gepubliceerd op 17 september 2003
Koninklijk besluit houdende de procedure tot vergunning en machtiging van bepaalde activiteiten in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België
7 SEPTEMBER 2003. - Koninklijk besluit houdende de procedure tot vergunning en machtiging van bepaalde activiteiten in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 20 januari 1999 ter bescherming van het mariene milieu in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België, inzonderheid op artikel 26;
Overwegende dat de richtlijn 85/337/EG van de Raad van 27 juni 1985 betreffende de milieu-effectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten, zoals gewijzigd bij richtlijn 97/11/EG van de Raad van 3 maart 1997 een procedure voorziet waarbij voor de uitvoering van een project met volledige kennis van zaken een besluit moet kunnen genomen worden wat betreft de daarvan te verwachten aanzienlijke milieu-effecten;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 24 juli 2003;
Gelet op de akkoordbevinding van Onze Minister van Begroting, gegeven op 24 juli 2003;
Gelet op het advies van de Raad van State nr 35.785/1/V, gegeven op 21 augustus 2003 met toepassing van artikel 84, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op de voordracht van Onze Minister van Begroting en Overheidsbedrijven, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - Inleidende bepalingen
Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° « de wet » : de wet van 20 januari 1999 ter bescherming van het mariene milieu in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België;2° « de minister » : de minister of staatssecretaris die de bescherming van het mariene milieu onder zijn bevoegdheid heeft;3° « het bestuur » : de Beheerseenheid van het Mathematisch Model van de Noordzee en het Schelde-estuarium, zoals bedoeld in het koninklijk besluit van 29 september 1997 houdende overdracht van de Beheerseenheid van het Mathematisch Model van de Noordzee en het Schelde-estuarium naar het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen;4° « vergunning » : een beslissing van de minister op grond waarvan de vergunninghouder de algemene toelating verkrijgt om activiteiten uit te oefenen gedurende een bepaalde termijn en onder bepaalde voorwaarden;5° « machtiging » : een beslissing van de minister op grond waarvan de machtiginghouder een bepaalde activiteit mag uitvoeren binnen een vastgestelde termijn en onder bepaalde voorwaarden;6° « vergunninghouder » : de persoon aan wie een vergunning werd uitgereikt of overgedragen conform de bepalingen van dit besluit;7° « machtiginghouder » : de persoon aan wie een machtiging werd uitgereikt of overgedragen conform de bepalingen van dit besluit;8° « veranderen », « verandering » : het wijzigen van een vergunde of gemachtigde activiteit, waardoor aan het mariene milieu een nadeel kan worden berokkend dat groter of andersoortig is ten opzichte van het nadeel dat door de geldende vergunning of machtiging wordt beheerst;9° « ingrijpen », « ingreep » : het wijzigen van een vergunde of gemachtigde activiteit, waardoor aan het mariene milieu een nadeel kan worden berokkend dat, evenwel, niet groter of andersoortig is ten opzichte van het nadeel dat door de geldende vergunning of machtiging wordt beheerst;10° « gebruiksvoorwaarden » : voorwaarden opgelegd in de vergunning of machtiging, die moeten worden nageleefd bij het gebruik van de vergunning of machtiging;11° « betekenen » : het verzenden bij aangetekende post, met bericht van ontvangst;12° « dag » : kalenderdag;13° « scheepvaart » : de activiteiten eigen aan de werking van een schip en gebonden aan zijn functie als vervoermiddel;14° « retributie » : de vergoeding verschuldigd voor de milieu-effectenbeoordeling bedoeld in artikel 30 van de wet;15° « het behandelen van een aanvraag » : het onderzoek, de advisering van en de beslissing over een aanvraag die volledig en ontvankelijk is of geacht wordt te zijn;16° « belanghebbende » : elke persoon die ten gevolge van de uitoefening van de voorgenomen activiteit nadeel kan ondervinden en elke rechtspersoon die zich tot doel heeft gesteld het mariene milieu dat door de voorgenomen activiteit kan worden getroffen te beschermen;17° « Verdrag van Espoo » : het Verdrag inzake milieu-effectrapportage in grensover-schrijdend verband en zijn Aanhangsels I, II, III, IV, V, VI en VII, gedaan te Espoo op 25 februari 1991 en goedgekeurd bij wet van 9 juni 1999;18° « activiteit met grensoverschrijdende dimensie » : een vergunningsplichtige of machtigingsplichtige activiteit die is inbegrepen in het toepassingsgebied van het Verdrag van Espoo of van de richtlijn 85/337/EEG van de Raad van 27 juni 1985 betreffende de milieu-effectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten.
Art. 2.Dit besluit regelt de voorwaarden en de procedure voor de toekenning, de schorsing en de intrekking van vergunningen en machtigingen van bepaalde activiteiten in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België.
Art. 3.§ 1. In de zeegebieden is het verboden een vergunde of gemachtigde activiteit te veranderen zonder vergunning of machtiging. § 2. Ingrepen aan een vergunde of gemachtigde activiteit behoeven geen voorafgaandelijke vergunning of machti-ging.
Elke ingreep in een vergunde of gemachtigde activiteit wordt door de vergunninghouder of machtiginghouder bijgehouden in een jaarregister.
Vóór 15 maart van ieder kalenderjaar betekent de vergunninghouder of machtiginghouder aan het bestuur een kopie van het jaarregister van het voorbije kalenderjaar. De vergunninghouder of machtiginghouder moet een jaarregister bewaren gedurende vijf kalenderjaren. De personen bedoeld in artikel 43 van de wet kunnen de jaarregisters steeds op eenvoudig verzoek inzien.
Art. 4.Wanneer een bestaande activiteit vergunningsplichtig of machtigingsplichtig wordt, onder meer ingevolge aanduiding door de Koning in uitvoering van artikel 25, § 2 van de wet, moet een vergunning of machtiging worden aangevraagd binnen een termijn van driehonderd dagen nadat de activiteit vergunningsplichtig of machti-gingsplichtig werd.
De activiteit mag zonder vergunning of machtiging worden uitgevoerd tot de definitieve uitspraak over de aanvraag is betekend.
Art. 5.Bij betekening gaan de termijnen in op de dag na de datum van de poststempel. De termijnen verstrijken om middernacht van de laatste dag.
Art. 6.Dit besluit regelt volgende vergunningen en machtigingen : 1° de vergunning en de machtiging, voor het uitoefenen van activiteiten;2° de wijzigingsvergunning en de wijzigingsmachtiging, voor het veranderen van vergunde en gemachtigde activiteiten, in de gevallen waar de verandering niet substantieel is en geen belangrijke weerslag heeft op de vergunde of gemachtigde activiteit;3° de herzieningsvergunning en de herzieningsmachtiging, voor het veranderen van vergunde en gemachtigde activiteiten, in de gevallen waar de verandering substantieel is of een belangrijke weerslag heeft op de vergunde of gemachtigde activiteit.
Art. 7.§ 1. Een wijzigingsvergunning en een wijzigingsmachtiging hebben slechts betrekking op de verandering die het voorwerp van de aanvraag uitmaakt. § 2. Uit een wijzigingsvergunning en een wijzigingsmachtiging blijkt duidelijk welke elementen en bepalingen van de oorspronkelijke vergunning of machtiging zij ongewijzigd laten en welke elementen en bepalingen zij vervangen, wijzigen of aanvullen.
Een wijzigingsvergunning en een wijzigingsmachtiging gelden uiterlijk tot de datum waarop de geldingstermijn van de oorspronkelijke vergunning of machtiging verstrijkt.
Art. 8.§ 1. Het voorwerp van een herzieningsvergunning en van een herzieningsmachtiging is geheel de vergunde of gemachtigde activiteit, met inbegrip van de verandering die het voorwerp uitmaakt van de aanvraag. § 2. Een herzieningsvergunning en een herzieningsmachtiging vervangen volledig iedere vroegere vergunning of machtiging inzake de activiteit waarvan de verandering het voorwerp uitmaakte van de aanvraag.
De herzieningsvergunning en de herzieningsmachtiging worden verleend voor een termijn conform artikel 41. HOOFDSTUK II. - De procedures tot vergunning en machtiging Afdeling I. - Toepassingsgebied
Art. 9.De vergunningen en machtigingen worden verleend volgens de procedure met inspraak of volgens de vereenvoudigde procedure.
Art. 10.De procedure met inspraak is van toepassing voor de vergunning of machtiging van de navolgende activiteiten : 1° de burgerlijke bouwkunde;2° het graven van sleuven en het ophogen van de zeebodem;3° het gebruik van explosieven en akoestische toestellen met een groot vermogen;4° het achterlaten en vernietigen van wrakken en gezonken scheepsladingen;5° industriële activiteiten.
Art. 11.Voor de activiteiten van publicitaire en commerciële ondernemingen moet de minister, binnen een maximum termijn van vijf jaar ingaande op de datum van inwerkingtreding van onderhavig besluit en indien nodig geval per geval, deze aanduiden die onderworpen zijn aan de procedure met inspraak en deze die, gelet op het geringe nadeel dat zij aan het mariene milieu kunnen berokkenen, onderworpen zijn aan de vereenvoudigde procedure. Afdeling II. - De procedure met inspraak
Onderafdeling I. - Het indienen van de aanvraag
Art. 12.De aanvraag wordt ingediend door de persoon die de vergunningsplichtige of machtigingsplichtige activiteit wenst uit te oefenen of de verandering van de vergunde of gemachtigde activiteit wenst door te voeren.
De aanvraag wordt gericht tot de minister en betekend aan het bestuur in eenentwintig exemplaren.
De aanvraag kan langs elektronische weg, in de vorm en volgens de nadere regels bepaald door het bestuur worden ingediend. Het milieu-effectenrapport moet op papier en in digitale vorm ingediend worden.
De aanvrager doet in zijn aanvraag keuze van woonst in België. Zodra de aanvraag is betekend aan het bestuur geschieden alle betekeningen en mededelingen door het bestuur aan de gekozen woonplaats.
Art. 13.§ 1. Iedere aanvraag omvat minstens : 1° naam, voornamen, beroep, woonplaats en nationaliteit van de aanvrager;2° een identificatie van de voorgenomen activiteit;3° als de aanvrager een vennootschap is, haar statuten en de stukken tot staving van de volmachten van de ondertekenaars van de aanvraag;4° referenties die de financiële en economische draagkracht van de aanvrager aantonen en meer bepaald één of meer van de volgende referenties : passende bankverklaringen, balansen, uittreksels uit balansen of jaarrekeningen van de onderneming, en een verklaring betreffende de totale omzet en de omzet in werken van de onderneming over de laatste drie boekjaren; indien de aanvrager aannemelijk kan maken dat hij niet in staat is de gevraagde referenties over te leggen, kan het bestuur hem toestaan zijn economische en financiële draagkracht aan te tonen met andere documenten die het geschikt acht; 5° een milieu-effectenrapport zoals bedoeld in artikel 28 van de wet. De minister kan de lijst van de gegevens en documenten die bij de aanvraag moeten worden gevoegd, uitbreiden met bijkomende gegevens en documenten. § 2. Wanneer de aanvraag een verandering betreft, kan de aanvrager met het oog op de toepassing van artikel 25 in de aanvraag aanvoeren dat de verandering in aanmerking komt voor een wijzigings-vergunning of wijzigingsmachtiging dan wel een herzieningsvergunning of herzieningsmachtiging.
Art. 14.§ 1. Een aanvraag is onvolledig wanneer gegevens of documenten ontbreken die vereist zijn op grond van artikel 13, § 1, eerste lid, 1° tot en met 4°, en lid 2. § 2. Een aanvraag is onontvankelijk wanneer zij niet het vereiste milieu-effectenrapport omvat of wanneer deze kennelijk de gegevens of documenten niet of op onvoldoende wijze omvat bedoeld in artikelen 8 tot 11 van het koninklijk besluit van... houdende de regels betreffende de milieueffectenbeoordeling in toepassing van de wet van 20 januari 1999 ter bescherming van het mariene milieu in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België.De beslissing tot ontvankelijkheid doet geen afbreuk aan de toepassing door het bestuur van artikel 15 van voormeld besluit. § 3. Een aanvraag wordt ook onontvankelijk verklaard bij herhaalde onvolledigheid zoals bedoeld in artikel 15, § 2.
Art. 15.§ 1. Het bestuur gaat onverwijld over tot het onderzoek van de volledigheid en ontvankelijkheid van de aanvraag en zendt de aanvraag samen met zijn desbetreffend advies naar de minister. § 2. Wanneer de aanvraag onvolledig is in de zin van artikel 14, § 1, betekent de minister zijn beslissing terzake, binnen een termijn van hoogstens twintig dagen te rekenen vanaf de betekening bedoeld in artikel 12, aan de aanvrager met aanduiding van de ontbrekende gegevens. De aanvrager betekent de ontbrekende gegevens aan het bestuur. Hierop onderzoekt het bestuur onverwijld of de aanvraag nu volledig is en zendt zijn advies terzake aan de minister.
Wanneer de aanvraag onvolledig blijft, betekent de minister, binnen een termijn van hoogstens vijftien dagen te rekenen vanaf de betekening van de ontbrekende gegevens aan het bestuur, zijn beslissing van onontvankelijkheid wegens herhaalde onvolledigheid, met aanduiding van de ontbrekende gegevens, aan de aanvrager. § 3. Wanneer de aanvraag onontvankelijk is in de zin van artikel 14, § 2, betekent de minister zijn beslissing ter zake, binnen een termijn van hoogstens twintig dagen te rekenen vanaf de betekening bedoeld in artikel 12, aan de aanvrager. De beslissing vermeldt de reden van onontvankelijkheid. § 4. Wanneer de aanvraag volledig en ontvankelijk is, betekent de minister dit aan de aanvrager binnen de overeenkomstig §§ 2 en 3 toepasselijke termijn in een attest ter bevestiging hiervan. § 5.Wanneer de minister geen beslissing aan de aanvrager betekent vóór het verstrijken van de toepasselijke termijn, wordt de aanvraag geacht volledig en ontvankelijk te zijn op de dag na het verstrijken van deze termijn.
Art. 16.Het attest waaruit blijkt dat de aanvraag volledig en ontvankelijk is, vermeldt de retributie die is verschuldigd voor de milieu effectenbeoordeling van de voorgenomen activiteit of verandering in toepassing van het besluit tot uitvoering van artikel 30 van de wet.
Indien de aanvraag stilzwijgend als volledig en ontvankelijk wordt beschouwd conform artikel 15, § 5, wordt de retributie door het bestuur vastgesteld en betekent aan de aanvrager.
Art. 17.De termijn voor het behandelen van de aanvraag gaat in bij de betekening door de aanvrager aan het bestuur van het bewijs van betaling van de retributie.
Onderafdeling II. - Het onderzoek en de advisering van de aanvraag
Art. 18.§ 1. Binnen een termijn van hoogstens vijftien dagen te rekenen vanaf de aanvang, krachtens artikel 17, van de termijn voor het behandelen van de aanvraag, wordt de aanvraag door het bestuur bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad .
De bekendmaking omvat de identiteit van de aanvrager en een beknopte beschrijving van de voorgenomen activiteit, van de te verwachten effecten op het mariene milieu en van de risico's voor accidentele verontreiniging. Zij vermeldt de dagen en uren waarop de aanvraag ter inzage ligt bij het bestuur. Zij maakt melding van de datum waarop de in artikel 17 voorziene termijn voor behandeling van de aanvraag aanvangt.
Binnen een termijn van zestig dagen te rekenen vanaf de aanvang, krachtens artikel 17, van de termijn voor het behandelen van de aanvraag, kan iedere belanghebbende zijn standpunten, opmerkingen en bezwaren betekenen aan het bestuur. § 2. Van de vijftiende tot de vijfenveertigste dag te rekenen vanaf de aanvang, krachtens artikel 17, van de termijn voor het behandelen van de aanvraag, ligt de aanvraag van maandag tot en met vrijdag, uitgezonderd feestdagen, elke dag gedurende minstens een halve dag ter inzage bij het bestuur.
Zonder dat dit een substantiële vormvereiste is waarvan de niet naleving de wettigheid van de beslissing van de minister in het gedrang zou kunnen brengen, verzoekt het bestuur alle kustgemeentes de aanvraag van maandag tot en met vrijdag, uitgezonderd feestdagen, elke dag gedurende minstens een halve dag ter inzage te leggen.
Het bestuur kan het milieu-effectenrapport ter inzage stellen op haar website zonder dat dit een substantiële vormvereiste is waarvan de niet naleving de wettigheid van de beslissing van de minister in het gedrang zou kunnen brengen.
Art. 19.§ 1. Wanneer de aanvraag een activiteit met grensoverschrijdende dimensie betreft, zendt het bestuur een exemplaar van de aanvraag naar de bevoegde overheden van een lid-Staat van de Europese Unie of Verdragsluitende Partij bij het Verdrag van Espoo in de gevallen waar door het bestuur is vastgesteld dat de voorgenomen activiteit aanzienlijke effecten kan hebben op de mens of het milieu in deze lid-Staat of Verdragsluitende Partij en in de gevallen waar de bevoegde overheden van deze lid-Staat of Verdragsluitende Partij hierom verzoeken omdat de voorgenomen activiteit er vermoedelijk aanzienlijke effecten zal hebben.
Bij de aldus verzonden aanvraag worden inlichtingen gevoegd inzake het verdere verloop van de procedure, inzonderheid de termijnen en de mogelijke beslissingen waartoe een aanvraag kan leiden. § 2. De doorzending gebeurt, al naargelang van het geval, onmiddellijk na de aanvang, krachtens artikel 17, van de termijn voor het behandelen van de aanvraag of onmiddellijk na ontvangst van het verzoek tot doorzending van de aanvraag. Een verzoek tot doorzending van de aanvraag kan gebeuren tot de zestigste dag te rekenen vanaf de aanvang krachtens artikel 17 van de termijn voor het behandelen van de aanvraag.
Binnen een termijn van hoogstens negentig dagen te rekenen vanaf de aanvang, krachtens artikel 17, van de termijn voor het behandelen van de aanvraag, kunnen de bevoegde overheden en burgers-belanghebbenden van de voornoemde lidstaten en Verdragsluitende Partijen hun standpunten, opmerkingen en bezwaren inzake de aanvraag betekenen aan het bestuur.
Binnen een termijn van hoogstens negentig dagen te rekenen vanaf de aanvang, krachtens artikel 17, van de termijn voor het behandelen van de aanvraag, wordt overleg gepleegd met de bevoegde overheden van deze lid-Staten en Verdragsluitende Partijen over de potentiële grensoverschrijdende effecten van de activiteit en over de te overwegen maatregelen om die effecten te beperken of teniet te doen.
Art. 20.§ 1. Binnen een termijn van hoogstens honderd twintig dagen te rekenen vanaf de aanvang, krachtens artikel 17, van de termijn voor het behandelen van de aanvraag, zendt het bestuur de aanvraag samen met zijn desbetreffend advies naar de minister. § 2. In de gevallen waar het onderzoek en de advisering van de aanvraag zulks vergen, kan de adviestermijn eenmalig worden verlengd.
De verlengde termijn bedraagt hoogstens honderdtachtig dagen te rekenen vanaf de aanvang, krachtens artikel 17, van de termijn voor het behandelen van de aanvraag. De minister neemt de verlengingsbeslissing op aanvraag van het bestuur. De verlengingsbeslissing wordt aan de aanvrager betekend binnen de oorspronkelijke adviestermijn.
Art. 21.Bij het formuleren van zijn advies houdt het bestuur onder meer rekening met : 1° de algemene doelstellingen en beginselen van de wet, in het bijzonder het beginsel van het preventief handelen, het voorzorgsbeginsel en het beginsel van duurzaam beheer;2° de resultaten van de milieu-effectenbeoordeling bedoeld in artikel 28 van de wet;3° de standpunten, bezwaren en opmerkingen ingediend conform artikel 18;4° in voorkomend geval, de standpunten, bezwaren en opmerkingen ingediend en het overleg gepleegd in toepassing van artikel 19. Het bestuur kan de aanvrager steeds om aanvullende gegevens vragen.
Art. 22.Voorzover het bestuur meent dat bepaalde gebruiksvoorwaarden moeten worden opgelegd, vermeldt het deze voorwaarden in een aparte bijlage bij zijn advies.
Wanneer de aanvraag een verandering betreft, vermeldt het bestuur in zijn advies of het een wijzigingsvergunning of wijzigingsmachtiging dan wel een herzieningsvergunning of herzieningsmachtiging aangewezen acht.
Onderafdeling III. - De beslissing
Art. 23.§ 1. Binnen een termijn van hoogstens honderd vijftig dagen na de aanvang, krachtens artikel 17, van de termijn voor het behandelen van de aanvraag, betekent de minister aan de aanvrager zijn ontwerp van besluit omtrent het verlenen of het weigeren van de vergunning of de machtiging.
Binnen een termijn van hoogstens honderd vijfenzestig dagen na de aanvang, krachtens artikel 17, van de termijn voor het behandelen van de aanvraag, kan de aanvrager zijn gemotiveerde opmerkingen aan de minister betekenen.
Binnen een termijn van hoogstens honderd tachtig dagen na de aanvang, krachtens artikel 17, van de termijn voor het behandelen van de aanvraag en na kennis te hebben genomen van de eventuele opmerkingen van de aanvrager, betekent de minister zijn beslissing aan de aanvrager. § 2. In de gevallen waar de adviestermijn is verlengd conform artikel 20, § 2, bedragen de drie voormelde termijnen respectievelijk hoogstens tweehonderd en tien, hoogstens tweehonderd vijfentwintig en hoogstens tweehonderd veertig dagen na de aanvang, krachtens artikel 17, van de termijn voor het behandelen van de aanvraag. § 3. In de gevallen bedoeld in artikel 19 betekent de minister de beslissing eveneens aan de bevoegde overheden van de voormelde lid-Staten en/of Verdragsluitende Partijen. De betekening gebeurt gelijktijdig met de betekening van de beslissing aan de aanvrager.
Art. 24.Bij het beoordelen van elke aanvraag houdt de minister onder meer rekening met : 1° de algemene doelstellingen en beginselen van de wet, in het bijzonder het beginsel van het preventief handelen, het voorzorgsbeginsel en het beginsel van duurzaam beheer;2° de resultaten van de milieu-effectenbeoordeling bedoeld in artikel 28 van de wet. Hij kan de aanvrager steeds om aanvullende gegevens vragen.
Art. 25.Wanneer de aanvraag een verandering betreft en de minister oordeelt dat de verandering niet substantieel is en geen belangrijke weerslag heeft op de vergunde of gemachtigde activiteit, verleent hij, in het geval waarin hij een vergunning of machtiging wil toekennen, een wijzigingsvergunning of wijzigingsmachtiging.
Wanneer de minister oordeelt dat de verandering substantieel is of een belangrijke weerslag heeft op de vergunde of gemachtigde activiteit, verleent hij, in de gevallen waarin hij een vergunning of machtiging wil toekennen, een herzieningsvergunning of herzieningsmachtiging.
De keuze van de minister tussen de ene of de andere mogelijkheid is met redenen omkleed.
Art. 26.De minister kan aan het gebruik van de vergunning of machtiging alle gebruiksvoorwaarden verbinden die hij nuttig acht ter bescherming van het mariene milieu.
Art. 27.Bij het beoordelen van de aanvraag kan de minister onder meer de volgende gegevens in acht nemen en terzake gebruiksvoorwaarden stellen : 1° de vereiste deskundigheid van de vergunninghouder of machtiginghouder en zijn personeel;2° de solvabiliteit van de vergunninghouder of machtiginghouder;3° de naleving, in het verleden, van de milieuwetgeving door de vergunninghouder of machtiginghouder, inzonderheid de wetgeving ter bescherming van het mariene milieu.
Art. 28.De minister kan het gebruik van de vergunning of machtiging verbinden aan het uitvoeren van compensaties in milieuvoordelen voor de nadelige effecten van de activiteit.
Art. 29.De minister kan als gebruiksvoorwaarde opleggen dat de vergunninghouder of machtiginghouder bij het uitoefenen van de activiteit dient te waarborgen dat een noodplan voor bijzondere risico's voor accidentele verontreiniging op elk ogenblik tijdens de uitoefening van de activiteiten beschikbaar is. Een noodplan voor een bijzonder risico omvat ten minste : 1° de procedure die moet worden gevolgd voor het melden van een accidentele verontreiniging of dreigende accidentele verontreiniging aan de overheid hiertoe aangeduid in de vergunning of machtiging;2° een gedetailleerde omschrijving van de maatregelen die onmiddellijk dienen te worden genomen door de personen die in opdracht van de vergunninghouder of machtiginghouder ter plekke aanwezig zijn, om de verontreiniging als gevolg van het voorval te voorkomen, te beperken of te bestrijden;3° de procedures en de contactpersonen ter plekke voor de coördinatie tussen maatregelen ter plekke en maatregelen van de overheid ter bestrijding van de verontreiniging. Het noodplan wordt meegedeeld aan het bestuur.
Art. 30.De minister kan voorwaarden opleggen die bij het einde van de activiteit nagekomen moeten worden.
Art. 31.De minister kan opleggen dat de vergunninghouder of machtiginghouder een verzekering moet aangaan inzake bepaalde risico's voor accidentele verontreiniging en kopie van deze verzekering moet betekenen aan het bestuur voorafgaandelijk aan de ingebruikneming van de vergunning of machtiging.
De minister kan eveneens opleggen dat de vergunninghouder of machtiginghouder voor bepaalde aspecten van de voorgenomen activiteit een financiële zekerheid moet stellen en het bewijs hiervan moet betekenen aan het bestuur voorafgaandelijk aan de ingebruikneming van de vergunning of machtiging. De financiële zekerheid kan de vorm aannemen van een bankgarantie op eerste verzoek, van een borgsom of van een hypotheek. Wanneer de vergunning of machtiging gebruiksvoorwaarden bevat conform artikel 30 moet de minister de vergunninghouder of machtiginghouder verplichten tot het stellen van een financiële zekerheid tot voldoening van deze voorwaarden.
Art. 32.De beslissing van de minister is met redenen omkleed. Zij duidt met name de redenen aan waarom afwijkende adviezen en opmerkingen worden verworpen. Zij verwijst naar de algemene doelstellingen en beginselen van de wet en naar de resultaten van de milieu-effectenbeoordeling inzake de aanvraag.
Art. 33.De minister weigert een vergunning of machtiging te verlenen wanneer de betrokken activiteit een onaanvaardbaar nadeel zou berokkenen aan het mariene milieu en dit ondanks het opleggen en het naleven van gebruiksvoorwaarden.
Art. 34.De beslissing wordt bij uittreksel bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad .
Belanghebbenden kunnen het besluit inzien bij het bestuur. Inzage gebeurt op schriftelijk verzoek gericht tot het bestuur. Afdeling III. - De vereenvoudigde procedure
Art. 35.De artikelen 12 tot en met 16, 21 en 22, 24 tot en met 33 zijn van overeenkomstige toepassing, behalve wat betreft de in artikel 15 vermelde termijnen van hoogstens twintig dagen.
Art. 36.De termijnen van hoogstens twintig dagen vermeld in artikel 15 worden gebracht op termijnen van hoogstens vijftien dagen te rekenen vanaf de betekening bedoeld in artikel 12.
Art. 37.De termijn voor het behandelen van de aanvraag gaat in bij de betekening door de aanvrager aan het bestuur van het bewijs van betaling van de retributie bedoeld in artikel 30 van de wet.
Art. 38.§ 1. Binnen een termijn van hoogstens dertig dagen te rekenen vanaf de aanvang, krachtens artikel 37, van de termijn voor het behandelen van de aanvraag, zendt het bestuur de aanvraag samen met zijn desbetreffend advies naar de minister.
Binnen een termijn van hoogstens vijfenveertig dagen te rekenen vanaf de aanvang, krachtens artikel 37, van de termijn voor het behandelen van de aanvraag, betekent de minister aan de aanvrager zijn besluit omtrent het verlenen of het weigeren van de vergunning of de machtiging. § 2. In de gevallen waar het onderzoek en de advisering van de aanvraag zulks vergen, kan de adviestermijn eenmalig worden verlengd.
De verlengde termijn bedraagt hoogstens tachtig dagen te rekenen vanaf de aanvang, krachtens artikel 37, van de termijn voor het behandelen van de aanvraag. De minister neemt de verlen-gingsbeslissing op aanvraag van het bestuur. De verlengingsbeslissing wordt aan de aanvrager betekend binnen de oorsponkelijke adviestermijn.
In de gevallen waar de adviestermijn is verlengd, betekent de minister aan de aanvrager zijn besluit omtrent het verlenen of het weigeren van de vergunning of de machtiging binnen een termijn van hoogstens vijfennegentig dagen te rekenen vanaf de aanvang, krachtens artikel 37, van de termijn voor het behandelen van de aanvraag. HOOFDSTUK III. - Inhoudelijke aspecten van vergunning en machtiging en algemene verplichtingen van vergunninghouder en machtiginghouder
Art. 39.Elke vergunning of machtiging vermeldt minstens : 1° de identiteit van de vergunninghouder of machtiginghouder;2° de identificatie van de vergunde of gemachtigde activiteit;3° de termijn waarvoor de activiteit werd vergund of gemachtigd;4° de termijn voor ingebruikneming van de vergunning of machtiging;5° in een aparte bijlage bij het besluit, de opgelegde gebruiksvoorwaarden.
Art. 40.§ 1. Een vergunning en een machtiging die zijn verleend met toepassing van de procedure met inspraak kunnen slechts geldig worden overgedragen mits formele en uitdrukkelijke instemming van de minister, betekend door het bestuur aan de vergunninghouder of machtiginghouder die de vergunning of machtiging wil overdragen.
Tenzij in de vergunning of machtiging anders is bepaald, kunnen een vergunning en een machtiging die zijn verleend met toepassing van de vereenvoudigde procedure worden overgedragen in onderlinge overeen-stemming tussen de vergunninghouder of machtiginghouder en een gegadigde persoon. De vergunninghouder of machtiginghouder die de vergunning of machtiging overdraagt en de nieuwe vergunninghouder of machtiginghouder moeten de overdracht in een gezamenlijke mededeling betekenen aan het bestuur. § 2. De identiteit van de nieuwe vergunninghouder of machtiginghouder wordt ingeschreven in de vergunning of machtiging met vermelding van de datum waarop, naargelang van het geval, voornoemde instemming is betekend of betekening is gebeurd. De inschrijving gebeurt binnen een termijn van vijftien dagen na de betrokken betekening.
Art. 41.§ 1. Een vergunning wordt verleend voor een termijn van hoogstens twintig jaar.
Een machtiging wordt verleend voor de termijn vereist voor de voltooiing van de gemachtigde activiteit. Deze geldingstermijn bedraagt hoogstens vijf jaar, uitzonderlijk en eenmalig verlengbaar met een bijkomende termijn van hoogstens vijf jaar. De minister neemt de verlengingsbeslissing binnen de oorspronkelijke geldingstermijn van de machtiging en op aanvraag van de machtiginghouder. De machtiginghouder motiveert de aanvraag en betekent ze aan het bestuur. § 2. De geldingstermijn van de vergunning of machtiging gaat in bij de betekening aan de aanvrager van de beslissing waarbij de vergunning of machtiging wordt verleend.
Wanneer evenwel voor de vergunde of gemachtigde activiteit één of meer bijkomende vergunningen of machtigingen zijn vereist op grond van de wet of andere wetgeving, blijft een betekende vergunning of machtiging geschorst totdat iedere bijkomend vereiste vergunning en machtiging is verleend en kennisgeving ervan overeenkomstig de toepasselijke wetgeving is gebeurd. Indien een van de bijkomend vereiste vergunningen of machtigingen definitief is geweigerd, vervalt de betekende vergunning of machtiging op de dag van de kennisgeving van deze weigering.
Art. 42.De termijn voor ingebruikneming van een vergunning of machtiging bedraagt tussen de zeven dagen en de vier jaar. Hij gaat in op dezelfde dag als de geldingstermijn van de vergunning of machtiging, behoudens anders bepaald in de vergunning of machtiging.
In de gevallen voorzien in artikel 30 kan de ingebruikneming niet geldig gebeuren tenzij de opgelegde verzekering is genomen of financiële zeker-heid is gesteld.
Art. 43.Overeenkomstig de artikelen 29, 30 en 31 van de wet is iedere vergunninghouder en machtiginghouder gehouden tot betaling van de retributie verschuldigd voor toezichtsprogramma's, permanente milieu-effectenonderzoeken en milieueffectenbeoordeling inzake de vergunde of gemachtigde activiteit. Het besluit tot vergunning of machtiging vermeldt deze verplichting uitdrukkelijk als een gebruiksvoorwaarde van de vergunning of machtiging.
Art. 44.Behoudens toepassing van artikel 41, § 2 vervalt een vergunning of machtiging in de volgende gevallen : - bij het niet naleven van de inschrijvingsplicht bepaald in artikel 40, § 2; - op de dag na het verstrijken van de termijn voor ingebruikneming, wanneer er geen geldige ingebruikneming is gebeurd gedurende deze termijn; - na ingebruikneming, op de dag na de dag waarop de activiteit gedurende twee opeenvolgende jaren niet werd uitgeoefend of verricht. HOOFDSTUK IV. - Wijziging van gebruiksvoorwaarden, schorsing en intrekking van de vergunning en de machtiging Afdeling I. - De bevoegdheid tot wijziging van gebruiksvoorwaarden en
tot schorsing of intrekking van de vergunning en de machtiging
Art. 45.Ter bescherming van het mariene milieu kan de minister steeds de gebruiksvoorwaarden van een vergunning of machtiging wijzigen. Bij het nemen van zijn beslissing houdt de minister in het bijzonder rekening met : 1° de algemene doelstellingen en beginselen van de wet, inzonderheid het beginsel van het preventief handelen, het voorzorgsbeginsel en het beginsel van duurzaam beheer;2° de resultaten van de toezichtsprogramma's, permanente milieu-effectenonderzoeken en milieu-effectenbeoordelingen na vergunning of machtiging bedoeld in artikelen 28 en 29 van de wet.
Art. 46.Ter bescherming van het mariene milieu kan de minister onder meer in de navolgende gevallen de vergunning of machtiging schorsen of intrekken : 1° wanneer uit de toezichtsprogramma's en permanente milieu-effectenonderzoeken blijkt dat zich nieuwe nadelige gevolgen voor het mariene milieu hebben voorgedaan;2° wanneer de gebruiksvoorwaarden niet worden nageleefd. Iedere schorsing is tijdelijk en geldt voor bepaalde termijn. Een intrekking is definitief.
Bij het nemen van de beslissing houdt de minister rekening met de algemene doelstellingen en beginselen van de wet, inzonderheid het beginsel van het preventief handelen, het voorzorgsbeginsel en het beginsel van duurzaam beheer. Afdeling II. - Procedure
Art. 47.De minister neemt zijn beslissing ambtshalve of op verzoek van het bestuur.
De minister betekent het ontwerp-besluit aan de vergunninghouder of de machtiginghouder. Binnen een termijn van hoogstens dertig dagen na de betekening kan deze zijn opmerkingen en bezwaren aan het bestuur betekenen. Binnen dezelfde termijn kan hij tevens een verzoek betekenen om te worden gehoord door het bestuur. Het bestuur zendt zijn beoordeling van de opmerkingen en bezwaren en, in voorkomend geval, het verslag van de hoorzitting naar de minister. Binnen een termijn van hoogstens negentig dagen na de betekening van het ontwerpbesluit aan de vergunninghouder of machtiginghouder betekent de minister hem zijn beslissing.
Art. 48.In voorkomend geval worden zonder verwijl opvorderingen verricht en noodmaatregelen getroffen overeenkomstig de artikelen 31 en 32 van de wet. Afdeling III. - Inhoud van het besluit
Art. 49.Ieder besluit tot wijziging van gebruiksvoorwaarden vermeldt de dag waarop het uitwerking heeft.
Art. 50.Ieder besluit tot schorsing van een vergunning of machtiging bevat minstens : 1° een bepaling van de dag waarop de schorsing uitwerking heeft;2° een omschrijving van het tijdstip waarop de schorsing eindigt;3° al naar gelang van het geval, een omstandige beschrijving van de nieuwe nadelige gevolgen van de activiteit voor het mariene milieu of een aanduiding van de geschonden gebruiksvoorwaarden;4° een omschrijving van de maatregelen die ter bescherming van het mariene milieu dienen te worden genomen in de schorsingsperiode, met vermelding van de persoon of personen die instaan voor uitvoering ervan.
Art. 51.Ieder besluit tot intrekking van een vergunning of machtiging bevat minstens : 1° een bepaling van de dag waarop de intrekking uitwerking heeft;2° een vermelding dat de intrekking definitief is;3° al naargelang van het geval, een omstandige beschrijving van de nieuwe nadelige gevolgen van de activiteit voor het mariene milieu of een aanduiding van de geschonden gebruiksvoorwaarden. HOOFDSTUK V. - Slotbepalingen
Art. 52.Het koninklijk besluit van 20 december 2000 houdende de procedure tot vergunning en machtiging van bepaalde activiteiten in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België wordt opgeheven.
Art. 53.Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.
Gegeven te Brussel, 7 september 2003.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Begroting en Overheidsbedrijven, J. VANDE LANOTTE