Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 07 oktober 2021
gepubliceerd op 23 november 2021

Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 11 september 2016 betreffende de niet-gouvernementele samenwerking

bron
federale overheidsdienst buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking
numac
2021022265
pub.
23/11/2021
prom.
07/10/2021
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

7 OKTOBER 2021. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 11 september 2016Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 11/09/2016 pub. 20/09/2016 numac 2016015111 bron federale overheidsdienst buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking Koninklijk besluit betreffende de niet-gouvernementele samenwerking sluiten betreffende de niet-gouvernementele samenwerking


VERSLAG AAN DE KONING Sire, Dit koninklijk besluit wijzigt het koninklijk besluit van 11 september 2016Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 11/09/2016 pub. 20/09/2016 numac 2016015111 bron federale overheidsdienst buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking Koninklijk besluit betreffende de niet-gouvernementele samenwerking sluiten betreffende de niet-gouvernementele samenwerking, hierna het koninklijk besluit genoemd. Zonder de benadering van de niet-gouvernementele samenwerking fundamenteel te wijzigen, beogen de wijzigingen vooral om de toepassing ervan te verduidelijken en een aantal aspecten te vereenvoudigen waarvan de ervaring van de afgelopen vijf jaar heeft geleerd dat ze te ingewikkeld waren om uit te voeren, zowel voor de administratie als voor de erkende organisaties.

Bespreking van de artikelen Artikel 1 - tot wijziging van artikel 1 De term "impact" is gewijzigd om het koninklijk besluit in overeenstemming te brengen met de nieuwe definitie van het Development Assistance Committee van de OESO, die eind 2019 is bekrachtigd.

Er zijn meerdere definities toegevoegd: - De programmeringscyclus stemt overeen met de vijfjarige cyclus waarin zowel de Gemeenschappelijke Strategische Kaders, hierna GSK's genoemd, als de programma's van start gaan (1 januari jaar X), worden uitgevoerd en worden afgesloten (31 december jaar X+4), als onlosmakelijke modaliteiten van de niet-gouvernementele samenwerking.

De toevoeging van deze term en de definitie ervan maken het gemakkelijker om het tijdsaspect en de onderlinge samenhang van de verschillende processen te identificeren. Verschillende verduidelijkingen en vereenvoudigingen (ogenblik van indiening van de erkenningsaanvraag [art. 9], aantal institutionele [art. 11] en strategische [art. 15] dialogen, aantal door een actor ingediende programma's [art. 20], ogenblik van indiening van het programma [art. 22]) moeten worden begrepen in het licht van de "programmeringscyclus" van vijf jaar. - De term "gemeenschappelijk programma" komt overeen met de gebruikelijke term die zowel door de administratie als door de erkende organisaties wordt gebruikt om te verwijzen naar de programma's waarbij meerdere erkende actoren in de zin van artikel 27, § 2 van de wet betrokken zijn. Om elke verwarring uit te sluiten, wordt voorgesteld die geijkte terminologie te gebruiken in de tekst van het koninklijk besluit, waarbij het verband met de definitie in de wet wordt verzekerd. Om dezelfde reden wordt ook de term "individueel programma" verduidelijkt. - De term "budgetlijnen" wordt voor het eerst gebruikt in artikel 20, § 2, eerste lid, 1° van het koninklijk besluit. Voor meer duidelijkheid wordt het verkieslijk geacht de definitie ervan te verplaatsen naar artikel 1. Dat verlicht artikel 20, § 2, eerste lid, 1°, en ook artikel 34 kan er nu naar verwijzen om de niveaus van de budgetaanpassingen en de flexibiliteit die aan de erkende organisaties wordt geboden bij de uitvoering van hun programma, te verduidelijken.

Die verplaatsing gaat gepaard met een correctie van de tekst in beide talen om de vermelding van de "coördinerende" rol van het plaatselijke kantoor te schrappen. Die vermelding was verwarrend, omdat de budgetlijnen uitsluitend betrekking hebben op de operationele kosten, terwijl de activiteiten in verband met de "coördinatie" overeenkomen met beheerskosten overeenkomstig de definitie in artikel 1, 11°. Ook zou de verwijzing kunnen leiden tot een al te restrictieve interpretatie van de activiteiten van het plaatselijke kantoor, met het risico dat zijn werkelijk operationele taken, zoals de activiteiten die het kan verrichten om de capaciteiten van de plaatselijke partners te versterken, niet worden omvat. Tot slot zal, om de structurering van de voor de budgetlijnen verwachte informatie te expliciteren, een model van budgettabel van de operationele kosten worden opgenomen in een nieuwe bijlage bij het koninklijk besluit. Die bijlage zal de vijfde bijlage bij het koninklijk besluit vormen. - De term "budgetpost" in artikel 1 is toegevoegd om een gebrek aan duidelijkheid te verhelpen. De budgetposten worden immers voor het eerst vermeld in artikel 34, § 3, eerste lid, 1°, maar tot nu toe ontbrak in het koninklijk besluit een duidelijk afgebakende definitie van de term. Om die tekortkoming te verhelpen, wordt een definitie gegeven die in overeenstemming is met het doel van artikel 34 en de daarin genoemde aanpassingsmarges. Teneinde het niveau en de structurering van de voor de budgetposten verwachte informatie te expliciteren, zullen de categorieën die zij bestrijken en hun opbouw voortaan eveneens worden beschreven op basis van modellen van budgettabellen voor de operationele kosten en voor de beheerskosten, die in een nieuwe bijlage bij het koninklijk besluit zullen worden opgenomen. Die bijlage zal de vijfde bijlage bij het koninklijk besluit vormen.

Artikel 2 - tot wijziging van artikel 9 Met deze wijziging, waarbij onder meer de woorden "tenminste om de vijf jaar" worden vervangen, wordt de erkenning voortaan om de vijf jaar georganiseerd, volgens een vast tijdschema. Het gaat om een vereenvoudiging die voorkomt dat tussentijdse toetsingen moeten worden georganiseerd voor een beperkt aantal actoren, die vervolgens een verschillend ritme volgen in vergelijking met de andere ANGS'en en met de programmeringscyclus in het algemeen. Dat tijdschema heeft echter enkel betrekking op de erkenningsaanvragen, en niet op eventuele hertoetsingen van erkenningen zoals vastgelegd in artikel 10, § 1, die te allen tijde moeten kunnen plaatsvinden.

De mogelijkheid tot digitale indiening bij de bevoegde administratie sluit aan bij de evolutie van de communicatiekanalen. Zo wordt ook het pad geëffend naar mogelijke digitale methodes voor de behandeling van aanvragen, teneinde het proces verder te stroomlijnen.

Artikel 3 - tot wijziging van artikel 11 Met de wijziging worden vereenvoudigingen op twee niveaus beoogd: ten eerste door de verplichting van een institutionele dialoog op jaarbasis te schrappen, en ten tweede door een ruimere en flexibelere agenda vast te stellen.

De aanpassing van het tijdschema voor de institutionele dialogen maakt een flexibelere aanpak mogelijk, want de ervaring heeft geleerd dat het niet altijd wenselijk is om jaarlijks een dialoog met een organisatie te organiseren. De verplichting om minstens driemaal binnen een programmeringscyclus die dialoog te houden, moet het bijgevolg mogelijk maken de dialogen op een voldoende regelmatige basis te organiseren, waarbij de mogelijkheid wordt opengelaten om meer dialogen te houden wanneer de situatie van een ANGS dat rechtvaardigt en op vraag van één van de partijen, tot maximaal vijf, om het oorspronkelijke opzet van een jaarlijkse dialoog te behouden.

De ervaring heeft ook geleerd dat een al te formele vastlegging van het tijdschema de werkelijke toe-eigening van het instrument van institutionele dialoog beperkt. Een agenda die erop gericht is "minstens de opvolging te doen van de evolutie van de organisatie en van het programma dat wordt uitgevoerd" zal ertoe leiden dat alle onderwerpen die op vraag van de administratie of de betrokken organisatie aan de orde kunnen komen, ook behandeld worden. Binnen dat kader blijven de kwesties die voortvloeien uit de initiële vastlegging van de agenda relevant, zoals de institutionele en organisatorische ontwikkeling, de lessen die zijn getrokken uit de veranderingstheorie en het risicobeheer, de interne en externe samenhang van het programma, evenals de bevindingen die voortvloeien uit de opvolging en het toezicht op het programma en de voorbereiding van het volgende programma, maar ze zullen nu worden behandeld op het moment dat de erkende organisatie en de administratie als het meest geschikt achten.

Artikel 4 - tot wijziging van artikel 12 De invoering van de vermelding van de rol van de GSK's als "vertrekpunt" van de vijfjarige programmeringscyclus is bedoeld om meer duidelijkheid te brengen in de onderlinge samenhang van de opeenvolgende cycli. Verschillende vereenvoudigingen (tijdstip van indiening van de erkenningsaanvraag [art. 9], aantal institutionele [art. 11] en strategische [art. 15] dialogen, aantal door een actor ingediende programma's [art. 20], ogenblik van indiening van het programma [art. 22]) moeten immers worden begrepen in het licht van de programmeringscyclus van vijf jaar. De GSK's en de programma's zijn dan wel onlosmakelijk met elkaar verbonden en vullen elkaar aan, maar de inwerkingtreding en het einde van de GSK's vormen het vertrekpunt en het einde van een programmeringscyclus. Hun geldigheidsduur is immers vastgesteld op 5 jaar, in tegenstelling tot de programma's, die korter kunnen zijn, waarbij weliswaar niet uit het oog mag worden verloren dat ze in geen geval de geldigheidsduur van de GSK's die ze operationaliseren, mogen overschrijden. De GSK's zijn dus de "bakens" van de programmeringscyclus.

Aan het artikel is een nieuwe paragraaf toegevoegd om de minister in staat te stellen eventuele uitzonderingen op de geldigheidsduur van een GSK te toe te staan, zonder dat die uitzonderingen de normale, in paragraaf 1 vastgestelde programmeringscyclus verstoren. De looptijd van vijf jaar en het systematische begin op de 1e januari volgend op de datum van goedkeuring, leiden immers tot een zekere lineariteit en regelmaat die voor de meeste soorten interventies, en dus voor de GSK's waarin ze ingebed zijn, als passend worden geacht. De ervaring heeft echter geleerd dat het voor bepaalde vormen van samenwerking, zoals de academische samenwerking, zinvol kan zijn dat hun tijdschema gebaseerd is op het schooljaar in plaats van op het burgerlijk jaar.

In dat geval bemoeilijkt de begindatum van 1 januari, met vaste duur van vijf jaar, de onderlinge afstemming tussen GSK en programma's.

Door toevoeging van een bepaling die in een gemotiveerde uitzondering voorziet, kan daarop worden ingespeeld door de erkende actoren de mogelijkheid te bieden aan te sluiten bij eenzelfde GSK, zonder dat ze worden benadeeld door hun referentiekalender. Zo zullen binnen het GSK waarop de uitzondering van toepassing zou zijn, de institutionele actoren wier programma op de academische kalender is gebaseerd hun activiteiten op 1 september laten aanvangen, terwijl de activiteiten van andere institutionele actoren en organisaties van de civiele maatschappij op 1 januari aanvatten. Door de looptijd van het GSK te verlengen, wordt het mogelijk voor beide types van actoren om hun volledig programma in te passen in een GSK, er evenwel op gelet dat een programma, in overeenstemming met artikel 18, § 3, nooit langer duurt dan vijf jaar. De verlenging kan leiden tot een korte periode van overlapping van twee GSK's tussen twee verschillende programmacycli, maar dat zal geen financiële gevolgen hebben, aangezien de subsidies per programma worden toegekend. En programma's zullen nooit overlappen, gezien hun maximale duur van 5 jaar.

Artikel 5 - tot wijziging van artikel 14 De wijziging van artikel 14 betreft de toevoeging van een lid met één van de overgangsbepalingen van artikel 53, § 3, tweede lid: "Bovendien wanneer een onderdeel van dit GSK evenwel als zwak wordt beoordeeld tijdens de beoordeling, zal de goedkeuring van het GSK een verbeteringstraject bevatten dat wordt opgevolgd gedurende de in artikel 15, § 3 bedoelde strategische dialogen." Aangezien artikel 53 zou worden opgeheven, was het nodig om het op de juiste plaats over te nemen, want deze bepaling, die oorspronkelijk een overgangsbepaling was, heeft haar relevantie bewezen in het iteratieve proces van verbetering van de GSK's tijdens de uitvoering ervan.

Artikel 6 - tot wijziging van artikel 15 Net als bij de institutionele dialogen beoogt de wijziging een vereenvoudiging op twee niveaus: ten eerste door de verplichting van een strategische dialoog op jaarbasis te schrappen, en ten tweede door een ruimere en flexibelere agenda vast te stellen.

De aanpassing van het tijdschema voor de strategische dialogen maakt een flexibelere aanpak mogelijk, aangezien de ervaring heeft geleerd dat het niet altijd zinvol is een jaarlijkse dialoog voor een GSK te organiseren, met name wanneer er zich geen belangrijke contextuele ontwikkelingen voordoen of wanneer het GSK van meet af aan van goede kwaliteit is. De verplichting om minstens in drie van de vijf jaren van de geldigheidsduur van het GSK een dialoog te houden, maakt het mogelijk de dialogen op een voldoende regelmatige basis te organiseren, met de mogelijkheid om meer dialogen te houden wanneer de situatie van een GSK dat rechtvaardigt en op vraag van één van de partijen, tot maximaal vijf om het oorspronkelijke opzet van een jaarlijkse dialoog te behouden. Een dergelijke aanpak maakt het ook mogelijk flexibel in te spelen op de tegenstrijdigheden die inherent zijn aan de opeenvolging van de GSK's, en die ertoe zouden kunnen leiden dat een strategische opvolgingsdialoog (de 5e van een lopende cyclus) wordt georganiseerd in hetzelfde jaar als de strategische beoordelingsdialoog van een toekomstig GSK dat hetzelfde land of hetzelfde thema als de vorige cyclus bestrijkt. Overwegende dat die strategische "beoordelingsdialoog" altijd moet worden georganiseerd, in overeenstemming met artikel 14, § 2 van het KB, zal deze vereenvoudiging helpen te voorkomen dat in hetzelfde jaar een tweede "opvolgingsdialoog" moet worden georganiseerd.

De ervaring heeft ook geleerd dat een al te formele vastlegging van het tijdschema de werkelijke toe-eigening van het instrument van institutionele dialoog beperkt. Een agenda die minstens betrekking heeft op de "opvolging van de ontwikkeling van het GSK en van de collectieve lessen die zijn getrokken uit de operationalisering ervan in het kader van de lopende programma's", maakt het mogelijk alle onderwerpen te bestrijken die op verzoek van de administratie of van de organisaties die zijn geassocieerd binnen het desbetreffende GSK, aan de orde kunnen komen. Binnen dat kader blijven de punten die voortvloeien uit de initiële vastlegging van de agenda relevant, zoals de opvolging van de strategische doelstellingen, de concretisering van synergieën en complementariteiten, de integratie van transversale thema's, de collectieve geleerde lessen, alsook de opvolging van de aandachtspunten die naar boven kwamen bij de beoordeling van het GSK en de analyse van de mogelijkheid om de inhoud van het GSK bij te sturen. Ze zullen voortaan evenwel worden behandeld op het moment dat de erkende organisaties en de administratie als het meest geschikt achten. De uitdrukkelijke verwijzing naar de eventuele opvolging van het verbetertraject zal evenwel worden toegevoegd, gezien de toevoeging ervan aan artikel 14, § 4.

Artikel 7 - tot wijziging van artikel 16 De wijziging is bedoeld ter verduidelijking van de vijfjarenaanpak die van toepassing is op de dekking van de coördinatie- en animatiekosten van de GSK's, en om aldus een vorm van flexibiliteit toe te staan bij het gebruik van dit budget. Die flexibiliteit moet met name mogelijk maken dat bedragen die in een bepaald jaar niet worden uitgegeven, in een ander jaar worden benut, zolang het totaalbedrag dat voor vijf jaar is uitgetrokken, niet wordt overschreden. De berekeningsmethode die onder verwijzing naar artikelen 28, § 3, en 39 is vastgesteld, dient om te bepalen welk totaalbedrag wordt toegekend om alle kosten van alle goedgekeurde GSK's te dekken. De wijziging gaat gepaard met een correctie van de verwijzingen. Artikel 26 gaat immers over de subsidieaanvraag van de federaties, maar het is artikel 24, 4° dat de subsidieerbare taken van de federaties vaststelt met betrekking tot "de algemene coördinatie van de GSK's (...), alsook de financiering van hun formulering, van hun animatie en hun opvolging door de referente organisaties", waarnaar hier wordt verwezen.

Artikel 8 - tot wijziging van artikel 18 De wijziging is bedoeld om te verduidelijken aan welke budgetvoorwaarden de programma's moeten voldoen wanneer ze rechtstreeks bij de administratie worden ingediend, door de voorwaarden die van toepassing zijn voor gemeenschappelijke programma's te vereenvoudigen. Een individueel programma moet beschikken over een gemiddeld jaarlijks budget van ten minste 2.000.000 EUR of 750.000 EUR, terwijl een gemeenschappelijk programma rechtstreeks bij de administratie kan worden ingediend op basis van een gemiddeld jaarlijks budget van minstens 100.000 EUR. Het is de bedoeling de indiening van gemeenschappelijke programma's aan te moedigen en de gegroepeerde aanvragen af te bouwen, ervan uitgaande dat gemeenschappelijke programma's (naast hun synergiepotentieel) op zich een geschiktere methode voor administratieve vereenvoudiging vormen dan gebundelde aanvragen. Op deze manier krijgen organisaties met kleine budgetten de mogelijkheid de indiening van een gemeenschappelijk programma te overwegen, zonder dit al te dwingend te maken of de totstandkoming van "kunstmatige" gemeenschappelijke programma's die uitsluitend bedoeld zijn om de budgetdrempels te halen, in de hand te werken.

Voor organisaties met een klein budget die geen gemeenschappelijk programma indienen, zou de gegroepeerde aanvraag (cf. artikel 20, § 1, eerste lid) de voorkeursmethode voor indiening blijven.

De wijziging van § 4 van het artikel, met toevoeging van de vermelding "coherent", is bedoeld om het koninklijk besluit in overeenstemming te brengen met de evaluatiecriteria die overeenkomen met de aangepaste definities van het Development Assistance Committee van de OESO, die eind 2019 zijn bekrachtigd.

Artikel 9 - tot wijziging van artikel 20 De wijziging in § 1 is bedoeld ter verduidelijking van het feit dat een organisatie in het kader van de niet-gouvernementele samenwerking per programmeringscyclus slechts één programma kan hebben lopen, ongeacht of het om een individueel programma of gemeenschappelijk programma gaat, en ongeacht of het rechtstreeks bij de administratie wordt ingediend of via een gegroepeerde aanvraag. Dat beperkt het risico dat de administratie meerdere subsidies moet toekennen of meerdere programma's van dezelfde erkende organisatie moet monitoren (voorbeeld: ANGS X dient een programma in via de gegroepeerde aanvraag, en een tweede gemeenschappelijk programma met andere erkende ANGS). Aangezien subsidies per programma worden toegekend, leidt een veelvoud van programma's tot een veelvoud van controles en dus tot extra werklast voor de administratie.

In § 2 wil de wijziging een verduidelijking aanbrengen door uitdrukkelijk het verband te leggen tussen de wet en het koninklijk besluit. In artikel 27, § 2, derde lid, 6° van de wet is er immers sprake van de indiening van een "nauwkeurig budget", terwijl in artikel 20, § 2 van het KB geen gebruik wordt gemaakt van deze term.

Die uitdrukkelijke verwijzing voorkomt verdere discussie over de vraag of de definitie in artikel 20 al dan niet overeenstemt met het idee van een "nauwkeurig budget" zoals bepaald in de wet. Bovendien zal de schrapping van de vermelding "indien van toepassing" inhouden dat de budgetlijnen (operationele kosten) en de budgetposten (operationele kosten en beheerskosten) systematisch worden vermeld, teneinde standaardmodellen van budgettabellen van de operationele kosten en de beheerskosten mogelijk te maken, die voortaan in de vijfde bijlage van het koninklijk besluit worden opgenomen.

De wijziging houdt eveneens in dat in artikel 20, § 2 wordt verwezen naar de budgetlijnen, die voortaan zijn gedefinieerd in artikel 1, 22°, terwijl tegelijk het begrip van budgetposten, gedefinieerd in artikel 1, 23° wordt geïntroduceerd. Deze wijziging, die samenvalt met de aanpassing van de formulering van artikel 34, heeft tot doel de terminologische verwarring weg te werken die het gevolg is van het ontbreken van een definitie van "budgetposten", en tegelijk alle elementen te identificeren die het nauwkeurige budget vormen, zoals bedoeld in artikel 27, § 2, derde lid, 6° van de wet.

Bovendien bevatten de wijzigingen correcties van de Franse tekst, om te zorgen voor samenhang met de Nederlandse versie, die in § 2, 2° en 3° de algemene budgetrubrieken van de operationele kosten enerzijds en de beheerskosten anderzijds "vermeldt" ("mentionne").De term "mentionne" wordt passender geacht dan "détaille", want die laatste kan suggereren dat andere informatieniveaus worden verwacht dan die welke in het huidige koninklijk besluit zijn gedefinieerd in de artikelen 1 en 20. Deze wijziging is echter niet van toepassing op de administratiekosten, waarvan de verdeling kan variëren naargelang van de actor die er gebruik van maakt, en die dus impliceren dat er een budget wordt ingediend zoals vermeld in artikel 29, § 3.

Tot slot wordt de vermelding "gemeenschappelijk programma van verschillende erkende organisaties" vervangen door de vermelding "gemeenschappelijk programma", om de gebruikelijke terminologie voor dat type programma over te nemen, met inachtneming van artikel 27, § 2 van de wet en zoals vastgelegd in artikel 1, 21° van dit koninklijk besluit.

Artikel 10 - tot wijziging van artikel 21 De wijziging wil een verduidelijking aanbrengen door uitdrukkelijk te verwoorden dat de analyse die de federatie uitvoert in het kader van de gegroepeerde aanvraag, een voorlopige analyse is. Dat betekent dat het resultaat van die analyse kan evolueren of worden bekrachtigd wanneer de administratie ze ontvangt en overgaat tot controle van de samenhang van de analyses voor alle programma's, die de "voorlopige adviezen" worden, voordat ze aan de erkende organisaties worden doorgestuurd (overeenkomstig artikel 22, § 2). Het is daarbij zaak te voorkomen dat vergelijkbare bevindingen tot verschillende conclusies zouden leiden op grond van het feit dat ze rechtstreeks door de administratie enerzijds of door de federatie anderzijds zijn vastgesteld.

De wijziging houdt ook in dat de woorden "2° een synthese van de resultaten van de analyse, per individueel programma" moeten worden geschrapt, aangezien is gebleken dat die syntheses geen bijzondere meerwaarde toevoegden wat betreft de methodiek die voor het onderzoek van de programma's wordt gebruikt.

Artikel 11 - tot wijziging van artikel 22 De wijzigingen hebben tot doel om het koninklijk besluit af te stemmen op de nieuwe digitale methoden voor indiening van programma's. De methode van de "aangetekende zending" wordt evenwel gehandhaafd totdat het systeem voor digitale indiening van de programma's volledig operationeel is. De termijn voor de indiening van een gegroepeerde aanvraag bij de administratie is ook licht gewijzigd: hij is met 15 dagen vervroegd. Dat geeft de administratie meer tijd om na te gaan of de analyses die de federaties indienen, overeenstemmen met de analyses die de administratie rechtstreeks uitvoert, terwijl de federatie toch voldoende tijd overhoudt om haar taak uit te voeren.

Merk op dat de institutionele actoren wier programma op de academische kalender is gebaseerd, hun voorstellen eveneens uiterlijk op 1 augustus van het jaar vóór het begin van de programmeringscyclus moeten indienen. Die situatie zal leiden tot een wachttijd tussen het overmaken van de beslissing als bedoeld in artikel 22, § 3 en de aanvang van de activiteiten van die programma's. Die wachttijd vormt echter geen probleem gezien de aard van die programma's, waarvan de strategieën minder onderhevig zijn aan contextuele ontwikkelingen.

Bovendien kunnen eventuele significante ontwikkelingen dankzij artikel 34 nog steeds worden behandeld. Voorts houdt de gelijktijdige behandeling van alle programma's een aanzienlijke administratieve vereenvoudiging in die moet worden gehandhaafd, en helpt ze eveneens om samenwerkingsverbanden en synergieën tussen de programma's van de verschillende soorten erkende actoren te ontwaren, terwijl een in de tijd gespreide behandeling de zichtbaarheid en samenhang op de helling kan zetten.

Artikel 12 - tot wijziging van artikel 24 Deze wijziging beoogt de rol van de federatie bij de analyse van de gegroepeerde aanvraag coherent en expliciet te maken, overeenkomstig de in artikel 21 aangebrachte wijzigingen: het gaat erom een voorlopige analyse van de programma's te maken, in die zin dat de analyse kan evolueren of door de administratie kan worden bekrachtigd als voorlopig advies dat aan de erkende organisaties wordt verleend.

Artikel 13 - tot wijziging van artikel 25 De wijzigingen betreffen twee afzonderlijke correcties in het Frans (terminologie) en het Nederlands (ontbrekende vermelding), maar beide hebben tot doel de samenhang te waarborgen met de wet, waarin wordt verwezen naar thema's van de ontwikkelingssamenwerking.

Artikel 14 - tot wijziging van artikel 29 De in artikel 29 aangebrachte wijziging, met name de toevoeging van de woorden "van het goedgekeurde budget", wil duidelijk maken dat de vaststelling van het totaalbedrag van de beheerskosten die voor subsidie in aanmerking komen, wel degelijk gebeurt op basis van het goedgekeurde budget. Met die nuancering wordt het mogelijk een onderscheid te maken tussen het voorlopige budget en het daadwerkelijk uitgegeven budget. Zonder die verduidelijking zou men ervan uit kunnen gaan dat de gesubsidieerde beheerskosten worden beperkt tot 10% van de uitgegeven directe kosten. In geval van een crisis kan de uitvoering van de operationele kosten echter tijdelijk worden onderbroken zonder dat hetzelfde geldt voor de beheerskosten, die dienen voor de omkadering van het programma en voor de zoektocht naar alternatieven om op de crisis te reageren. Door de subsidie voor de beheerskosten te koppelen aan de werkelijk gemaakte directe kosten, zou een ongepast bestraffend effect gecreëerd worden.

Artikel 15 - tot wijziging van artikel 30 Paragraaf 2 van artikel 30 was oorspronkelijk bedoeld om ertoe aan te zetten dat programma's worden geconcentreerd op de GSK's en gaf de erkende organisaties tegelijk de vrijheid om ervan af te zien, op voorwaarde dat ze beschikten over private fondsen om de eigen inbreng in dat deel van het programma te dekken. Uiteindelijk is gebleken dat de doelstelling om de focus op de GSK's te stimuleren, voornamelijk wordt bereikt dankzij artikel 17, dat bepaalt dat 90% van budget dat bestemd is voor de financiering van programma's moet bijdragen aan de strategische keuzes van de goedgekeurde gemeenschappelijke strategische kaders, alsmede dankzij artikel 18, § 2, waarin wordt bepaald dat een programma zijn budget voor de operationele kosten voor ten minste 75% moet concentreren op de realisatie van één of meer GSK's. Zonder afbreuk te doen aan die concentratiedoelstelling maken de erkende organisaties door de schrapping van paragraaf 2 dus opnieuw kans op overheidsfinanciering voor het deel van het programma dat niet bijdraagt tot de realisatie van een GSK, wat ten goede komt aan de plaatselijke bevolking en aan de lokale partners. De schrapping van die paragraaf lost de kwestie op die de Raad van State heeft opgeworpen in zijn advies 59.876 van 31 augustus 2016, waarin hij de vraag stelt of de maatregel voldoende gerechtvaardigd is in het licht van de grondwettelijke beginselen van gelijkheid en non-discriminatie.

De vroegere paragraaf 4 is gewijzigd met de toevoeging van de modaliteiten voor aanpassing van het financieringsplan van het programma. Voor programma's met een looptijd van vijf jaar is het immers moeilijk om over exacte prognoses voor zulk een lange periode te beschikken. Het is de bedoeling om in het koninklijk besluit expliciet te formuleren dat een ANGS de prognoses voor de te valoriseren middelen en de berekeningswijze ervan in zijn financieringsplan te allen tijde kan actualiseren, tot 120 dagen voor het einde van het programma. De doelstelling van een redelijke planning wordt gehandhaafd, terwijl uitdrukkelijk ruimte wordt gelaten voor flexibiliteit, om in te spelen op kansen die zich tijdens de uitvoering van het programma kunnen voordoen. Om de complexiteit te beperken, worden de termijnen voor de indiening van de aanpassingsaanvraag en het antwoord daarop in lijn gebracht met de termijnen die gelden voor andere vormen van aanpassing waarvoor eventueel de voorafgaande toestemming van de administratie is vereist (strategische aanpassingen en budgetaanpassingen). De wijziging verduidelijkt ook dat de ambtenaar bevoegd om die beslissing te nemen, de directeur is van de bevoegde directie binnen de administratie voor de niet-gouvernementele samenwerking.

Artikel 16 - tot wijziging van artikel 31 Het vervangen artikel 31 bevat een nieuwe paragraaf 1, waarin de vier categorieën bijkomende opbrengsten worden gespecificeerd. In de afgelopen jaren is de behoefte ontstaan om die categorieën en hun behandelingswijze te specificeren, elementen die staan uiteengezet in de ministeriële omzendbrief aangaande de financiële verantwoording en controle. Het is evenwel gepaster om de definitie van die categorieën rechtstreeks in het koninklijk besluit op te nemen, teneinde hun geldigheid en openbaarheid te verzekeren.

Paragraaf 1 van het oude artikel 31 is paragraaf 2 geworden.

Net als voor de te valoriseren middelen die in artikel 30 worden behandeld, wordt in paragraaf 3 de oude paragraaf 2 hernomen, met toevoeging van de modaliteiten voor aanpassing van het financieringsplan van het programma (tweede lid). Voor programma's met een looptijd van vijf jaar is het immers moeilijk om over exacte prognoses voor zulk een lange periode te beschikken. Het is de bedoeling om in het koninklijk besluit expliciet te formuleren dat een ANGS de prognoses voor de te valoriseren middelen in zijn financieringsplan te allen tijde kan actualiseren, tot 120 dagen voor het einde van het programma. De doelstelling van een redelijke planning wordt gehandhaafd, terwijl uitdrukkelijk ruimte wordt gelaten voor flexibiliteit om in te spelen op kansen die zich tijdens de uitvoering van het programma kunnen voordoen. Om de complexiteit te beperken, worden de termijnen voor de indiening van het aanpassingsverzoek en het antwoord daarop in lijn gebracht met de termijnen die gelden voor andere vormen van aanpassing waarvoor eventueel de voorafgaande toestemming van de administratie is vereist (strategische aanpassingen en budgetaanpassingen). De wijziging verduidelijkt ook dat de ambtenaar bevoegd om die beslissing te nemen, de directeur is van de bevoegde directie binnen de administratie voor de niet-gouvernementele samenwerking.

Artikel 17 - tot wijziging van artikel 32 De eerste wijziging is bedoeld om te verduidelijken wat precies wordt bedoeld met de termen "verantwoorde schijf" en "uitbetaalde schijf", voor zover er verwarring mogelijk is met de gebruikelijke woordenschat op het gebied van subsidievereffening. Door de formulering aan te passen naar "verantwoorde schijf van het programma, met inbegrip van de subsidie en, indien van toepassing, van de eigen inbreng" en "uitbetaalde schijf van het programma met inbegrip van de subsidie en, indien van toepassing, van de eigen inbreng", wordt duidelijk dat de betrokken schijf zal worden bekeken in het licht van het bedrag dat de Belgische staat betaalt (subsidie) en het bedrag dat, indien van toepassing, door de erkende organisatie is gestort (eigen inbreng).

Het niet in aanmerking nemen van de eigen inbreng zou bij het toezicht op de uitvoering van het budget en de controle op de naleving van de voorwaarden voor de vereffening van de volgende schijven leiden tot een ongelijke behandeling van de CMO's en de IA's (die niet verplicht zijn een eigen inbreng te leveren).

De wijzigingen in § 3 en § 4 van artikel 32 hebben tot doel om een vlottere toegang te verzekeren tot de subsidie die wordt toegekend voor het laatste programmajaar, zonder afbreuk te doen aan de oorspronkelijke doelstellingen inzake planning en beperking van de accumulatie van liquide middelen. In een veranderende context met onvoorspelbare crises, zoals de coronacrisis heeft aangetoond, bleek de oorspronkelijke formulering van § 4 immers te bestraffend. Hoewel de doelstelling om een goede budgetplanning aan te moedigen relevant was en blijft, kunnen onvoorspelbare contextuele verschuivingen de uitvoering van programma's aanzienlijk verstoren, zelfs met de beste planning.

De beperking van de indiening van een schuldvordering na 1 juli, gekoppeld aan een betaling op basis van het financieel eindrapport na die datum, betekende een aanzienlijke last voor de organisaties die de vertraging in hun programma ondanks alles wilden inhalen, en legde de last van de prefinanciering van de uitgaven op hun schouders tot aan het tijdstip van de financiële eindcontrole en de betaling van het saldo van de subsidie, binnen termijnen waarop ze geen invloed konden uitoefenen. Om te voldoen aan de doelstellingen van planning en beperking van de accumulatie van liquide middelen, wordt nu dus bepaald dat schuldvorderingen na 1 juli kunnen worden ingediend, waarbij het deel van het saldo dat het aanvankelijk te verantwoorden minimum overschrijdt, verplicht in mindering wordt gebracht, maar waarbij ook rekening wordt gehouden met de uitgaven die sinds de indiening van het laatste financiële verantwoordingsrapport zijn gedaan, door middel van een uitgavenstaat. Op die manier kunnen organisaties zo nauwkeurig mogelijk voldoen aan hun budgettaire behoeften om de vastgestelde resultaten aan het einde van het programma te bereiken.

Met de nieuwe regel kan de administratie ook vermijden dat ze een te vereffenen budget moet voorzien voor een voltooid programma dat evenwel nog niet aan een financiële controle is onderworpen.

De vaststelling van een termijn van 90 dagen vóór het einde van het programma om de laatste schuldvordering in te dienen, biedt een redelijke termijn om de uitvoering van de te betalen schijf te verzekeren.

Tot slot zal het niet-indienen van een schuldvordering in deze omstandigheden voortaan worden beschouwd als het onherroepelijk afzien van de laatste schijf.

De wijziging van § 6 is bedoeld om de paragraaf duidelijker te formuleren door dezelfde terminologie te gebruiken als die uit artikel 20, § 2, tweede lid, ter aanduiding van de gemeenschappelijke programma's. Samenwerking tussen verschillende erkende organisaties is namelijk in verschillende gevallen (met name synergieën) mogelijk zonder dat er sprake is van een gemeenschappelijk programma in de zin van artikel 27, § 2 van de wet, in welk geval een duidelijk onderscheid moet worden gemaakt.

Artikel 18 - tot wijziging van artikel 34 Met de eerste wijziging van het artikel, § 1, wordt beoogd opnieuw de onlosmakelijke band tussen het programma en het budget ervan te benadrukken. De wijziging maakt het mogelijk eraan te herinneren dat de gedane uitgaven zowel op het vlak van hun aard als op het vlak van hun bijdrage aan de verwezenlijking van de outcomes van het programma zullen worden onderzocht. In het kader van de flexibiliteit die dit artikel biedt, met name voor aanpassingen waarvoor geen voorafgaande goedkeuring van de administratie vereist is, is de bijdrage tot het bereiken van de outcome van essentieel belang om de subsidieerbaarheid van een uitgave, zoals die in artikel 35 wordt onderzocht, te bevestigen.

De tweede wijziging, § 2, komt neer op een vereenvoudiging door een herziening van de termijn voor de indiening van verzoeken om budgetaanpassingen, het tijdstip waarop ze worden besproken en het tijdstip waarop ze worden toegepast. De aanpassingsaanvragen mogen te allen tijde worden ingediend, voor de hele duur van het resterende programma, met als uiterste datum voor de indiening van de aanvraag 30 augustus voorafgaand aan het einde van het programma. De praktijk heeft uitgewezen dat de vereiste om verzoeken voor budgetaanpassingen in het jaar voorafgaand aan de toepassing ervan, het streven naar meer flexibiliteit inzake aanpassing aan veranderingen, met name in crisissituatie (COVID-19), en de opvolging in een vijfjarige in plaats van een jaarlijkse benadering in de weg staat. De termijnen zijn daarom herzien om terug te keren naar de praktijk van de vorige regelgevingen, die een verzoek tot aanpassingen toestond tot 4 maanden voor het einde van een interventie/outcome. Die termijn werd voldoende geacht om te garanderen dat de allerlaatste aanpassingen niet bedoeld waren om onbestede middelen van het programma te besteden, zonder echte meerwaarde in termen van het bereiken van de outcomes. Bovendien zijn de aanpassingen niet langer gekoppeld aan de institutionele dialoog, omdat de oorspronkelijke formulering van het artikel een ondergeschikte band tussen de aanvraag en de institutionele dialoog creëerde, wat inadequaat is gebleken gezien hun respectieve tijdschema's, die verschillend kunnen zijn. De schrapping van die vermelding maakt expliciet duidelijk dat er flexibiliteit nodig is om snel te kunnen reageren op aanpassingsverzoeken, vooral wanneer die gebeuren in crisissituaties. De wijziging verduidelijkt ook dat de ambtenaar bevoegd om die beslissing te nemen, de directeur is van de bevoegde directie binnen de administratie voor de niet-gouvernementele samenwerking.

De derde wijziging betreft de correctie van de nummering van de punten van § 3, die tweemaal 2° bevatte, alsook een correctie van de Franse tekst, om hem in overeenstemming te brengen met de Nederlandse tekst, en zo de vermelding van initieel ("initial") meerjarig programma te integreren. Dat initiële karakter is belangrijk, want de overschrijdingen van de limieten moeten worden bekeken in verhouding tot het initiële budget. Zo niet, dan zouden ze veranderen naargelang van de opeenvolgende aanpassingen. Dat zou kunnen leiden tot een geleidelijke accumulatie van aanpassingen die geen voorafgaande goedkeuring van de administratie behoeven, tot het punt waarop de drempelwaarden waarboven de formele goedkeuring vereist zou zijn, zijn overschreden. Voorts verduidelijkt de wijziging de behandeling van aanpassingen van de "budgetlijnen", die voorheen niet in dit artikel werden genoemd, maar wel in artikel 20, in tegenstelling tot budgetposten. Overeenkomstig de definitie ervan in artikel 1, 22° komen budgetlijnen overeen met een vorm van uitsplitsing van de operationele kosten en kunnen zij dus vrijelijk worden aangepast zonder dat daarvoor de voorafgaande instemming van de administratie nodig is.

De vierde wijziging, § 4, beoogt een verduidelijking door het schrappen van de verwijzing naar een "geïsoleerde aanpassingsaanvraag" en de behandelingstermijn daarvan, waarvan het verschil met een aanpassingsaanvraag in het algemeen niet erg duidelijk was. Daarom werd gekozen voor een eenvoudigere formulering met geharmoniseerde behandelingsprocedures om de administratieve complexiteit te verminderen. De termijn van 60 dagen is als enig referentiepunt gehandhaafd, aangezien dit een theoretisch maximum is, bij overschrijding waarvan het uitblijven van een reactie tot de automatische goedkeuring leidt, waarbij niet uit het oog mag worden verloren dat de administratie er uiteraard op toeziet dat alle verzoeken met toewijding worden behandeld. Tot slot gaat de wijziging gepaard met een correctie van de verwijzing naar het nieuwe delegatiebesluit dat uitvoering geeft aan artikel 16 van het koninklijk besluit van 5 maart 2015Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 05/03/2015 pub. 20/03/2015 numac 2015015038 bron federale overheidsdienst buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking Koninklijk besluit houdende de organisatie van de Federale Overheidsdienst Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking sluiten: het ministerieel besluit van 30 april 2019 houdende delegaties van bevoegdheden inzake financiële aangelegenheden binnen de Federale Overheidsdienst Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking.

Artikelen 19 en 20 - tot wijziging van artikel 35 Met de eerste wijziging van het artikel, in punt 1°, wordt beoogd de voorwaarden en bewijsstukken te verduidelijken die na de toekenning van een huisvestingstoelage moeten worden voorgelegd, aangezien er verschillende interpretaties zijn ontstaan. De gehanteerde voorwaarden en bewijsstukken zijn vergelijkbaar met deze van Enabel.

Met de tweede wijziging, in punt 2°, wordt beoogd het verband tussen de uitgaven en het programma explicieter aan te geven. Zo zijn de woorden "of om het programma te beheren" toegevoegd, aangezien de woorden "noodzakelijk om de outcomes te bereiken" voornamelijk verwezen naar de definitie van de operationele kosten, en niet uitdrukkelijk betrekking hadden op de definitie van de beheerskosten, ook al vormen die ook directe kosten. Tegelijkertijd, en aansluitend op één van de wijzigingen van artikel 34, is de wijziging "conform het goedgekeurde budget en programma" bedoeld om nogmaals te wijzen op het onlosmakelijke karakter van het programma en het bijbehorende budget.

De wijziging helpt eraan te herinneren dat de gedane uitgaven zowel in het licht van hun aard als in het licht van hun bijdrage aan het bereiken van de resultaten, en dus op hun relevantie, zullen worden onderzocht.

In punt 3° wordt in de Nederlandse tekst een correctie aangebracht: de term "openbare aanbestedingen" wordt vervangen door "overheidsopdrachten" om zo alle mogelijke procedures op het vlak van overheidsopdrachten te bestrijken.

De wijziging van punt 6° is bedoeld ter verduidelijking van het voorwerp van bijlage 4, teneinde een expliciet verband te leggen met de niet-subsidieerbare kosten.

Bovendien wordt artikel 35 aangevuld met een nieuwe vermelding om de voorwaarden te verduidelijken die van toepassing zijn op de kosten van eindaudits en externe eindevaluaties van het programma, die onder bepaalde voorwaarden ook na de periode van uitvoering van het programma kunnen worden verricht. Gezien hun doelstellingen vinden eindaudits en externe eindevaluaties plaats aan het eind van een programma, omdat ze de voltooiing van de prestaties van het programma nagaan. Om met die implicaties rekening te houden, wordt in een uitzondering voorzien waardoor de ermee gepaard gaande kosten ten laste kunnen worden genomen, mits aan twee voorwaarden wordt voldaan: het bestaan van een overeenkomst die is gesloten tijdens de uitvoeringsperiode van het programma en de voltooiing van de prestaties vóór de indiening van het laatste financiële rapport, met andere woorden zes maanden na het einde van het programma, zoals bepaald in artikel 47. In dezelfde geest wordt een tweede uitzondering ingevoerd die betrekking heeft op het ten laste nemen van de kosten voor terugkeer naar België van expats met een contract van meer dan 12 maanden, onder dezelfde voorwaarden, rekening houdend met het feit dat expatcontracten vaak eindigen aan het einde van het programma, maar dat hun daadwerkelijke terugkeer later kan zijn dan de laatste dag van het contract.

Tot slot wordt het artikel 35 aangevuld om de verdeling van een uitgave over meerdere organisaties mogelijk te maken, en de algemene voorwaarden vast te stellen waaraan in dit verband moet worden voldaan. Op basis van de ervaring met de uitvoering van programma's van de niet-gouvernementele samenwerking konden verscheidene gevallen worden aangewezen waarin een dergelijk mechanisme relevant en noodzakelijk zou zijn. Bijvoorbeeld: het samenvoegen van de kosten voor externe evaluaties van gemeenschappelijke programma's, of voor externe evaluaties van outcomes die in synergie worden uitgevoerd in het kader van afzonderlijke programma's, of zelfs voor externe evaluaties die gezamenlijk worden georganiseerd in het kader van de GSK's. Het voorgestelde mechanisme zou voldoende flexibiliteit mogelijk maken, met inachtneming van de voorschriften inzake financiële verantwoording en subsidieerbaarheid van de uitgaven. De vermelding ervan in deze paragraaf zou de rechtszekerheid van het mechanisme, dat tot nu toe was opgenomen in de ministeriële omzendbrief aangaande de financiële verantwoording en controle, expliciteren en waarborgen. In de praktijk kan een uitgave worden gedeeld en ten laste worden gebracht van verschillende organisaties, enerzijds als uitgave en anderzijds als credit (ontvangst), onder de volgende cumulatieve voorwaarden: a) de associatie tussen de betrokken organisaties wordt vastgelegd in een partnerschaps- of samenwerkingsovereenkomst, waarin met name het volgende wordt vastgelegd: - de algemene context waarin de verdeling van de uitgaven tussen de geassocieerde organisaties plaatsvindt; - de reikwijdte van de verdelingsregeling (identificatie van het type betrokken kosten) van de uitgaven tussen de geassocieerde organisaties; - de beschrijving van de verdelingsregeling van de uitgaven, zoals overeengekomen door de geassocieerde organisaties; b) in de boekhoudingen van de geassocieerde organisaties worden de benamingen van enerzijds de uitgave(n) en anderzijds het krediet of de kredieten waarop de verdeling betrekking heeft, expliciet vermeld;c) de bewijsstukken worden als volgt bijgehouden: - het bewijsstuk van de uitgave wordt bijgehouden op de zetel van de organisatie die ze heeft gedaan, samen met het kredietbewijs van de geassocieerde organisaties; - de geassocieerde organisaties houden de bewijsstukken van het krediet ten gunste van de organisatie die de uitgave heeft gedaan, bij.

Artikelen 21 en 22 - tot wijziging van artikel 37 De eerste wijziging betreft de correctie van de tekst van 3° in het Nederlands, net als bij artikel 35: de term "openbare aanbestedingen" moet worden vervangen door "overheidsopdrachten" om zo alle mogelijke procedures op het vlak van overheidsopdrachten te bestrijken.

De tweede wijziging is bedoeld ter verduidelijking van het voorwerp van bijlage 4, teneinde een expliciet verband te leggen met de niet-subsidieerbare kosten.

Met de derde wijziging van het artikel wordt beoogd het verband tussen de uitgaven en het programma explicieter aan te geven. Zo zijn de woorden "of voor de administratie" van het programma toegevoegd, aangezien de woorden "noodzakelijk voor het bereiken van de outcomes" voornamelijk verwezen naar de definitie van operationele kosten, en niet uitdrukkelijk de definitie van administratiekosten, waarop artikel 37 betrekking heeft, dekten.

Artikel 23 - tot wijziging van artikel 42 De wijziging komt neer op een aanpassing van de tekst om de vermelding van "morele" integriteitsprincipes, zoals de strijd tegen misbruik, op te nemen.

Artikel 24 - tot wijziging van artikel 43 De wijziging komt overeen met een correctie van de tekst van artikel 43 in het Nederlands, teneinde de verwijzing naar "doelstellingen", die niet in de Franse tekst voorkomt, te schrappen. Die schrapping wordt gerechtvaardigd door de definitie van ontwikkelingsresultaten in artikel 1, 9° en outcome in artikel 1, 7°, die de term "doelstellingen" overbodig maakt.

Artikel 25 - tot wijziging van artikel 46 Het betreft hier de schrapping van een artikel waarin de rapportageprocedure die eigen is aan de gegroepeerde en door de federatie gecoördineerde aanvraag, wordt gespecificeerd. De ervaring van de programmeringscyclus 2017-2021 heeft immers geleerd dat die rapportage geen echte meerwaarde inhield voor de administratie, die een bredere kijk heeft op alle programma's ten aanzien van de federatie, en dat in toepassing van artikel 45, op grond waarvan alle erkende organisaties hun verslagen bij de administratie moeten indienen. De analyses die de federatie aldus uitvoerde, bleken erg onvolledig, maar waren wel een last voor de administratie die geen verband hield met haar eigen expertise.

Artikel 26 - tot wijziging van artikel 47 De wijziging bestaat in een toevoeging van een punt 7 aan paragraaf 1 van het artikel, zodat het financieel verantwoordingsrapport voortaan de lijsten(en) bevat van uitgaven die overeenkomen met de directe kosten ten laste van de subsidie en, indien van toepassing, de lijst van uitgaven die overeenkomen met de administratiekosten. De toevoeging is bedoeld om de administratie de informatie te verstrekken die nodig is om de controle van het financieel rapport voor te bereiden, zoals bedoeld in artikel 49. Deze wijziging heeft het voordeel dat het geen extra werklast meebrengt voor de ANGS'en, die van meet af aan zullen beschikken over volledige uitgavenlijsten.

Integendeel, op basis van het eveneens te wijzigen artikel 49, § 1, tweede lid, moesten die ANGS'en de beoogde informatie extraheren en aan de administratie toezenden voorafgaand aan de uitvoering van de eigenlijke controle. Dat was niet alleen een werklast, maar was bovendien methodologisch niet geschikt.

Tot slot wordt de vermelding van een "gemeenschappelijk programma door meerdere erkende organisaties" vervangen door de vermelding "gemeenschappelijk programma", om de geijkte terminologie voor dit type programma over te nemen, met inachtneming van de betekenis van artikel 27, § 2 van de wet, zoals vastgelegd in artikel 1, 21° van dit koninklijk besluit. Deze wijziging heeft geen gevolgen voor het feit dat er wel degelijk een financieel rapport wordt opgesteld door elke organisatie die een subsidie heeft ontvangen overeenkomstig artikel 23, § 1.

Artikel 27 - tot wijziging van artikel 49 De wijziging van § 1 komt neer op het schrappen van de vermelding: "Behalve in geval van overmacht, levert de organisatie die een subsidie heeft ontvangen binnen 10 werkdagen na het verzoek van de administratie of van een daarvoor gemachtigde derde, per aangetekende post, de listing van de uitgaven die bij de outcomes of bij de gecontroleerde begrotingsposten horen." Deze wijziging gaat gepaard met de wijziging die in artikel 47, § 1, is aangebracht door de invoering van een punt 7°, dat inhoudt dat het financieel rapport voortaan de lijst(en) bevat van de directe kosten die ten laste van de subsidie komen, en, indien van toepassing, de lijst van uitgaven die overeenkomen met de administratiekosten. Aangezien deze informatie nu al in het begin wordt verstrekt, was het niet zinvol deze vermelding over het overmaken op verzoek in artikel 49 te handhaven.

De wijziging van § 2 komt overeen met een correctie van de Nederlandse tekst om die in overeenstemming te brengen met de Franse tekst. Het is namelijk niet de bedoeling dat de administratie een "overzicht" geeft van alle bevindingen van de audits, maar veeleer dat ze overgaat tot het vaststellen en belichten van de essentiële bevindingen (waarvan ze een synthese maakt) die, gezien hun aard, kunnen leiden tot een collectief leerproces binnen de niet-gouvernementele sector, in de zin van artikel 42.

Artikel 28 - tot wijziging van artikel 53 Het betreft hier het schrappen van de overgangsmaatregelen die geen effect meer hebben, in casu het volledige initiële artikel 53.

De bepaling uit artikel 53, § 3, tweede lid is trouwens verplaatst naar artikel 14, § 4, want deze bepaling, in oorsprong een overgangsbepaling, heeft haar relevantie bewezen in het iteratieve proces van verbetering van de GSK's tijdens hun uitvoering.

Aan het artikel wordt een nieuwe paragraaf 1 toegevoegd, die ertoe strekt een afwijking toe te staan voor de duur van de programma's zoals bedoeld in artikel 18, § 3. Die afwijking vormt een aanvulling op de toevoeging van paragraaf 3 aan artikel 12, die de minister de mogelijkheid biedt af te wijken van de geldigheidsduur van een GSK, die 5 jaar bedraagt vanaf 1 januari volgend op de datum van goedkeuring van het GSK. Het doel van deze twee wijzigingen is de mogelijkheid te bieden aan de institutionele actoren van wie het programma op de academische kalender is gebaseerd om hun programma 2017-2021 op 31 augustus 2022 af te sluiten en het volgende programma op 1 september 2022 te laten beginnen, om zo de academische kalender te volgen in plaats van de burgerlijke kalender. Concreet zou de in artikel 53 bedoelde vrijstelling het mogelijk moeten maken de programma's 2017-2021 van die institutionele actoren te verlengen tot en met 31 augustus 2022, waarna nieuwe programma's 2022-2027 van start kunnen gaan, die ingaan op 1 september 2022. De nieuwe programma's zullen, indien ze door de minister worden goedgekeurd, een maximale looptijd hebben van vijf jaar in overeenstemming met artikel 18, § 3, en zullen de looptijd volgen van het GSK waarin ze zijn opgenomen, in overeenstemming met artikelen 12, § 3 en 18, § 3.

Er wordt ook een paragraaf 2 toegevoegd, die de minister de mogelijkheid biedt om een afwijking van artikel 28, § 1 toe te staan, zodat de uitgaven die ten laste komen van de eigen inbreng van een organisatie van de civiele maatschappij, minder dan 20% van de directe kosten van het programma 2017-2021 van die organisatie mogen bedragen.

De invoering van de gerichte, tijdelijke afwijking is uitdrukkelijk bedoeld om bepaalde gevolgen van de coronacrisis op te vangen.

Als gevolg van die crisis hebben organisaties van de civiele maatschappij inderdaad aanzienlijke, zij het ongelijke, gevolgen ondervonden op hun fondswervingscapaciteiten. Ze hebben het dus moeilijk om te voorzien in hun eigen inbreng voor de jaren 2020 en 2021 . Indien de verplichting om 20% eigen inbreng te leveren, gehandhaafd blijft, zullen die organisaties zich genoodzaakt zien bepaalde geplande activiteiten te annuleren teneinde de toegekende subsidie niet te besteden en zo het in artikel 28, § 1, bedoelde evenwicht in stand te houden. Dat zou erg nadelig zijn voor het bereiken van de resultaten, voor de lokale partners en voor de begunstigden van de programma's, die sowieso al verzwakt zijn als gevolg van de crisis. Concreet betekent de toepassing van de afwijking geen wijziging van het totale bedrag van de subsidie die is toegekend voor het programma 2017-2021, maar de vermindering van het aandeel van de uitgaven dat aan de eigen bijdrage van een organisatie wordt toegerekend, zal onvermijdelijk tot gevolg hebben dat het gedeelte van de subsidieerbare uitgaven toeneemt, waardoor dat hoger zal uitkomen dan de in artikel 28, § 1, bepaalde 80%.

Artikel 29 - tot wijziging van bijlage 4 Punt 15: De wijziging betreft de toevoeging van een verduidelijking over de wijze waarop niet-subsidieerbare kosten moeten worden toegepast. In het algemeen zullen opzegvergoedingen voor de niet-gepresteerde opzegperiode als niet-subsidieerbare kosten worden beschouwd, behalve wanneer een bepaling van de wetgeving die van toepassing is op de context van de interventie, anders vereist. De ANGS'en en hun partners moeten zich namelijk houden aan de wettelijke bepalingen die van toepassing zijn in de interventielanden van hun programma.

Toevoeging van 3 nieuwe niet-subsidieerbare kosten: - De "zitpenningen" worden toegevoegd aan de lijst van niet-subsidieerbare kosten. Dat soort kosten was tot en met 31 december 2016 opgenomen in de lijst van niet-subsidieerbare kosten die van kracht is in de verschillende reglementeringen die van toepassing zijn op niet-gouvernementele actoren. Het koninklijk besluit van 11 september 2016Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 11/09/2016 pub. 20/09/2016 numac 2016015111 bron federale overheidsdienst buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking Koninklijk besluit betreffende de niet-gouvernementele samenwerking sluiten betreffende de niet-gouvernementele samenwerking heeft de lijst van niet-subsidieerbare kosten teruggebracht van 44 naar 17, waarbij de lijst van niet in aanmerking komende kosten van de Europese Unie als referentie is genomen. Met het oog op volledige duidelijkheid over het standpunt inzake het niet in aanmerking voor subsidiëring nemen van dat soort kosten, werd besloten ze opnieuw op te nemen in de lijst in bijlage 4. Die bezorgdheid is onder meer toe te schrijven aan de gevolgen van de Publifin-affaire in 2017. - De "afschrijvingen" worden toegevoegd aan de lijst van niet-subsidieerbare kosten omdat de investeringen waarop een programma betrekking heeft, volledig ten laste van het programma komen: gekapitaliseerde investeringen ten laste van het programma moeten in het jaar van uitgave worden geboekt en maken dus deel uit van de kosten ten laste van het programma. Bijgevolg worden afschrijvingen expliciet uitgesloten uit de kosten ten laste van het programma. - De "huisvestingstoelagen voor huiseigenaren" worden toegevoegd aan de lijst van niet-subsidieerbare kosten om situaties te voorkomen waarin aan expats een toelage zou worden toegekend hoewel ze eigenaar zijn van hun woning. De toevoeging van deze niet-subsidieerbare kosten maakt het mogelijk de regeling voor de expats die door de ANGS'en worden tewerkgesteld, in overeenstemming te brengen met de regeling die geldt voor expats van het Belgische openbaar ambt.

Artikel 30 - Toevoeging van bijlage 5 In overeenstemming met artikel 1, 23°, teneinde het niveau en de structurering van de voor de budgetposten verwachte informatie te expliciteren, zullen de categorieën die zij bestrijken en hun opbouw voortaan worden beschreven op basis van modellen van budgettabellen voor de operationele kosten en voor de beheerskosten, die in een nieuwe bijlage bij het koninklijk besluit zullen worden opgenomen. Die bijlage zal de vijfde bijlage bij het koninklijk besluit vormen.

Ik heb de eer te zijn, Sire, Van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaar, De Minister van Ontwikkelingssamenwerking, M. KITIR

7 OKTOBER 2021. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 11 september 2016Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 11/09/2016 pub. 20/09/2016 numac 2016015111 bron federale overheidsdienst buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking Koninklijk besluit betreffende de niet-gouvernementele samenwerking sluiten betreffende de niet-gouvernementele samenwerking FILIP, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de Grondwet, artikel 108;

Gelet op de wet van 19 maart 2013Relevante gevonden documenten type wet prom. 19/03/2013 pub. 12/04/2013 numac 2013015084 bron federale overheidsdienst buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking Wet betreffende de Belgische Ontwikkelingssamenwerking sluiten betreffende de Belgische Ontwikkelingssamenwerking, de artikelen 26 en 27;

Gelet op het koninklijk besluit van 11 september 2016Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 11/09/2016 pub. 20/09/2016 numac 2016015111 bron federale overheidsdienst buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking Koninklijk besluit betreffende de niet-gouvernementele samenwerking sluiten betreffende de niet-gouvernementele samenwerking;

Gelet op het advies van de inspecteur van Financiën, gegeven op 29 juni 2021;

Gelet op het akkoord van de minister van begroting gegeven op 6 september 2021;

Gelet op het advies nr. 69.886/2/V van de Raad van State, gegeven op 25 augustus 2021 met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;

Op voordracht van de Minister van Ontwikkelingssamenwerking, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.In artikel 1 van het koninklijk besluit van 11 september 2016Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 11/09/2016 pub. 20/09/2016 numac 2016015111 bron federale overheidsdienst buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking Koninklijk besluit betreffende de niet-gouvernementele samenwerking sluiten betreffende de niet-gouvernementele samenwerking worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° De bepaling onder 8° wordt vervangen als volgt: "8° "impact": mate waarin de interventie belangrijke effecten met een ruime reikwijdte, positief of negatief, al dan niet opzettelijk, heeft voortgebracht of zou moeten voortbrengen;"; 2° in de bepaling onder 18° wordt de punt vervangen door een puntkomma;3° het artikel wordt aangevuld met de bepalingen onder 19° tot 23°, luidende: "19° "programmeringscyclus": de vijfjarencyclus voor de uitvoering van de interventies van de niet-gouvernementele samenwerking;20° "een individueel programma" : een programma dat door een erkende organisatie alleen wordt ingediend krachtens artikel 27, § 2 van de wet;21° "een gemeenschappelijk programma": een programma dat door meerdere erkende organisaties wordt ingediend krachtens artikel 27, § 2 van de wet;22° "budgetlijn": een vorm van uitsplitsing van de operationele kosten die de volgende bedragen vermeldt: a) de bedragen die ter beschikking worden gesteld aan partners op basis van een partnerschapsovereenkomst of van een memorandum of understanding;b) de bedragen die ter beschikking worden gesteld aan derde organisaties op basis van een samenwerkingsovereenkomst;c) de bedragen die een plaatselijk coördinatiekantoor van de aanvragende organisatie uitgeeft;d) de bedragen die het hoofdkantoor van de aanvragende organisatie uitgeeft;23° "budgetpost": een onderverdeling van een algemene budgetrubriek. De specifieke categorieën die overeenstemmen met de budgetposten zijn in bijlage 5 beschreven.".

Art. 2.In artikel 9 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° paragraaf 1 wordt vervangen als volgt: " § 1.Eens in de vijf jaar kan een organisatie per aangetekende zending aan de minister een vraag tot erkenning indienen, ten laatste 24 maanden vóór het begin van de volgende programmeringscyclus. De organisatie maakt ook een kopie van de aangetekende zending voor de minister over aan de administratie langs elektronische weg."; 2° paragraaf 3 wordt vervangen als volgt: " § 3.De toetsing van de performantie van het systeem van organisatiebeheersing bedoeld in artikel 2 zal eens in de 5 jaar worden georganiseerd.

Een hertoetsing van de performantie van het systeem van organisatiebeheersing bedoeld in artikel 10, § 1 kan op elk moment tijdens de geldigheidsduur van de erkenning worden georganiseerd.

De toetsing van de performantie van het systeem van organisatiebeheersing wordt uitgevoerd door de administratie op basis van een externe expertise.

De administratie en de externe expert die daarvoor is gemandateerd formuleren hun advies op basis van de documenten opgesomd in bijlage 3 en op basis van verificaties ter plaatse."

Art. 3.Artikel 11 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt: "

Art. 11.Een institutionele dialoog wordt georganiseerd tussen de erkende organisatie en de administratie om op zijn minst de evolutie van de organisatie en van het programma dat wordt uitgevoerd op te volgen.

De institutionele dialoog wordt minstens drie keer per programmeringscyclus georganiseerd, alsook op verzoek van de erkende organisatie of van de administratie, en hoogstens 5 keer per programmeringscyclus.".

Art. 4.In artikel 12 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° paragraaf 1 wordt vervangen als volgt: " § 1.Een gemeenschappelijk strategisch kader heeft een geldigheidsduur van vijf jaar vanaf de eerste januari volgend op zijn datum van goedkeuring. De inwerkingtreding van de gemeenschappelijke strategische kaders vormt het startpunt van de programmeringscyclus."; 2° het artikel wordt aangevuld met een paragraaf 3, luidende: " § 3.Op gemotiveerde basis kan worden afgeweken van de geldigheidsduur vermeld in de eerste paragraaf, met inbegrip van de datum waarop de termijn ingaat, via het besluit dat de minister heeft genomen zoals vastgelegd in artikel 14, § 4, eerste lid.".

Art. 5.Artikel 14, § 4 van hetzelfde besluit wordt aangevuld met een lid, luidende: "Wanneer één of meer onderdelen van dit GSK als zwak worden beoordeeld tijdens de beoordeling, zal de goedkeuring van het GSK een verbetertraject bevatten dat wordt opgevolgd gedurende de in artikel 15, § 3, eerste lid bedoelde strategische dialogen.".

Art. 6.In artikel 15 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in paragraaf 3 wordt het eerste lid vervangen als volgt: " § 3.De administratie organiseert een strategische dialoog met de bij een GSK betrokken erkende organisaties, minimaal over de opvolging van de evolutie van het GSK en van collectieve leerprocessen met betrekking tot de operationalisering ervan binnen de lopende programma's, alsook over het verbetertraject zoals voorzien in artikel 14, § 4, derde lid indien van toepassing. "; 2° een nieuw als volgt luidend lid wordt tussen het eerste lid en het tweede lid ingevoegd: "De strategische dialoog wordt minstens in 3 van de 5 jaren georganiseerd alsook op verzoek van de referente organisatie of van de administratie, en hoogstens 5 keer tijdens de geldigheidsduur van het GSK.".

Art. 7.Artikel 16 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt: "

Art. 16.De als federatie erkende organisaties voorzien in de subsidieaanvraag beoogd in artikel 26 de dekking van de aan de GSK's verbonden kosten die worden gemaakt door de referente organisaties, overeenkomstig artikel 24, 4°.

Het vijfjarenbudget van de personeelskosten en werkingskosten bestemd voor de activiteiten en de coördinatie van de GSK's door de referente organisaties, kent een plafond van hoogstens 1 voltijds equivalent voor 5 jaar per goedgekeurd GSK, overeenkomstig de berekeningswijze voorzien in artikelen 28, § 3 en 39.

De federaties stellen de verdeling van de middelen tussen de referente organisaties voor in de subsidieaanvraag.".

Art. 8.In artikel 18 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° paragraaf 1 wordt vervangen als volgt: " § 1.Een individueel programma kent, op het ogenblik van de aanvraag, een gemiddeld jaarlijks budget van ten minste 2.000.000 euro.

Een individueel programma dat alleen ontwikkelingseducatie betreft, kent, op het ogenblik van de aanvraag, een gemiddeld jaarlijks budget van ten minste 750.000 euro.

Een gemeenschappelijk programma kent, op het ogenblik van de aanvraag, een gemiddeld jaarlijks budget van ten minste 100.000 euro."; 2° in paragraaf 4 wordt het woord `coherent,' tussen de woorden `relevant,' en `doeltreffend,' ingevoegd.

Art. 9.In artikel 20 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in paragraaf 1 wordt het eerste lid vervangen als volgt: " § 1.De erkende organisatie dient per programmeringscyclus één aanvraag tot subsidiëring van een programma in ofwel bij de administratie, ofwel bij de federatie van wier gegroepeerde aanvraag ze deel wenst uit te maken."; 2° paragraaf 2 wordt vervangen als volgt: " § 2.De aanvraag bevat een nauwkeurig budget zoals bedoeld in artikel 27, § 2, derde lid, 6° van de wet, dat aan de volgende eisen voldoet: 1° de operationele kosten worden per outcome gedetailleerd, met vermelding van de budgetlijnen en budgetposten;2° elke budgetlijn van de operationele kosten vermeldt de algemene budgetrubrieken;3° de beheerskosten worden voor het gehele programma samengenomen en vermelden de algemene budgetrubrieken en de budgetposten;4° de administratiekosten worden voor het gehele programma samengenomen en vermelden de algemene budgetrubrieken;5° het budget voor de structuurkosten is forfaitair vastgelegd op 7% van de directe kosten. Wanneer het een gemeenschappelijk programma betreft, laat zijn budget toe om duidelijk het deel te bepalen dat aan elke aanvrager toekomt.".

Art. 10.Artikel 21 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt: "De federatie die een gegroepeerde aanvraag indient, voert een voorlopige objectieve analyse uit waarin wordt vastgesteld in hoeverre de individuele programma's die daar deel van uitmaken voldoen aan de criteria beoogd in artikel 27, § 2, derde lid van de wet, en aan de bepalingen van artikelen 18 en 20.

Deze analyse omvat: 1° een beschrijving van de werkwijzen en van de procedure van de analyse; 2° een voorlopige analyse voor elk individueel programma.".

Art. 11.In artikel 22 van hetzelfde besluit wordt paragraaf 1 vervangen als volgt: " § 1. De subsidieaanvraag van een programma wordt uiterlijk op 1 augustus van het jaar voorafgaand aan het aanvangsjaar van de programmeringscyclus, via aangetekende zending of langs elektronische weg ingediend bij de administratie.

De gegroepeerde subsidieaanvraag wordt uiterlijk op 15 oktober van het jaar voorafgaand aan het aanvangsjaar van de programmeringscyclus, via aangetekende zending of langs elektronische weg ingediend bij de administratie.".

Art. 12.In artikel 24, eerste lid, onder 6° van hetzelfde besluit wordt het woord "voorlopige" tussen de woorden "de" en "analyse" ingevoegd.

Art. 13.In artikel 25 van hetzelfde besluit wordt de bepaling onder 4° vervangen als volgt: "4° de platformen installeren, coördineren en animeren die toezien op en als expertisepool optreden voor passende thema's die voorzien zijn door artikel 2, § 2, 3° van het koninklijk besluit van 2 april 2014Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 02/04/2014 pub. 22/04/2014 numac 2014015086 bron federale overheidsdienst buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking Koninklijk besluit betreffende de oprichting van een Adviesraad inzake beleidscoherentie ten gunste van ontwikkeling type koninklijk besluit prom. 02/04/2014 pub. 30/04/2014 numac 2014015104 bron federale overheidsdienst buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking Koninklijk besluit tot oprichting van de Adviesraad Gender en Ontwikkeling sluiten betreffende de oprichting van een Adviesraad inzake beleidscoherentie ten gunste van ontwikkeling en door artikel 2, § 2, 2° van het koninklijk besluit van 2 april 2014Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 02/04/2014 pub. 22/04/2014 numac 2014015086 bron federale overheidsdienst buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking Koninklijk besluit betreffende de oprichting van een Adviesraad inzake beleidscoherentie ten gunste van ontwikkeling type koninklijk besluit prom. 02/04/2014 pub. 30/04/2014 numac 2014015104 bron federale overheidsdienst buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking Koninklijk besluit tot oprichting van de Adviesraad Gender en Ontwikkeling sluiten tot oprichting van de Adviesraad Gender en Ontwikkeling.".

Art. 14.In artikel 29, paragraaf 4 van hetzelfde besluit worden de woorden "van het goedgekeurde budget" tussen de woorden "directe kosten" en ". De beheerskosten" ingevoegd.

Art. 15.In artikel 30 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° paragraaf 2 wordt opgeheven;2° het derde lid van paragraaf 3 wordt geschrapt;3° paragraaf 4 wordt vervangen als volgt: " § 4.De te valoriseren middelen worden vastgelegd als een directe kost.

De middelen die de organisatie voor valorisatie indient, moeten in de subsidieaanvraag beschreven staan. De berekeningsmethode moet op een objectieve verantwoording gebaseerd zijn, op basis van de kost van de commerciële oplevering van soortgelijke goederen of diensten, verminderd met de eventuele afschrijvingen.

Tot 120 dagen vóór het einde van het programma kan de organisatie op elk moment een aanvraag tot aanpassing van de beschrijving van de te valoriseren middelen en van de berekeningswijze indienen. De directeur van de directie die binnen de administratie bevoegd is voor de niet-gouvernementele samenwerking doet binnen een termijn van 60 dagen na het ontvangen van de aanvraag uitspraak over de aanvraag. Indien een antwoord binnen die termijn uitblijft, wordt de aanpassing beschouwd als aanvaard.

Indien valorisatie wordt gevraagd voor de prestaties van vrijwilligerswerk, moeten de organisatie en de vrijwilliger zich schikken naar alle bepalingen van de wet van 3 juli 2005Relevante gevonden documenten type wet prom. 03/07/2005 pub. 29/08/2005 numac 2005022674 bron federale overheidsdienst sociale zekerheid Wet betreffende de rechten van vrijwilligers sluiten betreffende de rechten van vrijwilligers en haar uitvoeringsbesluiten.".

Art. 16.Artikel 31 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt: "

Art. 31.§ 1. De bijkomende opbrengsten kunnen in 4 categorieën worden onderscheiden: 1° categorie 1: bijkomende opbrengsten die bestaan uit de positieve creditrenten die door de subsidies worden gegenereerd en de bijkomende opbrengsten die de lasten toegekend aan een programma verkleinen, zoals teruggevorderde belastingen of verzekeringen;2° categorie 2: bijkomende opbrengsten die gegenereerd worden door de verkoop van activa waarvan de verwerving ten laste is van het programma zoals meubilair of een voertuig;3° categorie 3: bijkomende opbrengsten die gegenereerd worden door de verkoop van goederen of van diensten ten laste van het programma;4° categorie 4: bijkomende opbrengsten die gegenereerd worden door het delen van kosten, zoals de opbrengsten van het onderverhuren van een gebouw waarvan de huur ten laste is van het programma, voor zover het onderverhuren van allerlei aard aan zichzelf overeenkomstig bijlage 4, 12° niet in aanmerking komt als gesubsidieerde kost. § 2. De bijkomende opbrengsten van het programma worden aan een van de volgende behandelingen onderworpen: 1° hetzij worden ze direct afgetrokken van de gesubsidieerde directe kosten, naar rato van de subsidie;2° hetzij worden ze in de boekhouding van de gesubsidieerde organisatie opgenomen naar rato van de subsidie, op een wijze die traceerbaar is, gedurende een periode van het begin van het programma tot 5 jaar na het einde van het programma. § 3. De bijkomende opbrengsten kunnen tot 50% van de eigen inbreng van het programma vormen als ze uitdrukkelijk zijn voorzien in het financieringsplan van het programma.

Tot 120 dagen vóór het einde van het programma kan de organisatie op elk moment een aanvraag indienen voor de aanpassing van de bijkomende opbrengsten die zijn voorzien in het financieringsplan. De directeur van de directie die binnen de administratie bevoegd is voor de niet-gouvernementele samenwerking doet binnen een termijn van 60 dagen na ontvangst van de aanvraag uitspraak over de aanvraag. Indien een antwoord binnen die termijn uitblijft, wordt de aanpassing beschouwd als aanvaard.

Art. 17.In artikel 32 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in paragraaf 2, eerste lid wordt de bepaling onder 3° vervangen als volgt: "3° dit financieel rapport toont een niet-besteed saldo van het programma dat lager is dan 25% van de laatste verantwoorde schijf van het programma, met inbegrip van de subsidie en, indien van toepassing, van de eigen inbreng."; 2° in paragraaf 3, eerste lid wordt de bepaling onder 1° vervangen als volgt: "1° een uitgavenstaat voorleggen die aantoont dat het niet-bestede saldo van het programma lager is dan 25% van de laatste uitbetaalde schijf van het programma met inbegrip van de subsidie en, indien van toepassing, van de eigen inbreng;"; 3° paragraaf 3 wordt aangevuld met een lid, luidende: "In het laatste jaar van het programma kan de organisatie betaling van de schijf ontvangen door een uitgavenstaat die het niet-bestede saldo van het programma op de datum van de indiening aantoont te combineren met een schuldvordering die is verlaagd met het deel van het saldo van het programma dat het in paragraaf 2, eerste lid, 3° voorziene te verantwoorden minimum overschrijdt.Deze verlaging van de schuldvordering is onherroepelijk en betekent een vrijwillige verlaging van het budget van het programma en het bedrag van de subsidie."; 4° paragraaf 4 wordt vervangen als volgt: " § 4.Als in het laatste jaar van het programma een schuldvordering conform §§ 2 of 3 niet vóór 1 juli wordt ingediend, is een verlaging van de schuldvordering conform § 3, derde lid verplicht.

Deze verlaagde schuldvordering kan tot 90 dagen vóór het einde van het programma worden ingediend. Indien er binnen deze termijn geen schuldvordering is ingediend, wordt de organisatie geacht onherroepelijk te hebben afgezien van de laatste schijf."; 5° paragraaf 6 wordt vervangen als volgt: " § 6.Wanneer het een gemeenschappelijk programma betreft, wordt het voldoen aan de voorwaarden voor het vrijgeven van de schijven van elke organisatie op het niveau van elke organisatie beoordeeld.".

Art. 18.Artikel 34 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt: "

Art. 34.§ 1. De middelen worden besteed conform het goedgekeurde budget en programma. § 2. Budgetaanpassingen kunnen op elk moment worden aangevraagd, tot 120 dagen vóór het einde van het programma. § 3. De goedkeuring van de aanpassingen door de directeur van de directie die binnen de administratie bevoegd is voor de niet-gouvernementele samenwerking is enkel vereist als de voorgestelde wijzigingen de volgende limieten overschrijden: 1° toegestane afwijking voor het totaal van een budgetpost of budgetlijn binnen een outcome: vrij; 2° toegestane afwijking voor het totaal van een algemene budgetrubriek, binnen een outcome of de beheerskosten: de grootste afwijking tussen -30% tot +30% en € -10.000 tot € +10.000; 3° toegestane afwijking voor het totaal van een outcome binnen een GSK: de grootste afwijking tussen -20% tot +20% en € -10.000 tot € +10.000; 4° toegestane afwijking voor het totaal van een GSK: de grootste afwijking tussen -10% tot +10% en € -10.000 tot € +10.000; 5° toegestane afwijking voor een niet door een GSK gedekte outcome: -100% tot + 0%. Deze limieten worden berekend op basis van het initiële meerjarige budget van het programma. Hun nakoming wordt geverifieerd door de vergelijking van het initiële meerjarige budget met de totale aanpassingen. § 4. Elke budgetwijziging die de limieten bedoeld in paragraaf 3 overschrijdt of die leidt tot de overschrijding ervan, of die niet in paragraaf 3 wordt voorzien, moet worden goedgekeurd door de directeur van de directie die binnen de administratie bevoegd is voor de niet-gouvernementele samenwerking, overeenkomstig het ministerieel besluit van 30 april 2019 houdende delegaties van bevoegdheden inzake financiële aangelegenheden binnen de Federale Overheidsdienst Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, die binnen een termijn van 60 dagen uitspraak doet. Indien een antwoord binnen die termijn uitblijft, wordt de aanpassing beschouwd als aanvaard.".

Art. 19.In artikel 35 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° de bepaling onder 1° wordt aangevuld met een lid, luidende: "Voor de huisvestingstoelagen bestaat het bewijsstuk uit de ondertekende huurovereenkomst.": 2° de bepaling onder 2° wordt vervangen als volgt: "2° zij is noodzakelijk om de outcomes van het programma te bereiken of om het programma te beheren, en wordt aangegaan conform het goedgekeurde budget en programma, tijdens de uitvoering ervan;"; 3° de bepaling onder 6° wordt vervangen als volgt: "6° zij wordt niet als niet-subsidieerbare kosten vermeld in de lijst in bijlage 4 aangaande de niet-subsidieerbare kosten, tenzij er wordt voldaan aan de drie volgende voorwaarden: a) de uitgave of de aard van kosten is noodzakelijk voor het bereiken van de outcomes of voor het beheer van het programma;b) er wordt aangetoond dat elke frauduleuze intentie is uitgesloten; c) de uitgave of de aard van kosten wordt expliciet toegelaten in het subsidiebesluit of kreeg voorafgaand de goedkeuring van de Directeur-generaal van de Directie-Generaal Ontwikkelingssamenwerking, waarvoor het gunstige advies van de Inspectie van Financiën werd verkregen."; 4° het artikel wordt aangevuld met drie leden, luidende: "In afwijking van lid 1, 2°, mogen de kosten voor een finale audit en een finale externe evaluatie van het programma worden gemaakt na de uitvoeringsperiode van het programma, mits de volgende twee cumulatieve voorwaarden in acht worden genomen: 1° de uitgave wordt gedekt door een reeds bestaand contract of een contract dat tijdens de uitvoeringsperiode van het programma werd afgesloten;2° de prestatie waar de uitgave betrekking op heeft, wordt voltooid en gefactureerd vóór de uiterste datum van indiening van het financieel verantwoordingsrapport dat is voorzien in artikel 47, § 1. De uitgaven verbonden aan de terugkeer naar België (verhuis, vliegtickets) na een expatriëring voor contracten van meer dan 12 maanden kunnen ook worden gemaakt na de uitvoeringsperiode van het programma, mits is voldaan aan de twee cumulatieve voorwaarden die zijn voorzien in het tweede lid.

Het is mogelijk een uitgave te verdelen onder en ten laste te zetten bij verschillende organisaties, mits is voldaan aan de volgende cumulatieve voorwaarden: 1° de betrokken organisaties zijn geassocieerd door een partnerschaps- of samenwerkingsovereenkomst;2° in de boekhoudingen van de geassocieerde organisaties zijn de benamingen van de uitgaven die worden verdeeld, expliciet en coherent overgenomen; 3° het bewijsstuk wordt bewaard op het hoofdkantoor van de organisatie die het heeft geëndosseerd, samen met het bewijs van bijdrage van de geassocieerde organisaties, en de geassocieerde organisaties bewaren de bewijsstukken die hun bijdrage staven aan de organisatie die de uitgave heeft gedaan.".

Art. 20.In artikel 35 van de Nederlandse versie van hetzelfde besluit wordt de bepaling onder 3° vervangen als volgt: "3° zij voldoet aan de bepalingen van de toepasselijke fiscale en sociale regelgeving en die van overheidsopdrachten en is conform de interne regels van de gesubsidieerde organisatie;".

Art. 21.In artikel 37 van de Nederlandse versie van hetzelfde besluit wordt de bepaling onder 2° vervangen als volgt: "2° zij voldoet aan de bepalingen van de toepasselijke fiscale en sociale regelgeving en die van overheidsopdrachten en is conform de interne regels van de gesubsidieerde organisatie;".

Art. 22.In artikel 37 van hetzelfde besluit wordt de bepaling onder 4° vervangen als volgt: "4° zij wordt niet als niet-subsidieerbare kosten vermeld in de lijst in bijlage 4 aangaande de niet-subsidieerbare kosten, tenzij er wordt voldaan aan de drie volgende voorwaarden: a) de uitgave of de aard van kosten is noodzakelijk voor het bereiken van de outcomes of voor de administratie van het programma;b) er wordt aangetoond dat elke frauduleuze intentie is uitgesloten; c) de uitgave of de aard van kosten wordt expliciet toegelaten in het subsidiebesluit of kreeg voorafgaand de goedkeuring van de Directeur-generaal van de Directie-Generaal Ontwikkelingssamenwerking, en Humanitaire Hulp waarvoor het gunstige advies van de Inspectie van Financiën werd verkregen.".

Art. 23.In artikel 42, tweede lid van hetzelfde besluit worden de woorden `of misbruiken' ingevoegd tussen de woorden `praktijken van actieve of passieve corruptie' en `zich niet voordoen'.

Art. 24.In artikel 43 van de Nederlandstalige versie van hetzelfde besluit worden de woorden `en de doelstellingen' opgeheven.

Art. 25.Artikel 46 van hetzelfde besluit wordt opgeheven.

Art. 26.In artikel 47, van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in de bepaling onder § 1er, 6° wordt de punt vervangen door een puntkomma; 2° paragraaf 1 wordt aangevuld met een 7°, luidende: "7° De lijst of lijsten van uitgaven die bij de directe kosten ten laste van de subsidie horen en, indien van toepassing, de lijst van uitgaven die bij de administratiekosten horen."; 3° paragraaf 3 wordt vervangen als volgt: " § 3.Wanneer het een gemeenschappelijk programma betreft, wordt het financieel rapport ingediend door elke organisatie die een subsidie heeft ontvangen.".

Art. 27.In artikel 49 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° paragraaf 1 wordt vervangen als volgt: " § 1.De administratie kan een audit van het financiële rapport uitvoeren, of een derde daartoe machtigen, binnen een termijn van 24 maanden na de indiening van dat rapport. De organisatie geeft bovendien toegang tot alle bewijsstukken die nuttig geacht worden door de entiteit die de audit uitvoert."; 2° paragraaf 4 van de Nederlandstalige versie van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt: " § 4.De administratie maakt jaarlijks tegen 15 november een synthese van de bevindingen bij de controles over aan de minister. Die synthese wordt in de bij artikel 52 beoogde NGSOC besproken.".

Art. 28.Artikel 53 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt: " § 1. In afwijking van artikel 18, § 3 kan de duur van het programma van een institutionele actor waarvan het programma is afgestemd op de academische kalender en dat aanving op 1 januari 2017, worden verlengd tot na het verstrijken van de geldigheidstermijn van het GSK of de GSK's waarop het zich richt, en dit uiterlijk tot 31 augustus 2022.

Indien van toepassing wordt de afwijking ingeschreven in het ministerieel subsidiebesluit. § 2. In afwijking van artikel 28, § 1, kan de Minister op gemotiveerde basis voor de programma's 2017-2021 toestaan dat de uitgaven ten laste van de eigen inbreng van een organisatie van de civiele maatschappij minder dan 20% van de directe kosten van het programma bedragen, zonder dat het totale bedrag van de subsidie die aan die organisatie is verleend, wordt gewijzigd.".

Art. 29.In bijlage 4 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° de bepaling onder 15° wordt vervangen als volgt: "opzegvergoedingen voor niet-gepresteerde opzegperiode, tenzij er een wettelijke bepaling geldt";2° in de bepaling onder 17° wordt de punt door een puntkomma vervangen;3° de bijlage wordt aangevuld met de bepalingen onder 18° tot 20°, luidende: "18° de zitpenningen;19° de afschrijvingen; 20° de huisvestingstoelagen voor de eigenaars van hun woning.".

Art. 30.In hetzelfde besluit wordt een bijlage 5 ingevoegd die als bijlage 1 is gevoegd bij dit besluit.

Art. 31.De minister bevoegd voor Ontwikkelingssamenwerking is belast met de uitvoering van dit besluit.

Brussel, 7 oktober 2021.

FILIP Van Koningswege : De Minister van Ontwikkelingssamenwerking, M. KITIR Bijlage bij het koninklijk besluit van 7 oktober 2021 tot wijziging van het koninklijk besluit van 11 september 2016Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 11/09/2016 pub. 20/09/2016 numac 2016015111 bron federale overheidsdienst buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking Koninklijk besluit betreffende de niet-gouvernementele samenwerking sluiten betreffende de niet-gouvernementele samenwerkingIn het koninklijk besluit van 11 september 2016Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 11/09/2016 pub. 20/09/2016 numac 2016015111 bron federale overheidsdienst buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking Koninklijk besluit betreffende de niet-gouvernementele samenwerking sluiten betreffende de niet-gouvernementele samenwerking wordt de bijlage 5 ingevoegd, luidende: Bijlage 5 : Budjetformaat van niet-gouvernementele samenwerkingsprogramma's 1° Operationele kosten per outcome :

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld FILIP Van Koningswege : De Minister van Ontwikkelingssamenwerking, M.KITIR

^