gepubliceerd op 30 april 2002
Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 18 juli 1997 betreffende de erkenning en subsidiëring van niet-gouvernementele ontwikkelingsorganisaties en van hun federaties
8 APRIL 2002. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 18 juli 1997 betreffende de erkenning en subsidiëring van niet-gouvernementele ontwikkelingsorganisaties en van hun federaties
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de Wet van 25 mei 1999 betreffende de Belgische Internationale Samenwerking, inzonderheid op artikel 10, gewijzigd bij de Programmawet van 2 januari 2001;
Gelet op het koninklijk besluit van 18 juli 1997 betreffende de erkenning en subsidiëring van niet-gouvernementele ontwikkelingsorganisaties en van hun federaties, gedeeltelijk nietig verklaard door arrest nr. 78.315 van de Raad van State;
Overwegende dat de Wet van 25 mei 1999 betreffende de Belgische Internationale Samenwerking, gewijzigd bij de Programmawet van 2 januari 2001, voor de indrecte samenwerking de mogelijkheid beidt hetzij overeenkomsten te sluiten met NGO's, hetzij NGO's te subsidiëren op basis van een reglementair stelsel;
Overwegende dat het bestaande reglementaire stelsel behouden blijft om redenen van continuïteit, maar dat in specifieke omstandigheden het opportuun kan zijn overeenkomsten met NGO's af te sluiten;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 14 september 2001;
Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting van 25 oktober 2001;
Gelet op de beraadslaging van de Ministerraad over het verzoek van de Raad van State om advies te geven binnen een termijn van één maand;
Gelet op advies 32.566/4 van de Raad van State, gegeven op 18 februari 2002, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op de voordracht van Onze Minister van Buitenlandse Zaken en van Onze Staatssecretaris voor Ontwikkelingssamenwerking, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - Wijzigende bepalingen
Artikel 1.In artikel 1 van het koninklijk besluit van 18 juli 1997 betreffende de erkenning en subsidiëring van niet-gouvernementele ontwikkelingsorganisaties en van hun federaties, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° Het 2° wordt vervangen als volgt : « 2° « de administratie » : de Directie-Generaal Internationale Samenwerking van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Internationale Samenwerking.»; 2° In 8° wordt het woord « programma » vervangen door « vijfjarenprogramma » en worden de woorden « samenwerkingsverband van NGO's » vervangen door « samenwerkingsverband ».3° Het 9° wordt vervangen als volgt : « 9° "actieplan" : de jaarlijkse concretisering van het vijfjarenprogramma.Het bevat de concrete activiteiten die de NGO in het volgende kalenderjaar wil uitvoeren en het verslag van de activiteiten die in het vorig en lopend kalenderjaar werden uitgevoerd in het kader van dat programma »; 4° Een 12° wordt ingevoegd dat luidt als volgt : « 12° "samenwerkingsverband" : de feitelijke vereniging die tot stand komt via een overeenkomst tussen minstens twee rechtspersonen met het oog op het opstellen en uitvoeren van een vijfjarenprogramma.Onder de leden is er minstens één als NGO erkend. Alle leden hebben een rechtsvorm zoals bepaald in artikel 10, 1° van de Wet van 25 mei 1999 betreffende de Belgische Internationale Samenwerking, en hebben ontwikkelingssamenwerking als belangrijk maatschappelijk doel. »; 5° Een 13° wordt ingevoegd dat luidt als volgt : « 13° "Wet Internationale Samenwerking" : de Wet van 25 mei 1999 betreffende de Belgische Internationale Samenwerking.»; 6° Een 14° wordt ingevoegd dat luidt als volgt : « 14° « meerjarenprogramma » : programma zoals bedoeld in artikel 10, 4° van de Wet Internationale Samenwerking ».
Art. 2.Artikel 3 van hetzelfde besluit, wordt vervangen als volgt : Art. 3 « § 1. De NGO die erkend wenst te worden, dient op de datum van haar erkenningsaanvraag minstens te beantwoorden aan de criteria bepaald in artikel 10 van de Wet Internationale Samenwerking. § 2. Het meerjarenprogramma zoals bepaald in artikel 10, 4° van de Wet Internationale Samenwerking bevat de volgende elementen : 1° Een beschrijving van de activiteiten van de NGO op basis van de analyse van haar identiteit, van de omgeving waarbinnen zij functioneert, en van haar zwakke en sterke punten als organisatie;2° Een beschrijving van haar visie inzake internationale samenwerking, haar langetermijndoelstellingen en haar strategie om deze doelstellingen te bereiken met inbegrip van de institutionele en organisatorische implicaties voor de NGO;3° Het financieel plan.Dit geeft een overzicht van alle financiële middelen die de NGO voor de duur van het meerjarenprogramma meent te kunnen inzetten voor de verwezenlijking van al haar doelstellingen.
Het betreft hier zowel de eigen middelen van de NGO als de middelen afkomstig van private of publieke instanties. Deze middelen worden in het financieel plan apart vermeld volgens origine en type van activiteit. § 3. Autonoom zijn, zoals bedoeld in artikel 10, 5° van de Wet Internationale Samenwerking, betekent dat personeelsleden van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Internationale Samenwerking, of leden van het kabinet van de Minister geen beheersmandaat mogen bekleden binnen de NGO en dat relaties van de NGO met derden niet zijn toegestaan indien zij de eigen statutaire doelstellingen van de NGO ondergeschikt maken aan de belangen van deze derden. § 4. De continuïteit van haar werking kunnen verzekeren, zoals bedoeld in artikel 10, 6° van de Wet Internationale Samenwerking, betekent dat de NGO minstens beschikt over het equivalent van één voltijds medewerker, over uitgeruste lokalen, die alleen door haar gebruikt worden en waar tijdens de kantooruren een wachtdienst is, en over voldoende eigen middelen die voor meer dan de helft van Belgische publieke of private oorsprong zijn. »
Art. 3.Artikel 4 van hetzelfde besluit, wordt vervangen als volgt : Art. 4 « § 1. De erkenning geldt voor onbepaalde duur. § 2. Indien een NGO gedurende drie opeenvolgende jaren geen subsidies ontvangt op basis van dit besluit, ook niet via deelname aan een samenwerkingsverband, dan verliest deze NGO ambtshalve haar erkenning op de uiterste datum voor de indiening van de aanvraag voor subsidies. § 3. Tijdens de zes maanden die de datum voorzien in § 2 voorafgaan, kan de NGO door een vereenvoudigde procedure, bepaald door de Minister, om een verlenging van haar erkenning verzoeken. § 4. Tijdens de erkenningsperiode moet de NGO onafgebroken aan de criteria bepaald in artikel 3, § 1 beantwoorden. »
Art. 4.Artikel 5 van hetzelfde besluit, wordt vervangen als volgt : Art. 5 « § 1. De Minister kan een erkenning schorsen en intrekken indien de NGO niet meer aan de voorwaarden van erkenning voldoet, indien er ernstige tekortkomingen zijn bij de naleving van de bepalingen van dit besluit of indien zij de uitoefening van controle verhindert. § 2 Indien wordt vastgesteld dat een erkende NGO niet meer aan de voorwaarden van de erkenning voldoet, dat er ernstige tekortkomingen zijn bij de naleving van de bepalingen van dit besluit of dat de NGO de uitoefening van de controle verhindert, brengt de Minister de betrokken NGO per aangetekende en gemotiveerde brief op de hoogte van de vastgestelde inbreuken. § 3. De Minister kan van bij de aanvang of gedurende het administratief onderzoek over de vastgestelde inbreuken overgaan tot de opschorting van de uitkering van subsidies voor goedgekeurde activiteiten van de NGO, of elke beslissing over een nieuwe subsidieaanvraag van de NGO tijdelijk uitstellen. Indien de Minister overgaat tot deze voorlopige maatregel, wordt dit ofwel opgenomen in de brief vermeld in § 2, ofwel in een later aangetekende en gemotiveerde brief aan de NGO meegedeeld. § 4. De NGO beschikt over een termijn van zestig kalenderdagen, ingaande de dag na ontvangst van de aangetekende brief bedoeld in § 2, om haar standpunt aangaande de vastgestelde tekortkomingen in een bezwaarschrift gericht tot de Minister uiteen te zetten. De NGO heeft het recht om door de Minister of zijn gemachtigde gehoord te worden.
Indien de vervaldag van de termijn van zestig kalenderdagen een zaterdag, een zondag of een wettelijke feestdag is, wordt de vervaldag verplaatst op de eerstvolgende werkdag. § 5. Indien de Minister na het verstrijken van de in § 4 bepaalde termijn vaststelt dat er geen gronden aanwezig zijn tot schorsing of intrekking van de erkenning, wordt dit in een aangetekende brief meegedeeld aan de NGO. Indien door de Minister toepassing werd gemaakt van een maatregel voorzien in § 3, wordt door de Minister gelijktijdig een einde gesteld aan deze voorlopige maatregel. § 6. Indien de Minister na het verstrijken van de in § 4 bepaalde termijn vaststelt dat er gronden aanwezig zijn tot schorsing van de erkenning, wordt dit in een aangetekende en gemotiveerde brief meegedeeld aan de NGO. In deze brief wordt de datum vermeld waarop de schorsing van de erkenning ingaat, en wordt tevens de termijn meegedeeld waarbinnen de betrokken NGO de vastgestelde tekortkomingen moet regulariseren.
Gedurende de periode dat de erkenning wordt geschorst, wordt de uitkering van de subsidies voor goedgekeurde activiteiten van de betrokken NGO opgeschort en wordt elke beslissing over een nieuwe subsidieaanvraag van de betrokken NGO uitgesteld. De Minister kan bewarende maatregelen nemen om de resultaten van de lopende activiteiten te vrijwaren. § 7. Indien de Minister vaststelt dat de NGO, na afloop van de in de aangetekende brief tot schorsing vermelde termijn, opnieuw beantwoordt aan de erkenningscriteria en de vastgestelde inbreuken regulariseerde, wordt de schorsing van de erkenning door de Minister opgeheven.
De beslissing wordt per aangetekende brief meegedeeld aan de NGO. Door de Minister wordt gelijktijdig een einde gesteld aan de maatregel tot opschorting van de uitkering van de subsidies voor goedgekeurde activiteiten van de NGO en aan de maatregel tot uitstel van de beslissing over een nieuwe subsidieaanvraag. § 8. Indien de Minister vaststelt dat de NGO na afloop van de in de aangetekende brief tot schorsing vermelde termijn niet opnieuw beantwoordt aan de erkenningscriteria en de vastgestelde inbreuken niet regulariseerde, dan wordt door de Minister besloten tot de intrekking van de erkenning. De beslissing wordt per aangetekende en gemotiveerde brief aan de NGO meegedeeld. In deze brief wordt de datum vermeld waarop de intrekking van de erkenning uitwerking heeft. § 9. In afwijking van wat bepaald wordt in § 6 kan de Minister na het verstrijken van de in § 4 bepaalde termijn besluiten om de erkenning van de NGO onmiddellijk in te trekken indien dit door ernstige feiten wordt verantwoord. De beslissing wordt per aangetekende en gemotiveerde brief aan de NGO meegedeeld, en bepaalt de datum waarop de intrekking uitwerking heeft. § 10. Indien de in § 1 tot § 8 vermelde procedure gevoerd wordt tegen een NGO die deel uitmaakt van een samenwerkingsverband, wordt het aangetekend schrijven, zoals bedoeld in § 2, ter kennisgeving overgemaakt aan de andere leden van het samenwerkingsverband. »
Art. 5.Artikel 6 van hetzelfde besluit, wordt aangevuld met een derde lid, die luidt als volgt : « Het staat de NGO, die een vijfjarenprogramma en een subsidieaanvraag indient zoals bedoeld in artikel 7 van dit besluit, vrij dit te doen als verantwoordelijke van een samenwerkingsverband. »
Art. 6.In artikel 7 van hetzelfde besluit, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° In het eerste lid worden de woorden « 30 juni » vervangen door « 1 mei »;2° Eveneens in het eerste lid wordt het woord « programma » telkens vervangen door het woord « vijfjarenprogramma »;3° In het tweede lid wordt het woord « programma » vervangen door het woord « vijfjarenprogramma ».
Art. 7.In artikel 8 van hetzelfde besluit, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° In het eerste lid wordt het woord « programma » vervangen door het woord « vijfjarenprogramma »;2° In 3° wordt de eerste zin vervangen als volgt : « dienstverlening » : het samenhangend geheel van dienstverlenende activiteiten ten behoeve van de NGO-sector en van de lokale partners, dat tot doel heeft het werk van NGO's en van lokale partners te vergemakkelijken en te ondersteunen.»; 3° In 4° wordt de tweede zin vervangen als volgt : « Het gaat over het inzetten van NGO-coöperanten, zoals bepaald in de artikelen 16 en 17, over het ondersteunen van bursalen, zoals bepaald in de artikelen 18 en 19, en over andere vormen van uitzenden zoals het tijdelijke inzetten of uitwisselen van personen ten behoeve van de lokale partner.Het inzetten of uitwisselen kan zowel Noord-Zuid, Zuid-Zuid als Zuid-Noord plaatsvinden. Uitgesloten worden deelnemers aan inleefreizen, uitwisseling tussen doelgroepen en opleidingsstages. »; 4° In het laatste lid wordt het woord « programma » vervangen door het woord « vijfjarenprogramma.»; 5° Een laatste lid wordt toegevoegd : « De doelstellingen van het vijfjarenprogramma moeten rechtstreeks of onrechtstreeks gericht zijn op een structurele en duurzame verbetering van de positie van groepen en individuen uit armere bevolkingslagen van de partnerlanden. Bij de beoordeling van het vijfjarenprogramma zal onder meer met de volgende elementen rekening gehouden worden : de samenhang; de ontwikkelingsrelevantie, zoals gedefinieerd in artikel 4 van de Wet Internationale Samenwerking; de duurzaamheid/de impact; de methodologische aanpak; de beheerscapaciteit; het partnerschap; de kwaliteit van het samenwerkingsverband; de synergie/complementariteit met andere NGO's. »
Art. 8.De tweede zin van artikel 9 van hetzelfde besluit, wordt vervangen als volgt : « Dit actieplan wordt ingediend vóór 16 september van het jaar van de goedkeuring van het vijfjarenprogramma. De daaropvolgende jaren wordt het ingediend voor 1 juli van het jaar voorafgaand aan het jaar waarvoor de subsidie wordt aangevraagd. »
Art. 9.Artikel 10 van hetzelfde besluit, wordt vervangen als volgt : Art. 10 « Het actieplan bevat een narratief verslag over de activiteiten van het afgelopen jaar en van het lopend jaar en een financieel verslag over het afgelopen jaar.
Dit verslag wordt opgemaakt volgens een model bepaald door de Minister en het financieel verslag wordt door een bedrijfsrevisor op zijn getrouwheid nagekeken. »
Art. 10.Artikel 11 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : Art. 11 « In toepassing van dit besluit kan een NGO slechts één subsidie per jaar verkrijgen op basis van één vijfjarenprogramma en dit ofwel alleen, ofwel via deelname aan een samenwerkingsverband.
NGO's die gezamenlijke activiteiten opzetten, die in meer dan één vijfjarenprogramma zijn opgenomen, dienen in het actieplan nauwkeurig het eigen aandeel te beschrijven. »
Art. 11.In artikel 13 van hetzelfde besluit, worden de volgende wijzigingen aangebracht. 1° het tweede lid wordt vervangen als volgt : « Voor de minimaal resterende vijfentwintig pct.moet de NGO zelf de nodige middelen opbrengen. Deze komen uitsluitend uit lidstaten van de OESO. Zij worden bekomen uit privé-giften, uit eigen middelen, of uit subsidies toegekend door andere overheden volgens de door de Minister bepaalde voorwaarden. »; 2° het vierde lid wordt vervangen als volgt : « Voor de activiteiten bedoeld in artikel 8, 1° tot 3°, mag in administratiekosten voorzien worden, die evenwel niet méér mogen bedragen dan acht en een half pct.van de totale kostprijs, administratiekosten inbegrepen. ».
Art. 12.In artikel 14 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° 1° wordt vervangen als volgt : « 1° de aanvraag voor een subsidie wordt ingediend door een NGO die beschikt over een jaarlijks budget waarvan gedurende de laatste drie jaar gemiddeld minstens 1.500.000 euro besteed zijn aan activiteiten vermeld in artikel 8. Voor de toepassing van dit artikel komt ook een aanvraag in aanmerking voor een samenwerkingsverband bestaande uit twee NGO's. »; 2° 2° wordt vervangen als volgt : « 2° de aanvraag voor een subsidie wordt ingediend door een NGO als verantwoordelijke van een samenwerkingsverband.Om voor de toepassing van dit artikel in aanmerking te komen, dient het samenwerkingsverband minstens drie leden te omvatten, waarvan er minstens twee erkend zijn als NGO. » 3°. In het voorlaatste lid worden in de Franstalige tekst de woorden « le groupement » vervangen door de woorden « le consortium »; 4° In het laatste lid wordt « of het samenwerkingsverband, zoals bedoeld in artikel 14, 1° en 2°, dat » weggelaten.
Art. 13.Artikel 15 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : « De NGO die een vijfjarenprogramma indient en een subsidieaanvraag doet als verantwoordelijke van een samenwerkingsverband, voegt de overeenkomst, bedoeld in artikel 1, 12° toe aan het vijfjarenprogramma.
Enkel deze NGO ontvangt de subsidie van de Belgische Staat en is verantwoordelijk ten opzichte van de Staat voor de aanwending en verantwoording van ontvangen gelden.
De overeenkomst bepaalt het mechanisme waarmee het samenwerkingsverband de gelden toewijst aan de verschillende partners van de overeenkomst, de gevolgen bij wijziging van de samenstelling, en de regels die gelden indien één van de partners, bij het uitvoeren van de overeenkomst en van het vijfjarenprogramma, in gebreke blijft, meer specifiek indien de NGO die de subsidie ontvangt, deze geheel of gedeeltelijk dient terug te betalen.
Het samenwerkingsverband dient een gecoördineerde boekhouding te voeren en jaarlijks een gecoördineerde afrekening en balans voor te leggen. De Minister kan aan het samenwerkingsverband opleggen dat bij de verantwoording per actie aangegeven wordt welke erkende NGO verantwoordelijk is voor de aanwending en de verantwoording van de subsidie. »
Art. 14.In artikel 16 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° De laatste zin van § 1 wordt vervangen als volgt : « De NGO ontvangt hiervoor een voorschot van maximum tweeduizend vierhonderd euro per NGO-coöperant en per maand.» 2° § 2 wordt vervangen als volgt : « De NGO biedt de NGO-coöperant minimaal de volgende voordelen : 1° een maandelijkse toelage, desgevallend verhoogd met een gezinstoelage en een ervaringstoelage;2° kinderbijslag, kraamgeld en adoptiepremie;3° een toelage voor schoolgeld;4° sociale zekerheid;5° een bijstands- en repatriëringsverzekering;6° een aanvullende verzekering voor een gewaarborgd inkomen bij ziekte;7° een toelage voor reis- en bagagekosten;8° een toelage voor vormingskosten;9° een toelage voor verblijfsvergunningen en werkvergunningen;10° een toelage voor medische kosten inherent aan het vertrek.»
Art. 15.In artikel 17 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° In 4°, vervalt het woord "gevolgd"; 2° Een 5° wordt ingevoegd in de plaats van het vroegere 5°, vernietigd door de Raad van State bij arrest 78.315. « 5° geëxpatrieerd zijn. Dit betekent het voldoen aan minstens één van de volgende voorwaarden : beschikken over een andere nationaliteit dan deze van het partnerland naar waar hij wordt uitgezonden; meer dan 15 jaren in een ander land dan dit partnerland verbleven hebben ».
Art. 16.In artikel 18 van hetzelfde besluit, worden de woorden « vierendertigduizend vijfhonderd frank » vervangen door de woorden « negenhonderd vierentwintig euro » en de woorden « achtduizend zeshonderd vijfentwintig frank » vervangen door de woorden « tweehonderd eenendertig euro ».
Art. 17.In artikel 19 van hetzelfde besluit, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° Het 3° wordt vervangen als volgt : « 3° de laatste twee jaar niet genoten hebben van een beurs van de Belgische overheid of van de Europese Unie »;2° Het 4° wordt vervangen als volgt : « 4° gedurende de laatste twee jaar een beroepsactiviteit uitgeoefend hebben in een partnerland;»
Art. 18.In artikel 21, 5° worden de woorden « zestigduizend frank » vervangen door de woorden « duizend vijfhonderd euro ».
Art. 19.Artikel 22 van hetzelfde besluit, wordt vervangen als volgt : « Art. 22 De taken van de federaties zijn de volgende : 1° de gesprekspartner zijn van de Minister in naam van de NGO's in alle aangelegenheden en materies waarop dit besluit betrekking heeft;2° hun leden bijstaan in hun beleidsdialoog met de Minister inzake de verschillende activiteiten betoelaagd door dit besluit;3° vertegenwoordigers aanwijzen voor de NGO-adviescommissie, bedoeld in artikel 27, en zorgen voor het secretariaat van deze NGO-adviescommissie;4° hun leden ondersteunen teneinde tot een kwaliteitsverbetering van de ontwikkelingssamenwerking te komen;5° op verzoek van de NGO's, de gesprekpartner zijn voor door de Minister subsidieerbare NGO-activiteiten, andere dan deze bedoeld in dit besluit.»
Art. 20.In artikel 24 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° In het tweede lid worden de woorden « een miljoen zevenhonderd vijftigduizend frank » vervangen door de woorden « drieënveertigduizend vierhonderd euro » en de woorden vierhonderdduizend frank vervangen door de woorden « negenduizend negenhonderd twintig euro ».2° Het derde lid wordt vervangen als volgt : « Een erkende federatie ontvangt bovendien een jaarlijkse subsidie voor de betaling van de prestaties van de onafhankelijke experts die zitting hebben in of opdrachten uitvoeren voor de NGO-adviescommissie. »
Art. 21.Artikel 25 van hetzelfde besluit wordt aangevuld met een derde lid dat luidt als volgt : « Het activiteitenprogramma en de begroting omvatten eveneens de activiteiten van de NGO-adviescommissie.
Elk jaar voeren de federaties met de administratie een dialoog over hun activiteitenprogramma, de doelstellingen die beoogd worden, en de behaalde resultaten, alsook over de toepassing van dit besluit. »
Art. 22.In artikel 28 § 1 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° Het eerste lid wordt vervangen als volgt : « De onafhankelijke experts worden door de Minister aangewezen voor een periode van drie jaar.De federaties kunnen kandidaten voordragen aan de Minister. » 2° In het laatste lid worden de woorden « drieduizend vijfhonderd frank » vervangen door de woorden « zevenentachtig euro ».
Art. 23.Het eerste lid van artikel 30 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : « Een NGO dient over de periode dat haar vijfjarenprogramma loopt minstens gemiddeld tien pct. van de administratiekosten voorzien in het actieplan te besteden aan interne evaluatie, met een minimum van duizend honderdvijftig euro gemiddeld per jaar. Voor NGO-coöperanten wordt het bedrag voor evaluatie vastgesteld op eenentwintig euro per NGO-coöperant en per maand. Indien het bedrag, berekend zoals beschreven in vorig lid, kleiner is dan duizend honderd vijftig euro, dan heeft de NGO recht op een aanvullende subsidie ten laste van de overheidsbegroting, ten bedrage van het verschil.
De interne evaluatie moet uitgevoerd worden door onafhankelijke experts. Dezen mogen evenwel via arbeidscontract of via lidmaatschap van de raad van bestuur verbonden zijn aan een NGO die geen deel uitmaakt van het eventuele samenwerkingsverband van de te evalueren NGO. De evaluatie kan slaan op het vijfjarenprogramma, op een deel ervan of op de interne werking van de NGO of het samenwerkingsverband. De NGO stelt de referentietermen op.
De planning van deze evaluaties wordt vermeld in het actieplan. De resultaten van deze evaluaties moeten worden toegevoegd aan het jaarlijkse verslag, bedoeld in artikel 10.
Naast de evaluaties bedoeld in het eerste lid, kan de Minister zelf evaluaties laten uitvoeren ten laste van de begroting van de Administratie. »
Art. 24.In artikel 33, eerste lid, wordt het woord « programma » vervangen door het woord « vijfjarenprogramma ».
Art. 25.In het artikel 34 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het tweede lid wordt vervangen als volgt : « De bedragen vermeld in de artikelen 16, 18, 24 en 28 zijn vastgesteld op grond van de gezondheidsindex voor januari 1997.» 2° In het derde lid worden de woorden « de maand augustus » vervangen door « de maand mei ». HOOFDSTUK II. - Slotbepalingen
Art. 26.Voor de NGO's waarvan het lopende vijfjarenprogramma eindigt na 31 december 2002, mag de Minister de uiterste datum van indienen van het actieplan vaststellen op 16 september van het jaar dat het jaar van het actieplan voorafgaat.
Art. 27.De artikelen 1, 5, 6, 7, 8 en 10 treden in werking op 1 april 2002. De artikelen 20, 21, 24 en 25 treden in werking op 1 januari 2002.De overige artikelen treden in werking op 1 januari 2003.
Gegeven te Brussel, 8 april 2002.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Buitenlandse Zaken, L. MICHEL De Staatssecretaris voor Ontwikkelingssamenwerking, E. BOUTMANS