschappelijk thesauriebeheer houdt in dat binnen het Globaal Beheer moet gestreefd worden naar het openen van één gemeenschappelijke rekening, voor het uitvoeren van de betalingsverrichtingen, waarop elke instelling trekkingsrechten zou hebben, zodat de financiële middelen optimaal kunnen aangewend en belegd worden.

De beschikbare tegoeden waarvan sprake is onder punt d), zijn afkomstig van niet-verdeelde ontvangsten. Wanneer de ontvangsten de te financieren kasbehoeften overtreffen ontstaan overschotten die voor belegging in aanmerking komen. De bevoegdheid in verband met het beheer van de beschikbare tegoeden van het Globaal Beheer ligt volledig in handen van het Beheerscomité van de sociale zekerheid. Het Beheerscomité bepaalt op welke wijze deze gelden worden beheerd en hoe de evaluatie zal gebeuren. Het Beheerscomité oefent terzake ten volle de beheersfunctie uit, die het van de wetgever gekregen heeft.

De reserves van de Rijksdienst voor Jaarlijkse Vakantie en van takken die niet vallen onder het Globaal Beheer (bv. kapitalisatie) vallen om principiële redenen niet onder de bevoegdheid van het Beheerscomité.

Het Beheerscomité kan moeilijk belast worden met het beheer of de evaluatie van beheer van reserves die niet toebehoren aan het Globaal Beheer. De beheersorganen van de betrokken sectoren moeten in staat geacht worden deze taak zelf uit te voeren.

Het Globaal Beheer heeft een opdracht die verder gaat dan het louter financiële. Dit gaat op het vlak van de financiering gepaard met een grotere verantwoordelijkheid. De zorg voor de financiering onder optimale omstandigheden is verschoven van het sectorale vlak naar het globale niveau.

Het doel is ook beleidsondersteunend te werken door het opstellen van verslagen ter gelegenheid van het opmaken van begrotingen. Het Globaal Beheer kan ook voorstellen doen zowel in verband met het wegwerken van het deficit als met het vaststellen van de prioritaire beleidslijnen.

Het moet zich ook inlaten met het beheer van de geldmiddelen.

Art. 4.-13.-15.-16.-17.-18. Deze artikelen betreffen een aanpassing van de teksten ten gevolge van de opheffing van het Fonds voor het financieel evenwicht van de sociale zekerheid en de vervanging ervan door de RSZ-Globaal Beheer.

Art. 5.Om de toepassingssfeer van het Globaal Beheer duidelijk af te bakenen wordt in de wettekst een exhaustieve opsomming gegeven van alle regelingen en takken die tot het Globaal Beheer behoren.

De bestaande tekst van artikel 21 wordt gebracht onder paragraaf 1, die het algemeen kader schetst. Paragraaf 2 bakent het precieze toepassingsveld van het Globaal Beheer af.

De tekst houdt rekening met de integratie in het Globaal Beheer van het stelsel van de zeevarenden en van de mijnwerkers. De beide stelsels worden trouwens nu reeds gefinancierd door het Globaal Beheer hetzij via de betrokken regelingen, hetzij via het Fonds voor het financieel evenwicht van de sociale zekerheid, met uitsluiting evenwel van de invaliditeitspensioenen in het stelsel van de mijnwerkers, die gefinancierd worden met staatstoelagen. De integratie vereist de invoering van een globale bijdrage waarvan de opbrengst aan de RSZ-Globaal Beheer moet gestort worden, wat de aanpassing vereist van de besluitwetten van 10 januari 1945 en 7 februari 1945 (cfr. artikelen 1 en 2).

De Jaarlijkse Vakantieregeling, die slechts voor een bijkomstig aspect, met name de evaluatie van het beheer van haar reserves, binnen het Globaal Beheer valt, wordt om principiële redenen niet opgenomen in artikel 21, 2. Zoals hoger vermeld is het inderdaad niet opportuun om het Beheerscomité nog met deze bijkomende evaluatie-opdracht te belasten, aangezien het Comité geen beheersbevoegdheid heeft over die reserves en dus ook niet de bevoegdheid om de conclusies van de evaluatie te laten naleven.

De bijzondere stelsels en sectoren blijven buiten het Globaal Beheer, zoals : * kapitalisatiestelsels; * beroepsziekten en kinderbijslag betreffende het personeel van de plaatselijke en provinciale overheidsbesturen; * de sector tewerkstelling en arbeid bij de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening.

Art. 6.In de wet wordt een exhaustieve opsomming ingeschreven van de inkomsten van het Globaal Beheer.

De bestaande tekst van artikel 22 wordt gebracht onder paragraaf 1. De tekst schetst het algemeen kader. De precieze omschrijving van de inkomsten van het Globaal Beheer wordt gegeven onder paragraaf 2.

De inkomsten worden opgesplitst in geglobaliseerde en niet geglobaliseerde inkomsten. De inkomsten van de RSZ die ten goede komen aan één van de regelingen en takken, bedoeld in artikel 21, 2, krijgen geen sectorale bestemming. Zoals vermeld in artikel 2, worden zij op een gemeenschappelijke rekening gestort vanwaar ze verdeeld worden onder voornoemde regelingen en takken op grond van de kasbehoeften van deze laatsten. Dit zijn de geglobaliseerde inkomsten.

De opbrengst van de beleggingen omvat tevens de opbrengst van de reserves, die overgedragen worden aan de RSZ-Globaal Beheer.

Het is de bedoeling dat de leningsbevoegdheid van de regelingen en takken, bedoeld in artikel 21, 2, wordt opgeheven en enkel wordt toegekend aan het Globaal Beheer.

De opbrengst van de bijzondere bijdragen door de RSZ geïnd en toegewezen aan een regeling of tak, bedoeld in artikel 21, 2, wordt eveneens bij de globale ontvangsten gevoegd. Het is evident dat de bijzondere bijdragen door de RSZ geïnd, maar toegewezen aan regelingen of takken die buiten het Globaal Beheer vallen, niet bij de globale inkomsten worden gevoegd (vb. bijdrage Fonds voor sluiting van ondernemingen).

De eigen inkomsten van de regelingen en takken, bedoeld in artikel 21, 2, onder de vorm van stortingen, afkomstig van de opbrengsten, zoals opgesomd in artikel 22, 2, b), blijven verworven voor de sector. Deze inkomsten worden niet geglobaliseerd, zij komen wel in mindering van het geheel van de uitgaven en dus ook van het bedrag van de te financieren behoeften van hogergenoemde regelingen (cfr. artikel 8).

Deze bevatten ook de rijkstoelagen aan de RVP, voorzien in het kader van het stelsel Eupen-Malmédy.

Door de invoering van het Globaal Beheer met de globalisering van de inkomsten heeft het geen zin meer dat de andere inningsinstellingen de opbrengst van hun sociale bijdragen sectoraal blijven verdelen. Daarom wordt er naast de globale bijdrage voor de RSZ en de RSZPPO (cfr. artikel 7) ook een globale bijdrage ingevoerd voor het Nationale Pensioenfonds voor mijnwerkers (cfr. artikel 1) en de Hulp- en Voorzorgskas der Zeevarenden (cfr. artikel 2).

Met de RSZ-Globaal Beheer wordt de RSZ bedoeld in de uitoefening van zijn taak, beschreven in artikel 5, 2° van de wet van 27 juni 1969.

Art. 7.Voor de werknemers, waarvoor de RSZ en de RSZPPO de bijdragen innen, wordt een globale bijdrage ingevoerd. De opbrengst ervan komt ten goede aan het Globaal Beheer. De bijdragen worden vastgesteld in functie van de regelingen, waaraan de werknemers of de ambtenaren onderworpen zijn, maar worden met het oog op de verdeling onder de regelingen, die tot het Globaal Beheer behoren, samengevoegd tot een globale bijdrage. Zo bedraagt bijvoorbeeld voor ambtenaren, die in het sociale zekerheidsstelsel der werknemers alleen onderworpen zijn aan de regeling voor verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, tak geneeskundige verzorging, de globale bijdragenvoet 7,35 pct. Voor de contractuelen van de RSZPPO zal de globale bijdragenvoet verminderd worden met de bijdragen voor de regelingen beroepsziekten en gezinsbijslag. De bijdragenvoet wordt dus bepaald in functie van de regelingen waaraan de werknemer onderworpen is, maar wordt naar de verdeling toe als een geheel beschouwd omdat de opbrengst van de bijdragen in de gemeenschappelijke massa gestort wordt.

Art. 8.Het Globaal Beheer heeft als belangrijke doelstelling te komen tot een meer rechtvaardige verdeling van de middelen die gebaseerd is op de behoeften en waarbij transfers van bijdragenopbrengsten tussen sectoren onderling of vanuit het FFESZ volkomen overbodig worden. Het gaat om behoeften vastgesteld op thesauriebasis, d.w.z. behoeften aan financiële middelen om de noodzakelijke uitgaven te dekken. Het bedrag van de te financieren thesauriebehoeften is gelijk aan het verschil tussen de uitgaven - met uitzondering van de uitgaven voor beleggingen - en de eigen sectorale inkomsten.

Buiten de financiering van de regelingen die vallen onder het Globaal Beheer wordt een zeer beperkt deel van de geglobaliseerde middelen in uitvoering van bepaalde wettelijke beschikkingen ook aangewend voor : 1) de uitbetaling van de wedden van de werknemers in de ziekenhuizen (artikel 1, 2ter van de wet van 1 augustus 1985 - artikel 8);2) de bevordering van de tewerkstelling in de non-profitsector (koninklijke besluiten van 21 januari 1987 en van 22 september 1989 - artikelen 20 en 21);3) de financiering van bepaalde informaticaprojecten (koninklijk besluit van 14 november 1991 - artikel 22). De tussenkomst in de financiering van de tekorten in het stelsel van de zeelieden valt weg omdat de financiering van dit stelsel geïntegreerd wordt in het Globaal Beheer.

De draagwijdte van dit artikel is ruimer dan het toepassingsveld van het Globaal Beheer. In paragraaf 3 wordt de verdeling geregeld van de bijdrage-opbrengsten van regelingen die niet tot het Globaal Beheer behoren. Het gaat hier om de verdeling van de bijdragen bestemd voor de regeling Jaarlijkse Vakantie.

Art. 9.De rijkstoelagen vastgesteld krachtens artikel 1 van de wet van 29 december 1990 houdende sociale bepalingen worden gestort aan het Globaal Beheer. Ingevolge de integratie van het stelsel van de mijnwerkers en het stelsel van de zeevarenden worden de respectievelijke rijkstoelagen gestort aan het Globaal Beheer.

Art. 10.Dit artikel betreft de globale bestemming van verscheidene inkomsten (cfr. ook de artikelen 1 en 2).

Art. 12.De bepalingen van artikel 39bis, die handelen over het Fonds voor het financieel evenwicht van de sociale zekerheid, over de middelen en de toewijzing van de middelen van het FFESZ, worden in hun geheel vervangen door nieuwe bepalingen betreffende het Globaal Beheer.

Met het in voege treden van het Globaal Beheer is de bestaansreden van het FFESZ weggevallen. Het Fonds had maar zin zolang de verdeling hoofdzakelijk sectoraal ingesteld was. De opbrengst van de eigen sectorale bijdrage volstond in sommige gevallen niet om alle uitgaven te dekken. Met de middelen van het Fonds werden die tekorten weggewerkt. Het Fonds had een louter financiële functie. Het moest bijdragen tot het financieel evenwicht van de verschillende regelingen.

Deze taak wordt nu overgenomen door het Globaal Beheer, dat deze doelstellingen realiseert via het financieren van de kasbehoeften van de regelingen en takken, behorend tot het Globaal Beheer. De middelen van het Fonds worden volledig opgenomen in de middelen van het Globaal Beheer en verdeeld volgens de beginselen van het Globaal Beheer.

De mogelijkheid die het FFESZ had om leningen onder staatswaarborg aan te gaan wordt overgedragen aan het Globaal Beheer.

De nog bestaande reserves bij de regelingen en takken, behorend tot het Globaal Beheer - hoofdzakelijk RVP-reserves - en die hun oorsprong vinden in de periode vóór 1995, worden overgedragen aan het Globaal Beheer. Deze regelingen en takken blijven een schuldvordering zonder intresten behouden op de RSZ - Globaal Beheer. Tot op heden werden de bedragen renteloos ter beschikking gesteld telkens voor korte periodes.

De Koning bepaalt, bij een in Ministerraad overlegd besluit, het bedrag van de reserves die ter beschikking worden gesteld van de RSZ-Globaal Beheer en regelt de overdracht van die reserves. Hij kan die reserves terug geheel of gedeeltelijk overdragen aan betrokken regelingen en takken.

Elke regeling en tak kan in het kader van het Globaal Beheer over een werkkapitaal beschikken. Het bedrag ervan wordt vastgesteld door het Beheerscomité van de sociale zekerheid. Het gaat om een gemiddelde, om het bedrag dat normaal nodig is voor de dagelijkse werking van de instelling. Daaruit volgt dat de instellingen hun overtollige middelen moeten overdragen aan het Globaal Beheer of onmiddellijk in mindering moeten brengen van het bedrag van de te financieren behoeften.

Art. 13.De opbrengst van de globale bijdrage van de RSZPPO komt ten goede aan het Globaal Beheer. De globale bijdragenvoet zal variëren in functie van het aantal regelingen waaraan de desbetreffende werknemerscategorie onderworpen is (cfr. artikelen 1, 2 en 7).

Art. 14.Artikel 3 van de programmawet van 30 december 1988 bepaalt dat de bijdragen, verschuldigd door de gesubsidieerde contractuelen in de ziekenhuizen, moeten overgeheveld worden naar een speciaal artikel van het Fonds voor het financieel evenwicht van de sociale zekerheid.

Door de invoering van het Globaal Beheer heeft het Fonds voor het financieel evenwicht zijn bestaansreden verloren en wordt de opbrengst van deze bijdrage, die begrepen is in de globale bijdrage, gestort op de gemeenschappelijke rekening om samen met de andere inkomsten globaal verdeeld te worden.

Art. 19.Dit artikel bepaalt de datum van inwerkingtreding van dit besluit.

Ik heb de eer te zijn, Sire, van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige, en zeer getrouwe dienaar, De Minister van Sociale Zaken, Mevr. M. DE GALAN ADVIES VAN DE RAAD VAN STATE De RAAD VAN STATE, afdeling wetgeving, eerste vakantiekamer, op 14 juli 1997 door de Minister van Sociale Zaken verzocht haar, binnen een termijn van ten hoogste drie dagen, van advies te dienen over een ontwerp van koninklijk besluit "houdende maatregelen met het oog op de uitbouw van het globaal beheer van de sociale zekerheid, met toepassing van de artikelen 9 en 52 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels en 3, 1, 4° van de wet van 26 juli 1996 strekkende tot realisatie van de budgettaire voorwaarden tot deelname van België aan de Europese Economische en Monetaire Unie", heeft op 17 juli 1997 het volgende advies gegeven : Volgens artikel 84, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, vervangen bij de wet van 4 augustus 1996, moeten in de adviesaanvraag de redenen worden opgegeven tot staving van het spoedeisend karakter ervan.

Te dezen wordt het spoedeisend karakter in hoofdzaak gesteund "sur le fait que la coordination de certaines dispositions légales et réglementaires relatives à la gestion globale de la sécurité sociale et reprises dans le projet d'arrêté royal ... ne peut être réalisée qu'en référence à l'article 3, 1er, 4° de la loi du 26 juillet 1996 visant à réaliser les conditions budgétaires de la participation de la Belgique à l'Union économique et monétaire européenne et qu'il convient dès lors que le projet d'arrêté royal en question soit définitivement approuvé par le Conseil des Ministres du 25 juillet prochain pour être publié avant le 31 août 1997".

Gelet op de korte termijn welke hem voor het geven van zijn advies wordt toegemeten, heeft de Raad van State zich moeten beperken tot het maken van de hiernavolgende opmerkingen.

Strekking van het ontwerp Luidens het verslag aan de Koning heeft het voor advies voorgelegde ontwerp van koninklijk besluit tot doel een aantal leemtes op te vullen en een aantal verduidelijkingen aan te brengen in de regeling van het "Globaal Financieel Beheer" van de sociale zekerheid.

Daartoe worden wijzigingen aangebracht in een reeks van wetten en koninklijke besluiten i.v.m. de sociale zekerheid. De kern van de regeling is terug te vinden in de ontworpen artikelen 21 en 22 van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers (artikelen 5 en 6 van het ontwerp). Artikel 21 somt de regelingen op die deel uitmaken van de sociale zekerheid der werknemers ( 1), en bepaalt welke van die regelingen (of takken ervan) onder toepassing van het Globaal Financieel Beheer vallen ( 2).

Artikel 22 bepaalt in het algemeen waaruit de geldmiddelen van de sociale zekerheid voortkomen ( 1), en preciseert tevens waaruit de geldmiddelen van het Globaal Financieel Beheer voortkomen ( 2).

Het ontwerp bevat voorts verscheidene bepalingen i.v.m. de bestemming van de inkomsten van de onderscheiden regelingen (of takken) van de sociale zekerheid voor de financiering van de regelingen van het Globaal Financieel Beheer. Ook de bestaande eigen reserves van sommige regelingen of takken worden ter beschikking gesteld van het Globaal Financieel Beheer (ontworpen artikel 39bis, 2, van de genoemde wet van 29 juni 1981; artikel 14 van het ontwerp). Het Globaal Financieel Beheer, met inbegrip van de verdeling van de geglobaliseerde inkomsten, blijft toevertrouwd aan de Rijksdienst voor sociale zekerheid. In de uitoefening van de genoemde taak zal de Rijksdienst als "R.S.Z.-Globaal Financieel Beheer" omschreven worden (ontworpen artikel 5 van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders; artikel 3 van het ontwerp).

Het ontwerp voorziet ten slotte in de afschaffing van het Fonds voor het financieel evenwicht van de sociale zekerheid (vervanging van artikel 39bis van de genoemde wet van 29 juni 1981 bij artikel 14 van het ontworpen koninklijk besluit).

De ontworpen regeling is bedoeld om uitwerking te hebben met ingang van 1 juli 1997 (artikel 25 van het ontwerp).

Spoedeisend karakter van de adviesaanvraag 1. Om het spoedeisend karakter te verantwoorden, op grond waarvan een advies binnen drie dagen gevraagd wordt, verwijst de adviesaanvraag naar het feit dat de bijzondere machten die aan de Koning zijn verleend bij de wet van 26 juli 1996 tot realisatie van de budgettaire voorwaarden tot deelname van België aan de Europese Economische en Monetaire Unie (hierna : EEMU-wet), op 31 augustus 1997 verstrijken (zie artikel 6, 1, van de genoemde wet). Die motivering is echter slechts pertinent ten aanzien van de bepalingen van het ontwerp welke gesteund zijn op de EEMU-wet (1) Zij is daarentegen niet pertinent in zoverre de adviesaanvraag betrekking heeft op de overige bepalingen van het ontwerp. In zoverre moet dan ook voorbehoud gemaakt worden ten aanzien van de deugdelijkheid van het ingeroepen motief.

Onder dat voorbehoud zal de Raad van State het voor advies voorgelegde ontwerp niettemin in zijn geheel onderzoeken. 2. Doordat een advies binnen drie dagen gevraagd wordt, is het de Raad van State niet mogelijk om het ontwerp in al zijn aspecten te beoordelen. Het ontwerp wijzigt de wetgeving en de reglementering inzake de sociale zekerheid voor werknemers op tal van punten. Om zich een oordeel te kunnen vormen over o.m. de coherentie van de ontworpen regeling, zou de Raad van State een grondig onderzoek moeten wijden aan de ontworpen bepalingen, gelezen in hun onderlinge samenhang en in samenhang met andere, niet door het ontworpen besluit gewijzigde bepalingen. Voor een dergelijk onderzoek is een termijn van drie dagen te kort. Het voorliggende advies is dan ook noodgedwongen beperkt tot een fragmentarisch onderzoek van de onderscheiden bepalingen van het ontwerp.

Vormvereisten Zoals bepaald in artikel 9, eerste lid, van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels (hierna : wet sociale zekerheid), welke bepaling eveneens wordt ingeroepen als rechtsgrond voor het ontwerp, is over het ontwerp advies gegeven door het Beheerscomité van de sociale zekerheid.

De genoemde wetsbepaling sluit niet uit dat ook nog het advies gevraagd moet worden van andere instanties, op grond van bijzondere bepalingen in wetten of reglementen. Artikel 50 van de wet sociale zekerheid gaat trouwens van die interpretatie uit, waar het bepaalt dat de termijn voor het uitbrengen van zulke adviezen ingekort kan worden. Bovendien heeft de Minister van Sociale Zaken tijdens de parlementaire voorbereiding van de wet sociale zekerheid uitdrukkelijk verklaard dat een aantal adviesprocedures nageleefd zouden moeten worden (1).

Te dezen volgt uit artikel 15 van de wet van 25 april 1963 betreffende het beheer van de instellingen van openbaar nut van de sociale zekerheid en sociale voorzorg dat het ontwerp in beginsel voorgelegd moet worden aan de beheersorganen van de instellingen die belast zijn met de in het ontwerp bedoelde wetten en besluiten. Dit is niet gebeurd. Het ontwerp dient alsnog voor advies aan de bedoelde organen te worden voorgelegd, tenzij de regering meent ook hier een beroep te kunnen doen op het spoedeisend karakter; in dit laatste geval dient in de aanhef uitdrukkelijk verwezen te worden naar artikel 15 van de wet van 25 april 1963 en naar de hoogdringendheid.

Rechtsgrond Blijkens de aanhef van het ontwerp moet de rechtsgrond gevonden worden in de artikelen 9 en 52 van de wet sociale zekerheid en in artikel 3, 1, 4°, van de EEMU-wet.

In verband met artikel 52 van de wet sociale zekerheid moet opgemerkt worden dat die bepaling de Koning machtigt om te voorzien in de coördinatie van "de wetten die Hij met toepassing van deze wet wijzigt, ... alsook (van) de bepalingen waardoor ze uitdrukkelijk of impliciet gewijzigd zouden zijn op het ogenblik van deze coördinatie".

Volgens de gemachtigde ambtenaar zou artikel 52 de rechtsgrond bieden voor de artikelen 4 en 16 tot 23 van het ontwerp. Die laatste artikelen vervangen een verwijzing naar het Fonds voor het financieel evenwicht van de sociale zekerheid door een verwijzing naar de R.S.Z.-Globaal Financieel Beheer.

Het loutere aanpassen van wetsbepalingen aan wijzigingen die het gevolg zijn van andere bepalingen van een wet, kan echter niet beschouwd worden als een coördinatie, in de zin van het voornoemde artikel 52 (2). Artikel 52 kan dus niet geacht worden rechtsgrond te bieden voor de genoemde bepalingen van het ontwerp.

Daarentegen kan wel aangenomen worden dat de bepalingen van het ontwerp rechtsgrond vinden, hetzij in artikel 9 van de wet sociale zekerheid, hetzij in artikel 3, 1, 4°, van de EEMU-wet.

Algemene opmerkingen 1. Het ontwerp voorziet in wijzigingen, niet enkel van een aantal wetten, besluitwetten of wetskrachtige besluiten, maar ook van een aantal gewone koninklijke besluiten genomen ter uitvoering van bepaalde wetten (zie de artikelen 20 tot 23 van het ontwerp). Het verdient geen aanbeveling in gewone uitvoeringsbesluiten wijzigingen aan te brengen bij bijzonderemachtenbesluit. Die werkwijze heeft immers tot gevolg dat, als de wetgever het bijzondere machtenbesluit in zijn geheel zou bekrachtigen, de gewijzigde bepalingen van die uitvoeringsbesluiten nog enkel bij wet of wetskrachtig besluit gewijzigd of opgeheven kunnen worden. 2. Vanuit wetgevingstechnisch oogpunt zou het ontwerp grondig nagekeken moeten worden.Zonder volledigheid na te streven, kan op de volgende onvolkomenheden gewezen worden. 2.1. In het opschrift van het ontwerp is sprake van het "globaal beheer van de sociale zekerheid". In de tekst zelf is daarentegen steeds sprake van het "Globaal Financieel Beheer (van de sociale zekerheid)". 2.2. In de wijzigende bepalingen van het ontwerp blijken alle (nog relevante) wijzigingen van de te wijzigen tekst niet steeds vermeld te worden. 2.3. In het ontworpen artikel 24 van de wet van 29 juni 1981 (artikel 8 van het ontwerp) wordt verwezen naar de "R.S.Z. »; die afkorting komt echter niet voor in de bedoelde wet. 2.4. De artikelen 10 tot 12 van het ontwerp strekken tot de wijziging van hetzelfde artikel. Niettemin zijn die wijzigingen niet in één artikel samengebracht. 2.5. In artikel 16 van het ontwerp wordt het opschrift van de wet van 30 december 1988 niet vermeld. 2.6. In de meeste bepalingen waarbij de woorden "Fonds voor het financieel evenwicht van de sociale zekerheid" worden vervangen door "RSZ-Globaal Financieel Beheer", wordt gepreciseerd dat het gaat om de RSZ-Globaal Financieel Beheer, bedoeld in artikel 5, eerste lid, 2°, van de wet van 27 juni 1969 (zie de artikelen 12, 17, 18, 19, 22 en 24 van het ontwerp). Die precisering komt daarentegen niet voor in de artikelen 4, 15, 1°, 20 en 21 van het ontwerp. 2.7. Volgens artikel 19 van het ontwerp wordt artikel 89, 3, eerste en derde lid, van de wet van 21 december 1994 gewijzigd.

Sinds de vervanging van artikel 89 bij de wet van 26 juli 1996 bestaat paragraaf 3 daarvan nog slechts uit één lid. De te vervangen woorden komen in dat lid niet voor.

Die woorden komen wel voor in artikel 89, 2, tweede streepje. Wellicht is het de bedoeling dat die bepaling gewijzigd wordt.

Bijzondere opmerkingen Opschrift Overeenkomstig hetgeen opgemerkt werd i.v.m. de rechtsgrond van het ontwerp, dient in het opschrift de verwijzing naar artikel 52 van de wet sociale zekerheid te worden weggelaten.

Dezelfde opmerking geldt voor het eerste lid van de aanhef.

Aanhef Volgens artikel 84, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van State dient de motivering van het spoedeisend karakter van de adviesaanvraag in de aanhef te worden overgenomen. Men vervange derhalve het voorlaatste lid door de volgende leden : « Gelet op de dringende noodzakelijkheid, gemotiveerd door ... (verder zoals in de adviesaanvraag);

Gelet op het advies van de Raad van State, gegeven op 17 juli 1997, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;".

Artikel 1 In het ontworpen artikel 2, 7, eerste lid, in fine, van de besluitwet van 10 januari 1945 (artikel 1, 3°, van het ontwerp) worden telkens twee percentages bepaald die, "naargelang het geval", toegepast moeten worden. Het is echter niet duidelijk welke twee gevallen beoogd worden. De tekst zou op dit punt verduidelijkt moeten worden (1) Artikel 3 In het verslag aan de Koning wordt verwezen naar "de beschikbare tegoeden waarvan sprake is onder de punten d) en e)". In de tekst zelf worden "beschikbare tegoeden" echter enkel vermeld in het ontworpen artikel 5, 2°, derde lid, d, van de wet van 27 juni 1969.

Gewezen op deze discrepantie, heeft de gemachtigde ambtenaar verklaard dat het verslag aan de Koning door een vergissing is aangetast. Het verslag dient op dit punt dan ook gecorrigeerd te worden.

Artikel 6 Volgens het verslag aan de Koning is het de bedoeling "dat de leningsbevoegdheid van de regelingen en takken, bedoeld in (het ontworpen) artikel 21, 2, (van de wet van 29 juni 1981), wordt opgeheven, en enkel wordt toegekend aan het Globaal Financieel Beheer".

Uit de tekst blijkt voldoende duidelijk dat de R.S.Z.-Globaal Financieel Beheer leningen kan sluiten, waarvan de opbrengst gaat naar het Globaal Financieel Beheer (ontworpen artikel 22, 2, a, voorlaatste streepje). Er wordt echter niet bepaald dat de socialezekerheidsinstellingen, in het kader van de regelingen en takken van de sociale zekerheid bedoeld in het ontworpen artikel 21, 2, geen leningen meer kunnen sluiten. Het komt de Raad van State voor dat de bedoeling van de stellers van het ontwerp aldus niet tot uiting komt.

Artikel 13 Dit artikel strekt tot de vervanging van artikel 39, 6, van de wet van 29 juni 1981. Het bestaande tweede lid van die bepaling wordt daarbij helemaal weggelaten.

Dat tweede lid vormt thans de rechtsgrond voor de overdracht van de erin bedoelde bedragen aan de Rijksdienst voor sociale zekerheid. De Raad van State vraagt zich af of er, na de weglating van dat lid, nog wel een bepaling is die de bedoelde overdracht oplegt. De ontworpen bepalingen van de besluitwetten van 10 januari 1945 en 7 februari 1945 i.v.m. het storten van bepaalde opbrengsten aan de R.S.Z.-Globaal Financieel Beheer, respectievelijk door het Nationale Pensioenfonds voor mijnwerkers en de Hulp- en Voorzorgskas voor zeevarenden (artikel 2, 7, tweede lid, van de besluitwet van 10 januari 1945, artikel 1 van het ontwerp; artikel 3, 6, tweede lid, van de besluitwet van 7 februari 1945, artikel 2 van het ontwerp), lijken immers niet te voorzien in de overdracht van de opbrengst van de inhouding bedoeld in artikel 39 van de wet van 29 juni 1981.

De overdracht van de bedoelde opbrengst blijft in elk geval vereist, opdat die opbrengst aangewend zou kunnen worden voor de financiering van de regelingen van het Globaal Financieel Beheer (ontworpen artikel 39, 6; zie ook ontworpen artikel 22, 2, a, vijfde streepje van de wet van 29 juni 1981, artikel 6 van het ontwerp). De stellers van het ontwerp moeten zich dan ook afvragen of het niet nodig is het tweede lid van artikel 39, 6, te handhaven, en of het m.a.w. niet geraden is alleen het eerste lid van die bepaling te vervangen.

Artikel 14 Het ontworpen artikel 39bis, 2, tweede lid, van de wet van 29 juni 1981 stelt als beginsel dat de betrokken regelingen en takken van de sociale zekerheid hun eventuele eigen reserves voor onbepaalde duur en renteloos ter beschikking stellen "van het Globaal Financieel Beheer" (1).

Het ontworpen artikel 39bis, 2, derde lid, bepaalt verder dat de Koning de nadere regelen kan vaststellen voor het ter beschikking stellen van de reserves. Het ontworpen artikel 39bis, 2, vierde lid, ten slotte bepaalt dat de Koning aan de R.S.Z.-Globaal Financieel Beheer kan opleggen om het geheel of een gedeelte van de reserves opnieuw ter beschikking te stellen van de betrokken regelingen en takken.

De delegatie die aldus aan de Koning verleend wordt, heeft tot gevolg dat de Koning de door het ontworpen besluit opgezette regeling zou kunnen beperken of ongedaan zou kunnen maken, zonder dat daarvoor een bekrachtiging van de wetgever vereist zou zijn. Een dergelijke delegatie gaat de perken te buiten van de bijzondere machten waarover de Koning op grond van artikel 9 van de wet sociale zekerheid beschikt. Opdat de delegatie geoorloofd zou zijn, zouden in het ontworpen besluit minstens de criteria bepaald moeten worden waardoor de Koning zich, bij het nemen van een uitvoeringsbesluit, zou moeten laten leiden.

Artikel 15 Het ontworpen artikel 1, 5, van de wet van 1 augustus 1985 verwijst naar de opbrengst van de globale bijdrage bedoeld in (het ontworpen) artikel 23, vierde lid, van de wet van 29 juni 1981.

Het is niet duidelijk welke de draagwijdte is van die bepaling. Dat de opbrengst van de bedoelde bijdrage bestemd is voor het Globaal Financieel Beheer, blijkt immers reeds uit het ontworpen artikel 23, vierde lid, zelf (artikel 7 van het ontwerp)..

Bovendien lijkt de tekst van de ontworpen bepaling niet overeen te stemmen met het verslag aan de Koning. Volgens dat verslag zou uit artikel 15 van het ontwerp immers moeten blijken dat de opbrengst van de globale bijdrage van de Rijksdienst voor de sociale zekerheid van de plaatselijke en provinciale overheidsdiensten, ten goede komt aan het Globaal Financieel Beheer.

De tekst zou verduidelijkt en eventueel verbeterd moeten worden.

Artikel 19 De aandacht van de stellers van het ontwerp wordt gevestigd op het feit dat niet enkel in artikel 89 van de wet van 21 december 1994, maar ook in artikel 90 van die wet sprake is van het Fonds voor het financieel evenwicht van de sociale zekerheid.

Ook dat artikel 90 lijkt dus aangepast te moeten worden.

De kamer was samengesteld uit : de heren : W. Deroover, kamervoorzitter;

D. Albrecht, P. Lemmens, staatsraden;

A. Alen, Mevr. Y. Merchiers, assessoren van de afdeling wetgeving;

Mevr. A. Beckers, griffier.

De overeenstemming tussen de Nederlandse en de Franse tekst werd nagezien onder toezicht van de H. P. Lemmens.

Het verslag werd uitgebracht door de H. L. Vermeire, auditeur. De nota van het Coördinatiebureau werd opgesteld en toegelicht door de H. E. Vanherck, referendaris.

De griffier, A. Beckers.

De voorzitter, W. Deroover. 8 AUGUSTUS 1997. Koninklijk besluit houdende maatregelen met het oog op de uitbouw van het globaal beheer, met toepassing van artikel 9 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels en van artikel 3, 1, 4° van de wet van 26 juli 1996 strekkende tot realisatie van de budgettaire voorwaarden tot deelname van België aan de Europese Economische en Monetaire Unie ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels, inzonderheid op artikel 9;

Gelet op de wet van 26 juli 1996 strekkende tot realisatie van de budgettaire voorwaarden tot deelname van België aan de Europese Economische en Monetaire Unie, inzonderheid op artikel 3, 1, 4°;

Gelet op de besluitwet van 10 januari 1945 betreffende de maatschappelijke zekerheid van de mijnwerkers en ermee gelijkgestelden, inzonderheid op artikel 2, zoals het later werd gewijzigd;

Gelet op de besluitwet van 7 februari 1945 betreffende de maatschappelijke veiligheid van de zeelieden ter koopvaardij, inzonderheid op artikel 3, zoals het later werd gewijzigd;

Gelet op de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, inzonderheid op de artikelen 5, vervangen door de wet van 30 maart 1994 en 17, zoals het later werd gewijzigd;

Gelet op de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971, inzonderheid op artikel 59, 9°, vervangen door de wet van 30 maart 1994 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 16 december 1996;

Gelet op de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers, zoals hij later werd gewijzigd;

Gelet op de wet van 1 augustus 1985 houdende sociale bepalingen, inzonderheid op artikel 1, gewijzigd bij de koninklijke besluiten nr. 474 van 28 oktober 1986 en nr. 502 van 31 december 1986 en de wetten van 7 november 1987, 22 december 1989, 20 juli 1991 en 30 maart 1994;

Gelet op de wet van 30 december 1988, inzonderheid op artikel 3;

Gelet op de wet van 30 maart 1994 houdende sociale bepalingen, inzonderheid op de artikelen 109, 3 en 110, gewijzigd bij de wet van 20 december 1995;

Gelet op de wet van 21 december 1994 houdende sociale en diverse bepalingen, inzonderheid op artikel 89, 3, gewijzigd bij de wet van 20 december 1995;

Gelet op het koninklijk besluit van 21 januari 1987 houdende nieuwe maatregelen tot bevordering van de tewerkstelling in de non-profitsector, inzonderheid op artikel 5, eerste lid, vervangen door het koninklijk besluit van 6 april 1995;

Gelet op het koninklijk besluit van 22 september 1989 tot bevordering van de tewerkstelling in de non-profitsector, inzonderheid op artikel 6, vervangen door het koninklijk besluit van 27 augustus 1993;

Gelet op het koninklijk besluit van 14 november 1991 houdende toewijzing van de opbrengst van de stortingen ingeschreven op het Fonds voor het Financieel Evenwicht van de sociale zekerheid, inzonderheid op de artikelen 1 en 2;

Gelet op het koninklijk besluit van 23 december 1996 houdende maatregelen met het oog op de invoering van een solidariteitsbijdrage op de tewerkstelling van studenten die niet onderworpen zijn aan het stelsel van sociale zekerheid van de werknemers, met toepassing van artikel 3, 1, 4° van de wet van 26 juli 1996 strekkende tot realisatie van de budgettaire voorwaarden tot deelname van België aan de Europese Economische en Monetaire Unie, inzonderheid op artikel 1, 4;

Gelet op de wet van 25 april 1963 betreffende het beheer van de instellingen van openbaar nut voor sociale zekerheid en sociale voorzorg, inzonderheid op artikel 15;

Gelet op de dringende noodzakelijkheid;

Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 10 juli 1997;

Gelet op het akkoord van de Minister van Begroting, gegeven op 11 juli 1997;

Gelet op het advies van het Beheerscomité van de sociale zekerheid van 9 juli 1997;

Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973,inzonderheid op artikel 84, eerste lid, 2°, ingevoegd bij de wet van 4 augustus 1996;

Gelet op de hoogdringendheid wegens het feit dat de coördinatie van bepaalde wettelijke en reglementaire bepalingen inzake het globaal beheer vervat in het ontwerp van koninklijk besluit slechts kan worden gerealiseerd op grond van artikel 3, 1, 4° van de wet van 26 juli 1996 strekkende tot realisatie van de budgettaire voorwaarden tot deelname van België aan de Europese Economische en Monetaire Unie en dat het koninklijk besluit daarom door de Ministerraad van 25 juli 1997 definitief moet worden goedgekeurd om voor 31 augustus 1997 te worden bekendgemaakt;

De verwijzing naar voornoemde wet van 26 juli 1996 wordt onder meer gerechtvaardigd doordat het koninklijk besluit de transparantie van het systeem van globaal beheer verhoogt en de aanwending van de financiële middelen optimaliseert;

Gelet op het binnen een termijn van drie dagen gegeven advies van de Raad van State;

Op de voordracht van Onze Minister van Sociale Zaken en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.In artikel 2 van de besluitwet van 10 januari 1945 betreffende de maatschappelijke zekerheid van de mijnwerkers en ermee gelijkgestelden, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in 3, eerste lid, 7°, ingevoegd bij het koninklijk besluit nr.214 van 30 september 1983, wordt tussen het eerste en het tweede lid het volgende lid ingevoegd : « De opbrengst van de bijdrage van 1,60 pct. wordt aangewend voor de financiering van de regelingen van het Globaal Beheer, bedoeld in artikel 21, 2, van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers. » . 2° in 3bis, ingevoegd bij het koninklijk besluit nr.401 van 18 april 1986 en gewijzigd bij de wet van 30 december 1988, worden de leden 3 en 4 vervangen door het volgende lid : « De opbrengst van de loonmatigingsbijdrage wordt aangewend voor de financiering van de regelingen van het Globaal Beheer, bedoeld in artikel 21, 2, van voormelde wet van 29 juni 1981. » . 3° 7, gewijzigd bij de wetten van 22 december 1989 en 26 juni 1992, wordt vervangen door de volgende bepaling : « De bijdragen bedoeld in artikel 2, 2, 1° tot 4° en 3, 1° tot 5° en de bijdragen, bedoeld in artikel 59ter, 1 van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971 en in artikel 57 van de wetten betreffende de schadeloosstelling voor beroepsziekten, gecoördineerd op 3 juni 1970, worden met het oog op de verdeling onder de regelingen en takken bedoeld in artikel 21, 2 van de wet van 29 juni 1981 houdende algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers samengevoegd tot een globale bijdrage.De globale bijdragenvoet bedraagt, naargelang het geval, 39,27 pct. of 36,77 pct. van het loon van de arbeider, waarvan 15,12 pct. of 14,12 pct. ten laste van de arbeider en 24,15 pct. of 22,65 pct. ten laste van de werkgever.

Na voorafneming van de bestuurskosten stort het Nationale Pensioenfonds voor mijnwerkers aan de RSZ-Globaal Beheer de opbrengst van de overeenkomstig het eerste lid geglobaliseerde bijdragen en van de bijdragen, bedoeld in 3, eerste lid, 7° en 3bis.

Wat de bijdragen betreft bestemd voor de regeling van de jaarlijkse vakantie en van de bijkomende vakantie voor de arbeiders tewerkgesteld in de ondergrond van de steenkolenmijnen, geeft het Fonds hieraan de bestemming overeenkomstig de regelen welke de toepassing van deze regelingen bepalen. » .

Art. 2.In artikel 3 van de besluitwet van 7 februari 1945 betreffende de maatschappelijke veiligheid van de zeelieden ter koopvaardij, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in 3, eerste lid, 7°, ingevoegd bij het koninklijk besluit nr.214 van 30 september 1983, wordt tussen het eerste en het tweede lid het volgende lid ingevoegd : « De opbrengst van de bijdrage van 1,60 pct. wordt aangewend voor de financiering van de regelingen van het Globaal Beheer, bedoeld in artikel 21, 2, van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers. » . 2° 6, vervangen door het koninklijk besluit van 29 maart 1985 en gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 19 mei 1995 en 18 februari 1997, wordt vervangen door de volgende bepaling : " 6.De bijdragen bedoeld in artikel 3, 2, 1° tot 4° en 3, 1° tot 5° en de bijdragen, bedoeld in artikel 59ter, 1 van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971 en in artikel 57 van de wetten betreffende de schadeloosstelling voor beroepsziekten, gecoördineerd op 3 juni 1970, worden met het oog op de verdeling onder de regelingen en takken bedoeld in artikel 21, 2 van de wet van 29 juni 1981 houdende algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers samengevoegd tot een globale bijdrage. De globale bijdragenvoet bedraagt 39,71 pct. van het loon van de zeeman, waarvan 14,52 pct. ten laste van de zeeman en 25,19 pct. ten laste van de reder.

Na voorafneming van de bestuurskosten stort de Hulp- en Voorzorgskas voor zeevarenden aan de RSZ-Globaal Beheer de opbrengst van de overeenkomstig het eerste lid geglobaliseerde bijdragen en van de bijdrage, bedoeld in 3, eerste lid, 7°, en aan de Compensatiedienst voor betaald verlof van de zeelieden de bijdragen bedoeld in 3, 6° of aan de Rijksdienst voor jaarlijkse vakantie het gedeelte bestemd voor de samenstelling van het vakantiegeld voor de werknemers bedoeld in artikel 2quater. » .

Art. 3.Artikel 5 van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, vervangen door de wet van 30 maart 1994, wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Artikel 5.De Rijksdienst voor sociale zekerheid, opgericht door de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der werknemers, heeft tot taak : 1° de bijdragen van de werkgevers en de werknemers te innen ten einde bij te dragen tot de financiering van de regelingen betreffende : a) de uitkeringen verschuldigd in uitvoering van de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen;b) de werkloosheidsuitkeringen;c) de rust- en overlevingspensioenen;d) de uitkeringen uit hoofde van arbeidsongevallen en beroepsziekten;e) de geneeskundige verstrekkingen verschuldigd in uitvoering van de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen;f) de gezinsbijslagen;g) de jaarlijkse vakantie-uitkeringen;2° het Globaal Beheer te verzekeren en bij te dragen tot de doorzichtigheid en de doeltreffendheid van de financiering ervan. In de uitoefening van deze taak wordt de Rijksdienst aangeduid als "de R.S.Z-Globaal Beheer".

Te dien einde zorgt hij, onder het gezag van het Beheerscomité van de sociale zekerheid, onder andere voor : a) de verdeling van de geglobaliseerde inkomsten, bedoeld bij artikel 22, 2, a) van de wet van 29 juni 1981, houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers, op basis van de te financieren thesauriebehoeften zoals bedoeld in artikel 24, 1 van voornoemde wet van 29 juni 1981;b) het voorleggen aan de Regering, met het oog op de opstelling van de begrotingen en de begrotingscontrole, van een rapport met betrekking tot de ontwikkeling van de ontvangsten en uitgaven in een meerjarenperspectief, de prioritaire beleidslijnen en de wijze waarop het evenwicht van het geheel der regelingen verzekerd kan worden;c) het opvolgen van het geheel van de inkomsten en uitgaven op grond van de gegevens uitgaande van de betrokken openbare instellingen voor sociale zekerheid;d) het voeren van een gemeenschappelijk thesauriebeheer en het beheren van de beschikbare tegoeden, die toebehoren aan het Globaal Beheer.» .

Art. 4.In artikel 59, 9°, tweede lid, van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 16 december 1996, worden de woorden "het Fonds voor het financieel evenwicht van de sociale zekerheid" vervangen door de woorden "de RSZ-Globaal Beheer".

Art. 5.Artikel 21 van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers, wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Artikel 21.1. De sociale zekerheid der werknemers omvat de hierna volgende regelingen : 1° de uitkeringen verschuldigd in uitvoering van de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen;2° de werkloosheidsuitkeringen;3° de rust- en overlevingspensioenen;4° de uitkeringen uit hoofde van arbeidsongevallen en beroepsziekten;5° de geneeskundige verstrekkingen verschuldigd in uitvoering van de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen;6° de gezinsbijslag;7° de jaarlijkse vakantie-uitkeringen.2. Het Globaal Beheer betreft de hierna vermelde regelingen en takken : 1° de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen - tak geneeskundige verzorging; - tak uitkeringen; 2° de werkloosheidsuitkeringen, inclusief de uitkeringen voor brugpensioenen en voor loopbaanonderbrekingen;3° de rust- en overlevingspensioenen, met uitsluiting van de kapitalisatiestelsels;4° de uitkeringen uit hoofde van arbeidsongevallen, beheerd door het Fonds voor Arbeidsongevallen, met uitsluiting van het kapitalisatiestelsel;5° de uitkeringen uit hoofde van beroepsziekten, behalve voor het personeel van de plaatselijke en provinciale overheidsbesturen;6° de gezinsbijslag, behalve voor het personeel van de plaatselijke en provinciale overheidsbesturen.7° de invaliditeitspensioenen ten voordele van de mijnwerkers en er mee gelijkgestelden.» .

Art. 6.Artikel 22 van dezelfde wet, wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Artikel 22.1. De geldmiddelen van de sociale zekerheid komen voort uit : - de solidariteit van de werkgevers en de werknemers in de vorm van sociale zekerheidsbijdragen; - de nationale solidariteit in de vorm van rijkstoelagen; - de inkomsten te bepalen door of krachtens de wet; - de legaten, leningen, interesten van kapitalen.

Onverminderd een solidariteitsbijdrage, gelden bijzondere wetten voor arbeidsongevallen en beroepsziekten. 2. De geldmiddelen van het Globaal Beheer, bedoeld in artikel 21, 2 komen voort van : a) inkomsten van het Globaal Beheer, die geglobaliseerd worden : - de opbrengst van de globale bijdrage bedoeld in artikel 23, vierde lid, in artikel 1, 5 van de wet van 1 augustus 1985 houdende sociale bepalingen, in artikel 2, 7, van de besluitwet van 10 januari 1945 betreffende de maatschappelijke zekerheid van de mijnwerkers en ermee gelijkgestelden en in artikel 3, 6 van de besluitwet van 7 februari 1945 betreffende de maatschappelijke veiligheid van de zeelieden der koopvaardij; - de opbrengst van de bijdrage, bedoeld in artikel 38, 3, eerste lid, 9°, in artikel 2, 3, eerste lid, 7°, van de besluitwet van 10 januari 1945 betreffende de maatschappelijke zekerheid van de mijnwerkers en ermee gelijkgestelden en in artikel 3, 3, eerste lid, 7°, van de besluitwet van 7 februari 1945 betreffende de maatschappelijke veiligheid van de zeelieden der koopvaardij; - de opbrengst van de loonmatigingsbijdrage, bedoeld in artikel 38, 3bis en in artikel 2, 3bis, van de besluitwet van 10 januari 1945 betreffende de maatschappelijke zekerheid van de mijnwerkers en ermee gelijkgestelden; - de opbrengst van de bijzondere bijdrage, bedoeld in artikel 38, 3ter, in artikel 2, 3ter van de besluitwet van 10 januari 1945 betreffende de maatschappelijke zekerheid van de mijnwerkers en ermee gelijkgestelden en in artikel 3, 3ter van de besluitwet van 7 februari 1945 betreffende de maatschappelijke veiligheid van de zeelieden der koopvaardij; - de opbrengst van de inhouding op het dubbel vakantiegeld, bedoeld in artikel 39; - de opbrengst van de bijzondere bijdrage voor sociale zekerheid, bedoeld in de artikelen 106 tot 112 van de wet van 30 maart 1994 houdende sociale bepalingen; - de opbrengst van de bijzondere werkgeversbijdrage op het conventioneel brugpensioen, bedoeld in artikel 141 van de wet van 29 december 1990 houdende sociale bepalingen; - de opbrengst van de bijzondere compenserende maandelijkse werkgeversbijdrage, bedoeld in artikel 11 van de wet van 3 april 1995 houdende maatregelen tot bevordering van de tewerkstelling; - de opbrengst van de bijzondere bijdrage, bedoeld in artikel 2 van het koninklijk besluit van 27 november 1996 tot instelling van een bijzondere werkgeversbijdrage ter financiering van het stelsel van de tijdelijke werkloosheid en de anciënniteitstoeslag voor oudere werklozen, in toepassing van artikel 3, 1, 4° van de wet van 26 juli 1996 strekkende tot realisatie van de budgettaire voorwaarden tot deelname van België aan de Europese Economische en Monetaire Unie; - de opbrengst van de alternatieve financiering bedoeld in artikel 89 van de wet van 21 december 1994 houdende sociale en diverse bepalingen; - de opbrengst van de solidariteitsbijdrage voor het persoonlijk gebruik van een voertuig ter beschikking gesteld door de werkgever, bedoeld in artikel 38, 3quater; - de opbrengst van de solidariteitsbijdrage op de tewerkstelling van de studenten die niet onderworpen zijn aan het stelsel van sociale zekerheid van de werknemers, bedoeld in artikel 1 van het koninklijk besluit van 23 december 1996 houdende maatregelen met het oog op de invoering van een solidariteitsbijdrage op de tewerkstelling van studenten, die niet onderworpen zijn aan het stelsel van de sociale zekerheid van de werknemers; - de opbrengst van de rijkstoelagen, gestort aan de R.S.Z.-Globaal Beheer; - de opbrengst van andere stortingen aan de R.S.Z.-Globaal Beheer, gedaan op grond van wettelijke en reglementaire beschikkingen; - de opbrengst van beleggingen van de R.S.Z-Globaal Beheer; - de opbrengst van leningen afgesloten door de R.S.Z-Globaal Beheer; - de opbrengst van legaten en schenkingen aan de R.S.Z-Globaal Beheer; b) eigen inkomsten van de regelingen en takken, bedoeld in artikel 21, 2, die niet geglobaliseerd worden : - de opbrengst van bijdragen rechtstreeks geïnd door één van de regelingen van het Globaal Beheer, bedoeld in artikel 21, 2; - de opbrengst van de specifieke rijkstoelagen rechtstreeks gestort aan één van de regelingen van het Globaal Beheer, bedoeld in artikel 21, 2; - de opbrengst van de tegoeden op rekening afkomstig van stortingen die het bedrag van de dagelijks te financieren thesauriebehoeften van de regelingen van het Globaal Beheer, bedoeld in artikel 21, 2, overschrijden; - de opbrengst van andere stortingen gedaan op grond van wettelijke en reglementaire beschikkingen aan één van de regelingen van het Globaal Beheer, bedoeld in artikel 21, 2; - de opbrengst van terugvorderingen en boetes van één van de regelingen van het Globaal Beheer, bedoeld in artikel 21, 2; - de opbrengst van legaten en schenkingen aan één van de regelingen van het Globaal Beheer, bedoeld in artikel 21, 2. » .

Art. 7.Artikel 23, vierde lid, van dezelfde wet, vervangen door de wet van 30 maart 1994 en gewijzigd bij de wet van 21 december 1994, wordt vervangen door het volgende lid : « De bijdragen bedoeld in artikel 38, 2, 1° tot 4° en 3, 1° tot 7° worden met het oog op de verdeling onder de regelingen en takken bedoeld in artikel 21, 2 samengevoegd tot een globale bijdrage. Voor de werknemers die onderworpen zijn aan het geheel der regelingen, bedoeld in artikel 21, 2, bedraagt de globale bijdragenvoet 37,94 pct. van het loon van de werknemer, waarvan 13,07 pct. ten laste van de werknemer en 24,87 pct. ten laste van de werkgever. » .

Art. 8.Artikel 24 van dezelfde wet, wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Artikel 24.1. De opbrengst van de geglobaliseerde geldmiddelen, bedoeld in artikel 22, 2, a) wordt, na voorafneming van de bestuurskosten van de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid, met inbegrip van de leningslasten, verdeeld onder de regelingen en takken van het Globaal Beheer, opgesomd in artikel 21, 2. Deze verdeling gebeurt op basis van de te financieren thesauriebehoeften van de hiervoor bedoelde regelingen en takken. Het bedrag van de te financieren thesauriebehoeften van deze regelingen en takken is gelijk aan het verschil op thesauriebasis tussen de uitgaven - lopende en kapitaalsverrichtingen met uitsluiting van de beleggingsverrichtingen -en de eigen inkomsten, bedoeld in artikel 22, 2, b). 2. In afwijking van de bepalingen van 1, en in uitvoering van het bepaalde in artikel 1, 2ter van de wet van 1 augustus 1985 houdende sociale bepalingen, wordt een gedeelte van de geglobaliseerde geldmiddelen, bedoeld in artikel 22, 2, a) aangewend voor de financiering aan de Rijksdienst voor sociale zekerheid van de plaatselijke en provinciale overheidsdiensten van de werknemers die in ziekenhuizen zijn tewerkgesteld overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk II, afdeling 5, van het koninklijk besluit nr.25 van 24 maart 1982 tot opzetting van een programma ter bevordering van de werkgelegenheid in de niet-commerciële sector. 3. De regelingen die niet behoren tot het Globaal Beheer ontvangen in voorkomend geval, na aftrek van de bestuurskosten van de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid, de opbrengst van de bijdragen van de desbetreffende regeling.» .

Art. 9.Artikel 26 van dezelfde wet, gewijzigd bij het koninklijk besluit nr. 528 van 31 maart 1987 en het koninklijk besluit van 14 juli 1994, wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Art. 26.Het geheel van de jaarlijkse rijkstoelagen ten gunste van de verschillende sociale-zekerheidsregelingen voor werknemers, bedoeld in artikel 1 van de wet van 29 december 1990 houdende sociale bepalingen, wordt aangewend voor de financiering van de regelingen van het Globaal Beheer, bedoeld in artikel 21, 2.

De rijkstoelage voor de uitgaven van de invaliditeitspensioenverzekering voor de mijnwerkers, vastgesteld op het verschil tussen de ontvangsten uit bijdragen en deze uitgaven, wordt eveneens aangewend voor de financiering van de regelingen van het Globaal Beheer, bedoeld in artikel 21, 2.

De rijkstoelagen voor de tak geneeskundige verzorging van het stelsel der zeelieden ter koopvaardij, bedoeld in het artikel 76 van het koninklijk besluit van 24 oktober 1936 houdende wijziging en samenordening van de statuten der Hulp- en Voorzorgskas voor zeevarenden en de rijkstoelagen voor de tak werkloosheid van dit stelsel, bedoeld in artikel 1 van de wet van 25 februari 1964 houdende inrichting van een Pool van de Zeelieden ter koopvaardij, worden eveneens aangewend voor de financiering van de regelingen van het Globaal Beheer, bedoeld in artikel 21, 2. » .

Art. 10.In artikel 38, van dezelfde wet, zoals het later werd gewijzigd, worden de volgende wijzigingen aangebracht : « 1° 3, 6° wordt vervangen door de volgende bepaling : 6° 1,10 pct.van het bedrag van het loon van de werknemer als solidariteitsbijdrage voor de werknemers onderworpen aan de regeling van de beroepsziekten; 2° 3, 9° wordt aangevuld met het volgende lid : « De opbrengst van de bijdrage van 1,60 pct.wordt aangewend voor de financiering van de regelingen van het Globaal Beheer, bedoeld in artikel 21, 2. » . 3bis, zevende lid wordt vervangen door het volgende lid : « De opbrengst van de loonmatigingsbijdrage wordt aangewend voor de financiering van de regelingen van het Globaal Beheer, bedoeld in artikel 21, 2. » .

In 3quater, vijfde lid worden de woorden "het Fonds voor het financieel evenwicht van de sociale zekerheid, bedoeld in artikel 39bis van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers" vervangen door de woorden "de RSZ-Globaal Beheer, bedoeld in artikel 5, eerste lid, 2° van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders".

Art. 11.Artikel 39, 6, van dezelfde wet, vervangen door het koninklijk besluit van 1 maart 1989 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 19 mei 1995, wordt vervangen door de volgende bepaling : « 6. De opbrengst van deze inhouding is bestemd voor de financiering van de regelingen van het Globaal Beheer, bedoeld in artikel 21, 2. » .

Art. 12.Artikel 39bis van dezelfde wet, ingevoegd bij het koninklijk besluit nr. 214 van 30 september 1983 en gewijzigd bij de wetten van 22 januari 1985, 6 juli 1989, 20 juli 1991 en 6 augustus 1993 en het koninklijk besluit van 14 juli 1994, wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Artikel 39bis.1. De Rijksdienst voor sociale zekerheid is gemachtigd om ten behoeve van het Globaal Beheer en binnen de perken vereist om de opdracht van het Globaal Beheer uit te voeren, leningen aan te gaan waaraan de Staatswaarborg is gekoppeld. 2. Het Beheerscomité van de sociale zekerheid stelt voor elke regeling en tak, bedoeld in artikel 21, 2, het werkkapitaal, dat normaal vereist is, vast.Het werkkapitaal is het bedrag aan liquide middelen, dat deze regelingen en takken nodig hebben voor de dagelijkse werking.

Voormelde regelingen en takken stellen voor onbepaalde duur de eigen reserves op 31 december 1994 renteloos ter beschikking van het Globaal Beheer. Het bedrag van deze eigen reserves is gelijk aan het volume van hun beschikbare tegoeden op zicht, op korte en op lange termijn dat het bedrag van het werkkapitaal van deze regelingen en takken overstijgt, op de datum dat die reserves ter beschikking van het globaal beheer worden gesteld.

De Koning bepaalt, bij een in Ministerraad overlegd besluit, het bedrag van de reserves die ter beschikking worden gesteld van de RSZ-Globaal Beheer, alsook de nadere regelen voor het ter beschikking stellen van die reserves.

De Koning kan, bij een in Ministerraad overlegd besluit, onder de nadere regelen die Hij bepaalt, de RSZ-Globaal Beheer opleggen om het geheel of een gedeelte van deze reserves opnieuw ter beschikking te stellen van voormelde regelingen en takken. » .

Art. 13.In artikel 1 van de wet van 1 augustus 1985 houdende sociale bepalingen, gewijzigd bij de koninklijke besluiten nr. 474 van 28 oktober 1986 en nr. 502 van 31 december 1986 en de wetten van 7 november 1987, 22 december 1989, 20 juli 1991 en 30 maart 1994, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in 2ter worden de woorden "het Fonds voor het financieel evenwicht van de sociale zekerheid" vervangen door de woorden "de RSZ-Globaal Beheer";2° het artikel wordt aangevuld met de volgende bepaling : « 5.De opbrengst van de globale bijdrage, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers, is bestemd voor de financiering van de algemene regeling van de sociale zekerheid en wordt gestort aan de RSZ-Globaal Beheer. » .

Art. 14.Artikel 3 van de progammawet van 30 december 1988 wordt opgeheven.

Art. 15.In artikel 109, 3, van de wet van 30 maart 1994 houdende sociale bepalingen, worden de woorden "het Fonds voor het financieel evenwicht van de sociale zekerheid, bedoeld in artikel 39bis van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers" vervangen door de woorden "de RSZ-Globaal Beheer, bedoeld in artikel 5, eerste lid, 2° van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders".

Art. 16.In artikel 110 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 20 december 1995, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in 1, tweede lid, worden de woorden "het Fonds voor het financieel evenwicht van de sociale zekerheid, bedoeld in artikel 39bis van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers" vervangen door de woorden "de RSZ-Globaal Beheer, bedoeld in artikel 5, eerste lid, 2° van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders";2° in 3 worden de woorden "het in 1 vermelde Fonds" vervangen door de woorden "de in 1 vermelde RSZ-Globaal Beheer".

Art. 17.In artikel 89, 2, van de wet van 21 december 1994 houdende sociale en diverse bepalingen, gewijzigd bij de wet van 26 juli 1996, worden de woorden "het Fonds voor financieel evenwicht van de sociale zekerheid bedoeld in artikel 39bis van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers" vervangen door de woorden "de RSZ-Globaal Beheer, bedoeld in artikel 5, eerste lid, 2° van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders";

Art. 18.In artikel 1, 4, van het koninklijk besluit van 23 december 1996 houdende maatregelen met het oog op de invoering van een solidariteitsbijdrage op de tewerkstelling van studenten die niet onderworpen zijn aan het stelsel van sociale zekerheid van de werknemers, met toepassing van artikel 3, 1, 4° van de wet van 26 juli 1996 strekkende tot realisatie van de budgettaire voorwaarden tot deelname van België aan de Europese Economische en Monetaire Unie, worden de woorden "het Fonds voor het financieel evenwicht van de sociale zekerheid, bedoeld in artikel 39bis van voormelde wet van 29 juni 1981" vervangen door de woorden "de RSZ-Globaal Beheer, bedoeld in artikel 5, eerste lid, 2° van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders".

Art. 19.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 juli 1997.

Art. 20.Onze Minister van Sociale Zaken is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Châteauneuf-de-Grasse, 8 augustus 1997.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Sociale Zaken, Mevr. M. DE GALAN Voor de raadpleging van de voetnoot, zie beeld

^