Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 07 maart 2013
gepubliceerd op 05 april 2013

Koninklijk besluit betreffende het gebruik van vloeibaar gemaakte petroleumgassen voor de aandrijving van auto's

bron
federale overheidsdienst mobiliteit en vervoer
numac
2013014081
pub.
05/04/2013
prom.
07/03/2013
ELI
eli/besluit/2013/03/07/2013014081/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

7 MAART 2013. - Koninklijk besluit betreffende het gebruik van vloeibaar gemaakte petroleumgassen (LPG) voor de aandrijving van auto's


VERSLAG AAN DE KONING Sire, Het ontwerp van besluit dat ik de eer heb ter ondertekening aan Uwe Majesteit voor te leggen, beoogt de vervanging van het koninklijk besluit van 9 mei 2001 betreffende het gebruik van vloeibaar gemaakte petroleumgassen (LPG) voor het aandrijven van auto's.

I. Algemeen 1. LPG (liquified petroleum gas en in het Nederlands : vloeibaar gemaakt petroleumgas) is een brandstof, samengesteld uit een mengsel van propaan en butaan, waarmee daartoe aangepaste voertuigen kunnen worden aangedreven. Deze brandstof biedt het voordeel dat hij minder 'lokale vervuilers' (koolmonoxide, verontreinigende deeltjes, ...) uitstoot dan andere brandstoffen, vooral als bij de montage van de LPG-installatie gebruik wordt gemaakt van recente technologieën. LPG bevat geen lood en stoot heel weinig zwavel uit. De CO2-uitstoot ligt beduidend lager dan die van benzinemotoren.

Een van de andere voordelen van LPG is dat het vooralsnog een van de minst dure brandstoffen op de markt is. Er wordt immers geen enkele accijns op deze brandstof geheven. Dit wordt gedeeltelijk gecompenseerd door de heffing van een bijkomende verkeersbelasting, op basis van het vermogen. De gebruiker kan dus aan de hand van een aflossingsberekening nagaan of het interessant is voor hem om zijn voertuig naar deze brandstof om te schakelen. 2. De veiligheid van de LPG-installaties werd aanzienlijk verbeterd door de invoering van het koninklijk besluit van 9 mei 2001 betreffende het gebruik van vloeibaar gemaakte petroleumgassen (LPG) voor het aandrijven van auto's. Dit besluit heeft hoge kwaliteitsnormen opgelegd door de verplichte toepassing van het VN/ECE-Reglement nr. 67 van Genève (addendum nr. 66 van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties (VN/ECE) bij het Akkoord betreffende het aannemen van eenvormige technische eisen voor wielvoertuigen, uitrustingsstukken en onderdelen die kunnen worden aangebracht en/of gebruikt op wielvoertuigen en de voorwaarden voor wederzijdse erkenning van goedkeuringen verleend conform de geldende voorschriften van dit akkoord, ondertekend te Genève op 20 maart 1958), dat een geheel van eenvormige goedkeuringsvoorwaarden vormt voor de goedkeuring van enerzijds de speciale uitrusting van auto's die vloeibaar gemaakte petroleumgassen gebruiken voor hun aandrijving en van anderzijds voertuigen die zijn uitgerust met specifieke inrichtingen voor het gebruik van vloeibaar gemaakt petroleumgas als brandstof.

Het VN/ECE-Reglement nr. 67 werd reeds gewijzigd door een reeks amendementen 01. Het doel van dit ontwerp bestaat erin de veiligheid van de LPG-installaties te vergroten en de meest recente versie van Reglement 67 van toepassing te maken.

In tegenstelling tot wat de Raad van State suggereert in het advies nr. 49.166/4, lijkt het niet noodzakelijk om over te gaan tot de integrale publicatie in het Belgisch Staatsblad van de thans op internationaal niveau van kracht zijnde VN/ECE-Reglementen nrs. 67 en 115 betreffende de goedkeuring van speciale systemen tot aanpassing aan LPG. Immers : - enerzijds herneemt het ontwerp besluit en zijn bijlagen het geheel aan reglementaire bepalingen waarvan de bekendmaking van openbaar nut is in de zin van artikel 56, paragraaf 1, vierde lid, van de gecoördineerde wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken; - anderzijds is de Europese Unie bij Besluit nr. 2000/710/EG van de Raad van 7 november 2000 toegetreden tot VN/ECE-Reglement nr. 67; overeenkomstig EU Verordening nr. 407/2011 van de Commissie van 27 april 2011 tot wijziging van Verordening EG nr. 661/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende typegoedkeuringsvoorschriften voor de algemene veiligheid van motorvoertuigen, aanhangwagens daarvan en daarvoor bestemde systemen, onderdelen en technische eenheden, wordt het VN/ECE-Reglement nr. 67 opgenomen in bijlage IV bij Verordening (EG) nr. 661/2009, waarin de VN/ECE-Reglementen (en wijzigingenreeksen en supplementen) staan vermeld waarvan de toepassing verplicht wordt voor de EG-typegoedkeuring van nieuwe typen voertuigen, aanhangwagens daarvan en daarvoor bestemde systemen, onderdelen en technische eenheden. Dus moet de goedkeuring conform het VN/ECE-Reglement nr. 67 worden beschouwd als een EG-goedkeuring (artikel 4 van Verordening nr. 611/2099).

Het toepassingsgebied van Verordening (EU) nr. 661/2009 - en uitgaande van Reglement nr. 67 zoals bedoeld in bijlage IV van Verordening 661/2009 - beperkt zich echter tot de nieuwe voertuigen en de nieuwe systemen, onderdelen en technische eenheden die voor deze voertuigen bestemd zijn.

Bepaalde voertuigen kunnen echter nog na hun ingebruikneming worden omgebouwd voor het gebruik van dit verbrandingstype. Dit ontwerp beoogt dan ook om een hoog veiligheidsniveau van deze voertuigen te waarborgen door de naleving van de normen van Reglement nr. 67 voor deze voertuigen op te leggen. 3. Dankzij de technische vooruitgang en de toepassing van deze strenge technische normen ligt het brand- en ontploffingsgevaar bij LPG-reservoirs momenteel niet meer hoger dan bij benzinereservoirs. Om het gebruik van LPG aan te moedigen, werd de toegang tot gesloten parkeergebouwen, die vroeger vaak verboden waren voor LPG-voertuigen, geregeld. Het koninklijk besluit van 17 mei 2007 stelt nu de maatregelen vast voor de preventie van brand en ontploffing waaraan de gesloten parkeergebouwen moeten voldoen om ze geschikt te maken als parkeerruimte voor LPG-voertuigen.

De brandweerdiensten eisen niettemin dat LPG-voertuigen gemakkelijk kunnen worden geïdentificeerd (vignet).

Het ontwerp beoogt dus een verbetering van de reglementaire bepalingen inzake de identificatie van deze voertuigen. 4. Het ontwerp strekt er ook toe om rekening te houden met de technologische ontwikkelingen, met name op brandstofvlak, teneinde de installatie van een LPG-uitrusting op dieselvoertuigen mogelijk te maken. Ten slotte beoogt dit ontwerp om de verplichtingen die van toepassing zijn op de erkende installateurs, monteurs of op de keuringsinstellingen en examencentra te verduidelijken, zodat wanneer deze niet worden nageleefd dit kan leiden tot een weigering of een intrekking van de erkenning.

In het streven naar een duidelijke tekst werd het koninklijk besluit van 9 mei 2001 volledig herschreven en herwerkt. Dit gebeurde in overleg met alle in deze sector betrokken partijen.

II. Bespreking van het ontwerp Het ontwerp van koninklijk besluit is onderverdeeld in vier titels : - de algemene bepalingen; - de LPG-installatie; - de erkenning; - de slotbepalingen, overgangsbepalingen en opheffingen.

TITEL I. - Algemene bepalingen 5. Artikel 1 definieert de verschillende termen, die in het ontwerp worden gebruikt. Dit artikel herneemt de relevante definities uit het artikel 1 van het koninklijk besluit van 9 mei 2001.

TITEL II. - De LPG-installatie Deze titel wordt opgesplitst in zes hoofdstukken. 6. Hoofdstuk I (artikel 2) stelt de criteria vast waaraan de LPG-installaties en hun onderdelen moeten voldoen. Deze moeten worden goedgekeurd overeenkomstig de voorschriften van het ECE-Reglement nr. 67 van Genève en zijn reeks 01 van amendementen (de meest recente versie) (verder afgekort als « R67.01 » of « Reglement 67 » in het corpus van dit ontwerpbesluit).

Het koninklijk besluit van 9 mei 2001 vereist reeds de naleving van ECE-Reglement nr. 67 (R67.01). Dit besluit is in werking getreden op 1 juli 2001. In elk geval werden de onderdelen goedgekeurd volgens R67.00 nog aanvaard voor de voertuigen uitgerust met een LPG-installatie, waarvan de plaatsing en aanbieding ter eerste keuring bij een keuringsstation werd gerealiseerd in de loop van het eerste jaar waarin het besluit van 9 mei 2001 (dus van 1 juli 2001 tot 30 juni 2002) van toepassing was. Daarom draagt het, in tegenstelling tot wat wordt gesuggereerd door de Raad van State in het voornoemd advies, de voorkeur om in artikel 2, paragraaf 1, van het ontwerp, de verwijzing naar de datum van 1 juli 2002 te behouden.

Een nauwkeuriger onderscheid wordt gemaakt tussen de typegoedkeuring van voertuigen die oorspronkelijk al met een LPG-installatie zijn uitgerust, en de goedkeuringsprocedure voor LPG-installaties die op reeds goedgekeurde voertuigen worden gemonteerd.

Tot voor kort waren enkel benzinevoertuigen met een LPG-installatie uitgerust. Voortaan is het dankzij de technologische vooruitgang ook mogelijk om dieselvoertuigen geschikt te maken voor het gebruik van LPG. Vandaar is het ook nuttig om in paragraaf 5 aan te geven dat het kan gaan om monofuel- of multifuelvoertuigen (generieke terminologie, zonder verwijzing naar een specifieke brandstof), weliswaar onder voorbehoud van de naleving van de bepalingen van het ontwerpbesluit en zijn bijlagen. 7. Hoofdstuk II (artikel 3) beschrijft de goedkeuringsprocedure voor een type van LPG-uitrusting of van een onderdeel ervan of voor een type van auto, wat betreft de LPG-installatie.8. Hoofdstuk III (artikelen 4 tot 7) bepaalt de verplichtingen inzake de montage en de verwijdering, maar ook wat betreft het onderhoud en de herstelling van een LPG-installatie. 8.1. De montage van een LPG-installatie (artikel 4) moet zoals vanouds aan erkende monteurs worden toevertrouwd. Even eraan herinneren dat dit niet betekent dat een leerling of een niet-erkend mecanicien niet mag meehelpen aan de montage, maar de ononderbroken aanwezigheid van een erkende monteur is hierbij wel steeds vereist.

Dit betreft echter enkel de montage van een LPG-installatie op een reeds goedgekeurd voertuig. De oorspronkelijke montage van de LPG-installatie door autoconstructeur (meestal aan de lopende band in de fabriek) valt hier niet onder.

De verplichting om via een erkend installateur te passeren, geldt evenmin voor voertuigen die uit een andere lidstaat zijn ingevoerd en waarvoor er conform Reglement 67 een typegoedkeuring werd verkregen, of waarvan de montage van de installatie voldoet aan een norm die door deze andere lidstaat werd goedgekeurd in het raam van een systeem dat gelijkwaardige garanties kan bieden op het vlak van doeltreffendheid en dat beantwoordt aan de technische voorschriften die een gelijkwaardig veiligheidsniveau waarborgen.

Voor wat betreft de verwijdering, het onderhoud en de herstelling van een LPG-installatie (oorspronkelijke en niet-oorspronkelijke) geldt dat dit slechts mag door een erkend installateur (artikelen 5 en 6) worden uitgevoerd, behalve wat betreft het onderhoud van klasse 2 (weinig gevaarlijk). 8.2. De verplichtingen inzake montage en herstelling zijn naargelang van de betrokken LPG-installatie, uitvoeriger beschreven in het R67.01 of de bijlage C. Wat de bijlage C betreft, blijven de vorige normen van toepassing, met voorbehoud van de bepalingen over : - de vervanging van de buigzame vulleidingen (punt 10, § 1), die nu niet meer om de vijftien jaar, maar ten minste om de tien of om de zes jaar moeten worden vervangen naargelang de brandstoftank al dan niet in de koffer of een niet-openvouwbaar compartiment is gemonteerd; - de afschaffing van de wijze van bevestiging van de niet onder druk zijnde leidingen (punt 10, § 1, van bijlage C bij het opgeheven koninklijk besluit van 9 mei 2001). - multifuelvoertuigen (punt 12). 8.3. Artikel 7 beschrijft het getuigschrift dat bij het voertuig blijft en dat bewijst dat het voertuig voor LPG werd omgevormd.

Het model van dit getuigschrift is vastgelegd in bijlage D; het verschilt naargelang het om de montage van een LPG-installatie (deel 1), of een wijziging van of ingreep aan deze installatie (deel 2), of nog, om de volledige verwijdering van deze installatie (deel 3) gaat.

Er moet geen enkel montagegetuigschrift worden afgegeven voor nieuwe voertuigen zoals bedoeld in artikel 2, paragraaf 2, van het ontwerpbesluit, dat wil zeggen voertuigen die voor wat betreft de (oorspronkelijke) LPG-installatie zijn goedgekeurd, conform de bepalingen van deel II van Reglement 67, aangezien er in dit stadium nog geen enkele erkende installateur aan te pas kwam.

De voertuigen ingevoerd uit een andere lidstaat behorend tot de Europese Economische Ruimte en waarvoor een lidstaat (die niet België is) een typegoedkeuring conform Reglement 67 heeft toegekend, moeten niet langer beschikken over een montagegetuigschrift (deel 1). 9. Hoofdstuk IV (artikels 8 tot 10) legt de verplichtingen vast inzake technische keuring. 9.1. Artikel 8 maakt in de eerste paragraaf nog steeds het onderscheid tussen een auto met EG-goedkeuring, die door de constructeur met een LPG-installatie werd uitgerust (en waarvan de dichtheid moet niet meer worden gecontroleerd), en alle andere voertuigen (waarvan de installatie volledig moet nog worden gecontroleerd, zoals beschreven in de paragraaf 3).

Paragraaf 2 van artikel 8 somt de gevallen op die een nieuwe volledige technische keuring van de installatie vereisen (ingreep aan de installatie of beschadiging van de installatie). Bij beschadiging van de LPG-installatie mag de houder van het voertuig de controle voortaan laten uitvoeren in het autokeuringstation van zijn keuze, terwijl hij tot nu toe verplicht was naar het dichtstbijzijnde autokeuringstation te gaan.

De erkende installateur heeft een informatieplicht inzake de verplichting om bij de technische keuring langs te gaan. 9.2. Indien, volgens de technische keuring, de LPG-installatie aan de normen beantwoordt, wordt het getuigschrift van montage of van ingreep gevalideerd (artikel 8 paragraaf 4). Naast de validatie van het getuigschrift van montage of van ingreep reikt de technische keuring, zoals aan elk voertuig, een keuringsbewijs uit. Dit document blijft geldig tot de volgende periodieke keuringsdatum (zelfde frequentie als voor de andere voertuigen).

Als echter blijkt dat de installatie niet conform is, zal de technische keuring uiteraard een rood keuringsbewijs afgeven. 9.3. Wanneer het LPG-voertuig aan de toepasbare normen beantwoordt, wordt samen met het keuringsbewijs, een zelfklevend en onvernietigbaar vignet afgegeven (artikel 9 en bijlage E). Dit vignet attesteert dat het voertuig de nieuwe LPG-normen eerbiedigt en moet op de voorruit worden aangebracht. Dit vignet werd reeds ingevoerd door het besluit van 9 mei 2001. 9.4. Het artikel 10 betreft in het bijzonder de voertuigen waarvan de LPG-installatie werd verwijderd. 10. Hoofdstuk V (artikel 11) legt de verplichting op om een etiket aan te brengen op de achterzijde van ieder LPG-voertuig.Bijlage F bepaalt het model van dit etiket.

Dit etiket moet ervoor zorgen dat deze voertuigen nog beter kunnen worden geïdentificeerd, met name in het raam van de brandbestrijding in gesloten parkeergebouwen. 11. Hoofdstuk VI (artikel 12) betreft de wederbeproeving en de periodiciteit ervan. Het principe van een hydraulische wederbeproeving van de installatie blijft behouden.

Teneinde onze normen zoveel mogelijk bij die van de aangrenzende landen te laten aansluiten, zal deze test niet langer om de vijftien jaar, maar om de tien of zes jaar plaatsvinden, afhankelijk van het gegeven of de brandstoftank zich al of niet in de koffer of een niet-openvouwbaar compartiment bevindt.

Dit voorstel om de periodiciteit te verkorten, wordt ook fel gesteund door de erkende keuringsinstellingen die ter zake over een aanzienlijke beroepservaring beschikken. Zo is het immers mogelijk om de niet-conforme brandstoftanks uit de circulatie te halen voor deze een gevaar gaan vormen voor de veiligheid.

De hydraulische proef wordt vervangen door een ultrasone diktemeting bij de reservoirs met ingebouwde pomp.

De buigzame vulleidingen moeten eveneens volgens dezelfde periodiciteit als welke geldt voor de beproeving van de brandstoftank, worden vervangen.

De houders van een voertuig dat al met een LPG-installatie is uitgerust voor de inwerkingtreding van onderhavig besluit beschikken conform de voorwaarden van artikel 25, over een termijn van 2 jaar om hun LPG-installatie conform te maken. Op die manier kunnen zij de kostprijs van de vereiste werken en controles financieel opvangen.

TITEL III. - De erkenning Deze titel wordt opgesplitst in vier hoofdstukken : - LPG-installateurs; - keuringsinstellingen; - monteurs; - examencentra. 12. Hoofdstuk I (artikel 13) behoudt het principe van erkenning van de LPG-installateurs. 12.1. Bijlage B bepaalt de voorwaarden voor de erkenning (punt a), 1) en de intrekking (punt a), 6) ervan.

De erkenningsvoorwaarden blijven onveranderd ten opzichte van die welke eerder door de bijlage B bij het koninklijk besluit van 9 mei 2001 waren vastgesteld, en dit op de nieuwe, aan de LPG-installateurs opgelegde verplichtingen na : - om in een bureau van hun werkplaats verplicht te beschikken over een technische documentatie die up-to-date is, alsook over een voorraad etiketten; - om een standaarduithangbord (bijlage H) aan te brengen ter bescherming van de consument, die aldus de zekerheid heeft dat het om een erkend LPG-installateur gaat.

Bepaalde normen inzake de LPG-werkplaats werden met de hulp van de keurings-instellingen eveneens verduidelijkt.

Artikel 26 van het ontwerp bepaalt dat de vóór de inwerkingtreding van dit besluit reeds erkende LPG-installateurs erkend blijven, op voorwaarde dat zij zich binnen een termijn van zes maanden in orde stellen met hun nieuwe verplichtingen.

Punt a), 4, van bijlage B betreft meer in het bijzonder de verplichtingen van de LPG-installateur. Zo kan men de nadruk leggen op de verplichting van de installateurs om de aan de erkende keuringsinstellingen, alsook aan de ambtenaren van de overheid de toegang tot hun lokalen te verlenen. 12.2. Paragraaf 2 van artikel 13 bepaalt ook de retributies voor het onderzoek van een aanvraag tot erkenning en voor de afgifte van de eraan verbonden documenten. Deze bedragen zullen jaarlijks op basis van het gewone indexcijfer worden aangepast. 12.3. Wederom in de zorg om de bescherming van de consument werd bepaald om de toekenning en de intrekking van de erkenning in het Belgisch Staatsblad te publiceren. 12.4. Paragraaf 5 betreft de erkenning, als LPG- installateur, van de scholen die deze specialisatie inrichten.

De voertuigen die door deze scholen met LPG worden uitgerust, mochten tot nu toe niet in het verkeer worden gebracht, daar deze scholen niet als installateurs konden worden erkend, bij gebrek aan een inschrijving in de Kruispuntbank van Ondernemingen.

Met deze bepaling mogen bepaalde scholen voertuigen met een LPG-installatie uitrusten en moeten ze deze niet meer wegnemen wanneer de bedoelde voertuigen opnieuw in het verkeer worden gebracht. Om oneerlijke concurrentie te voorkomen, wordt het maximumaantal van de jaarlijks uit te rusten voertuigen wel beperkt tot twintig per school. 13. Hoofdstuk II (artikelen 14 tot 17) legt de voorwaarden vast voor de erkenning van de instellingen die belast zijn met de controle op de naleving van de erkenningsvoorwaarden. Dit hoofdstuk beschrijft ook de taken van deze keuringsinstellingen en de inhoud van hun verslagen (en bijgevolg de informatie die de LPG-installateurs verplicht moeten verschaffen).

Het door het koninklijk besluit van 9 mei 2001 ingevoerde stelsel blijft van toepassing.

Ter herinnering : de erkenning gebeurt op basis van een eerste evaluatierapport opgesteld door de keuringsinstelling. De erkende keuringsinstellingen moeten in elke werkplaats ten minste eenmaal per jaar een controle uitvoeren. De LPG-installateur is vrij in zijn keuze van erkende keuringsinstelling.

Om te worden erkend, moet een installateur bewijzen dat hij permanent beschikt over ten minste een erkend monteur en dat hij beantwoordt aan de voorwaarden inzake de uitrusting van de werkplaatsen. Indien de installateur een natuurlijke persoon is, kan hij zelf als monteur worden erkend.

Artikel 16 behoudt de twee grote voorwaarden om als installateur te worden erkend : - de installateur moet de identiteit van de verschillende natuurlijke personen die hij als erkend monteurs tewerkstelt, meedelen; - de beschrijving van de werkplaats om de conformiteit ervan te kunnen nagaan. De werkplaats moet ook beschikken over de diverse nodige federale, gewestelijke of gemeentelijke vergunningen; - ten slotte, de verplichte voorlegging van diverse vereiste documenten.

Artikel 17 betreft de intrekking van de erkenning van deze erkende keuringsinstellingen. 14. Hoofdstuk III (artikel 18) bevat de bepalingen die van toepassing zijn op de LPG-monteurs. Zoals momenteel op basis van het koninklijk besluit van 9 mei 2001 reeds het geval is, moeten de monteurs om te worden erkend, slagen voor een examen dat hun minimale technische kennis zoals bepaald in punt b) van bijlage B staaft. Alvorens dit examen af te leggen, kan de kandidaat-monteur desgewenst een opleiding volgen, maar hij is hier niet toe verplicht.

De modaliteiten van dit examen (inhoud, voorwaarden om te slagen, kostprijs, etc.) zullen worden vastgelegd bij ministerieel besluit.

De versie van het ontwerp overgemaakt aan de Raad van State voorzag dat de Minister kon beslissen over de noodzaak om te slagen voor een bijkomend examen wanneer belangrijke technologische ontwikkelingen een actualisering van de kennis van de erkende monteurs vereisen. Voor de Raad van State reikt deze subdelegatie van bevoegdheid aan de Minister te ver. Deze bepaling bestaat nochtans reeds in het koninklijk besluit van 9 mei 2001 en veroorzaakt geen problemen. Men dient erover te waken dat de installateurs op de hoogte zijn van de technische ontwikkelingen in de sector, aangezien ze werkzaam zijn in een domein dat mogelijk gevaar oplevert voor de veiligheid van personen. Dit is de reden waarom de geldigheidsduur van het certificaat van erkend LPG-monteur beperkt is tot 5 jaar. Deze geldigheidsduur kan echter met periodes van telkens 5 jaar worden verlengd indien de monteur kan aantonen dat hij een nascholing heeft gevolgd met een minimumlesduur van 7 uren. Met andere woorden wanneer de geldigheid van het certificaat van erkend monteur is vervallen en de erkende LPG-monteur geen nascholing heeft gevolgd, dan mag hij niet meer aan LPG-installaties werken. Het volstaat echter om opnieuw een nascholing te volgen opdat de geldigheid van het certificaat opnieuw zou worden verlengd voor een periode van vijf jaar.

Het nascholingsprogramma, de erkenningsvoorwaarden voor dit programma alsook de modaliteiten en regels voor de organisatie van de nascholing zullen worden vastgelegd bij ministerieel besluit.

Het is vanzelfsprekend dat het de verantwoordelijkheid van de installateur is om na te gaan dat zijn personeel wel degelijk en ononderbroken beschikt over een geldig certificaat. De erkenning kan worden ingetrokken indien men vaststelt dat zijn personeel geen houder is van een geldig certificaat van erkend LPG-monteur.

Alle monteurs die op basis van de oude reglementering werden erkend, worden automatisch als zijnde houder van een certificaat van erkend LPG-monteur van een geldigheidsduur van vijf jaar die aanvangt op de datum van inwerkingtreding van dit besluit (artikel 27). 15. Hoofdstuk IV (artikelen 19 en 20) gaat over de erkenningsvoorwaarden voor de examencentra van de LPG-monteurs. TITEL IV. - Slotbepalingen, overgangsbepalingen en opheffingen 16. Titel IV (artikelen 21 tot 30) omvat de overgangs-, opheffings- en slotbepalingen.Het besluit treedt in werking dertig dagen na publicatie in het Belgisch Staatsblad.

Bovenop de reeds aangehaalde overgangsbepalingen kan men ook nog eens de aandacht vestigen op artikel 22. Dit artikel bepaalt dat iedere installatie die vüür 1 juli 2001 (d.w.z. vüür de inwerkingtreding van het koninklijk besluit van 9 mei 2001, dat bij artikel 22 van dit besluit is opgeheven) in een auto werd gemonteerd, aan de voorschriften van bijlage G moet beantwoorden. Het gaat om een aangepaste versie van de bepalingen die van kracht waren vüür de inwerkingtreding van het besluit van 9 mei 2001 (automatische vulbegrenzer en elektrische klep).

Ik heb de eer te zijn, Sire, van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaar, De Minister van Binnenlandse Zaken, Mevr. J. MILQUET De Staatssecretaris voor Mobiliteit, M. WATHELET

Advies 49.166/4 van 2 februari 2011 van de afdeling Wetgeving van de Raad van State De Raad van State, afdeling Wetgeving, vierde kamer, op 7 januari 2011, door de Staatssecretaris voor Mobiliteit, toegevoegd aan de Eerste Minister verzocht hem, binnen een termijn van dertig dagen, van advies te dienen over een ontwerp van koninklijk besluit ?betreffende het gebruik van vloeibaar gemaakte petroleumgassen (LPG) voor de aandrijving van auto's?, heeft het volgende advies gegeven : Rekening houdend met het tijdstip waarop dit advies gegeven wordt, vestigt de Raad van State de aandacht op het feit dat, wegens het ontslag van de regering, de bevoegdheid van deze laatste beperkt is tot de afhandeling van de lopende zaken. Dit advies wordt evenwel gegeven zonder dat wordt nagegaan of dit ontwerp in die beperkte bevoegdheid kan worden ingepast, aangezien de afdeling Wetgeving geen kennis heeft van het geheel van de feitelijke gegevens welke de regering in aanmerking kan nemen als zij te oordelen heeft of het vaststellen of wijzigen van een verordening noodzakelijk is.

Aangezien de adviesaanvraag ingediend is op basis van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, zoals het is vervangen bij de wet van 2 april 2003, beperkt de afdeling Wetgeving overeenkomstig artikel 84, § 3, van de voornoemde gecoördineerde wetten haar onderzoek tot de rechtsgrond van het ontwerp, de bevoegdheid van de steller van de handeling en de te vervullen vormvereisten.

Wat deze drie punten betreft, geeft het ontwerp aanleiding tot de volgende opmerkingen.

Algemene opmerkingen Voorafgaande vormvereisten 1. Overeenkomstig artikel 6, § 4, 3°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, moeten de gewestregeringen betrokken worden bij het uitwerken van het voorliggende ontwerp. Wat dit betreft, wordt in de adviesaanvraag gewag gemaakt van aan de drie gewestregeringen gerichte adviesaanvragen, die evenwel niet voorkomen in het dossier dat erbij gevoegd was. 2. Aangezien het voorliggende ontwerp een weerslag heeft op de begroting, dienen het advies van de inspecteur van Financiën en de akkoordbevinding van de Staatssecretaris voor Begroting (1) te worden verkregen, waarvan in de aanhef sprake is, maar die niet opgenomen zijn in het aan de Raad van State overgezonden dossier.3. Het staat aan de steller van het ontwerp erop toe te zien dat aan deze verschillende voorafgaande vormvereisten wordt voldaan. Internationale reglementering Zoals het koninklijk besluit van 9 mei 2001 betreffende het gebruik van vloeibaar gemaakte petroleumgassen (LPG) voor de aandrijving van voertuigen, dat het beoogt te vervangen, steunt het voorliggende ontwerp op de technische normen omschreven in Reglement nr. 67, zoals het verschillende malen is gewijzigd, van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties (VN/ECE) houdende eenvormige voorschriften betreffende de goedkeuring (hierna te noemen het (VN/ECE)-Reglement nr. 67) : I. van speciale uitrustingsstukken van motorvoertuigen die in hun aandrijfsysteem vloeibaar petroleumgas gebruiken;

II. van voertuigen wat betreft de installatie van specifieke inrichtingen voor het gebruik van vloeibaar petroleumgas als brandstof.

Bovendien is het onderzochte ontwerp gebaseerd op het meer recente (VN/ECE)-Reglement nr. 115 houdende eenvormige voorschriften betreffende de goedkeuring (hierna te noemen het (VN/ECE)-Reglement nr. 115) : I. van speciale systemen om auto's aan LPG (vloeibaar gemaakt petroleumgas) aan te passen, waardoor ze deze brandstof voor hun aandrijving kunnen gebruiken;

II. van speciale systemen om auto's aan ngv (samengedrukt aardgas) aan te passen, waardoor ze deze brandstof voor hun aandrijving kunnen gebruiken.

In haar advies 47.603/4, gegeven op 25 januari 2010 over een ontwerp dat heeft geleid tot het koninklijk besluit van 7 mei 2010 tot wijziging van het koninklijk besluit van 15 maart 1968 houdende algemeen reglement op de technische eisen waaraan de auto's, hun aanhangwagens, hun onderdelen en hun veiligheidstoebehoren moeten voldoen, heeft de afdeling Wetgeving van de Raad van State de volgende opmerking gemaakt over artikel 2 ervan : « 2. De wijziging die bij artikel 2 van het ontwerp wordt aangebracht in artikel 28, § 5, van het voornoemde koninklijk besluit van 15 maart 1968 strekt ertoe daarin de bepalingen van lid 6.21 van VN/ECE-Reglement nr. 48 op te nemen, waarbij opvallende markeringen op sommige voertuigen van de categorieën N2 en N3 (vrachtwagens) en op voertuigen van de categorieën 03 en 04 (aanhangwagens) verplicht worden gesteld.

Terwijl VN/ECE-Reglement nr. 104, waarnaar verwezen wordt in VN/ECE-Reglement nr. 48, volledig overgenomen wordt in bijlage 18 van het voornoemde koninklijk besluit van 15 maart 1968, worden de bepalingen van VN/ECE-Reglement nr. 48 die gelden voor opvallende markeringen slechts gedeeltelijk overgenomen in het ontworpen artikel 28, § 5, van hetzelfde besluit. Het zou beter zijn dat ze ook volledig overgenomen worden, ofwel in artikel 28, § 5, ofwel in de bijlage van het voornoemde koninklijk besluit van 15 maart 1968. » In het kader van het onderhavige ontwerp is het eveneens verkieslijk, gelet op artikel 190 van de Grondwet, om de versies van de op internationaal niveau thans van kracht zijnde (VN/ECE)-Reglementen nrs. 67 en 115 waarnaar wordt verwezen volledig bekend te maken. In dit opzicht zou de eenvoudigste oplossing erin bestaan te verwijzen naar bijlagen waarin hun inhoud uitdrukkelijk wordt weergegeven.

Er zou evenwel kunnen worden aangenomen dat in de bepalingen van het ontwerp, wat de geregelde aangelegenheid betreft, alle normatieve bepalingen worden overgenomen waarvan de bekendmaking van openbaar nut is, overeenkomstig artikel 56, § 1, vierde lid, van de gecoördineerde wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, en dat de bepalingen van de voormelde internationale reglementen waarnaar het ontwerp verwijst, derhalve niet noodzakelijkerwijs in het Belgisch Staatsblad hoeven te worden bekendgemaakt.

Zulke keuze zou het echter niet mogelijk maken om op een totaal onbetwistbare wijze de verbindendheid van de niet in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakte normen aan te tonen. Onder het voorbehoud dat de (VN/ECE)-Reglementen nrs. 67 en 115 in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen worden bekendgemaakt, zoals bepaald bij artikel 4, lid 5, van Besluit 97/836/EG van de Raad van 27 november 1997 inzake de toetreding van de Europese Gemeenschap tot de overeenkomst van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties betreffende het aannemen van eenvormige technische eisen voor wielvoertuigen, uitrustingsstukken en onderdelen die kunnen worden aangebracht en/of gebruikt op wielvoertuigen en de voorwaarden voor wederzijdse erkenning van goedkeuringen verleend op basis van deze eisen (« Herziene overeenkomst van 1958 »), zijn de enige twee middelen om op dit punt voor een optimale rechtszekerheid te zorgen immers de volgende : - ofwel de volledige bekendmaking van de betrokken normen in het Belgisch Staatsblad; - ofwel de aanneming door de wetgever van bijzondere regels voor de bekendmaking van de internationale technische reglementeringen in kwestie (2).

Onder voorbehoud van deze algemene opmerking worden de volgende bijzondere opmerkingen gemaakt.

Bijzondere opmerkingen Aanhef Eerste tot vierde lid Het onderzochte ontwerp vindt rechtsgrond in artikel 1 van de wet van 21 juni 1985 betreffende de technische eisen waaraan elk voertuig voor vervoer te land, de onderdelen ervan, evenals het veiligheidstoebehoren moeten voldoen.

Het eerste tot het vierde lid behoren bijgevolg te vervallen (3).

Zesde lid Het zesde lid van de aanhef dient eveneens te vervallen, daar het koninklijk besluit van 15 maart 1968 houdende algemeen reglement op de technische eisen waaraan de auto's, hun aanhangwagens, hun onderdelen en hun veiligheidstoebehoren moeten voldoen, waarnaar het verwijst, door het ontwerp niet wordt gewijzigd (4).

Dispositief Artikel 1 1. In artikel 1, 1°, 3° en 8°, is het verkieslijk alle normatieve gegevens in de definities van de termen « auto », « LPG-installateur » en « LPG-adaptatiesysteem » (5) achterwege te laten en in het dispositief hieraan specifieke bepalingen te wijden.2. In artikel 1, 4°, is de definitie van de woorden « erkend LPG-installateur » overbodig en dient ze te vervallen.Hetzelfde geldt voor de definitie van « erkende keuringsinstelling » in artikel 1, 16°, van het ontwerp. 3. In artikel 1, 5°, mag alleen de functie van « LPG-monteur » gedefinieerd worden, aangezien de regeling inzake de erkenning van de LPG-monteur vastgesteld wordt in de artikelen 18 en 19 van het ontwerp.4. De term « appendage », die vermeld wordt in artikel 1, 9°, b) en gedefinieerd wordt in artikel 1, 11°, van het ontwerp, behoort niet tot de woordenschat van de Franse taal.Bijgevolg zou het beter zijn om dat woord in de Franse tekst van het dispositief te vervangen door de woorden « accessoires fixés au réservoir », de woorden die gebezigd worden in de Franse tekst van VN/ECE-Reglement nr. 67 (6).

Artikel 2 Door de daarin vervatte verwijzing naar 1 juli 2001 [lees : 2001] (de datum van inwerkingtreding van het voornoemde koninklijk besluit van 9 mei 2001, tot de vervanging waarvan het voorliggende ontwerp strekt), lijkt artikel 2, § 1, van het ontwerp terugwerkende kracht te hebben, wat bekritiseerd zou kunnen worden.

Zulks lijkt evenwel niet de bedoeling te zijn. Krachtens het koninklijk besluit van 9 mei 2001 is naleving van VN/ECE-Reglement nr. 67 immers al verplicht. Artikel 24 van het ontwerp bevat bovendien een specifieke overgangsbepaling voor LPG-installaties die gemonteerd zijn tussen 1 juli 2001 en de datum waarop dit besluit in werking treedt (7).

In artikel 2, § 1, van het ontwerp zou dan ook beter niet verwezen worden naar de datum van 1 juli 2001.

Artikel 4 Gelet op het normatief gegeven dat voorkomt in artikel 1, 3°, van het ontwerp, namelijk dat de LPG-installateur in het bezit dient te zijn van een ondernemingsnummer toegekend door de Kruispuntbank van Ondernemingen, rijst de vraag of de verplichting om een beroep te doen op de diensten van een « LPG-installateur » wel in overeenstemming is met de bepalingen van Richtlijn 2006/123/EG van 12 december 2006 van het Europees Parlement en de Raad betreffende diensten op de interne markt (8) en met artikel 56 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, doordat die verplichting er inzonderheid aan in de weg staat dat voor een voertuig dat in België ingeschreven is een beroep wordt gedaan op de diensten van een LPG-installateur die niet in de Kruispuntbank van Ondernemingen ingeschreven is.

In dit opzicht lijkt bijlage B, a), punt 1, 1°, van het ontwerp waarin als voorwaarde voor de erkenning van de installateurs wordt vermeld dat ze « in een lidstaat van de Europese Economische Ruimte (moeten) wonen » niet te volstaan.

In dit verband kan weliswaar in het licht van de VN/ECE-Reglementen nummers 67 en 115, waarnaar in het ontwerpbesluit verwezen wordt, aanvaard worden dat aan installatiebedrijven bepaalde voorwaarden worden opgelegd (9), maar er zou op zijn minst voorzien moeten worden in een systeem van gelijkwaardigheid in het licht van de voormelde bepalingen van zowel het primair als het afgeleid recht van de Europese Unie.

Het verslag aan de Koning zou op dit punt op zijn minst aangevuld moeten worden.

Artikel 12 Het tweede lid van paragraaf 1 is een overgangsbepaling die ondergebracht zou moeten worden in artikel 25 van het ontwerp, waarin hetzelfde probleem behandeld wordt.

Artikel 13 Wat paragraaf 5 betreft, ziet de afdeling Wetgeving niet in waarom de erkenning van scholen die de specialisatie « LPG-montage » organiseren in het licht zowel van het beginsel van de vrijheid van onderwijs verankerd in artikel 24 van de Grondwet, als van het autonomiebeginsel aangevraagd zou moeten worden door « de gemeenschapsminister die het Onderwijs onder zijn bevoegdheid heeft ».

Artikel 14 In het tweede lid moet worden gezorgd voor overeenstemming tussen de Nederlandse en de Franse tekst en moet in de Franse tekst het woord « résider » worden vervangen door de woorden « être établis ».

Artikelen 14 en volgende De erkenning van de instellingen die belast zijn met de controle van de LPG-installateurs wordt geregeld bij de artikelen 14 tot 17, welke artikelen hoofdstuk 2 van titel III van het ontwerp vormen.

Uit die bepalingen kan evenwel niet worden opgemaakt of de erkende keuringsinstellingen hun taken uitoefenen op verzoek van het bestuur dan wel of de erkende installateurs zelf een beroep dienen te doen op de diensten van een van die keuringsinstellingen.

De bepalingen van hoofdstuk 2 van titel III van het ontwerp dienen bijgevolg aldus te worden herzien dat daarin beter bepaald wordt volgens welke nadere regels de erkende keuringsinstellingen daarbij betrokken worden.

Artikel 17 In deze bepaling wordt de uitdrukking « een ter post aangetekende brief » gebezigd.

Sedert de inwerkingtreding, op 31 december 2010, van de wet van 13 december 2010 tot wijziging van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven, van de wet van 17 januari 2003 met betrekking tot het statuut van de regulator van de Belgische post- en telecommunicatiesector en tot wijziging van de wet van 9 juli 2001 houdende vaststelling van bepaalde regels in verband met het juridisch kader voor elektronische handtekeningen en certificatiediensten, zijn aangetekende zendingen die in de loop van gerechtelijke of administratieve procedures gebruikt worden, niet meer voorbehouden aan De Post (10).

De steller van het ontwerp wordt opmerkzaam gemaakt op artikel 4, § 6, van de wet van 9 juli 2001 houdende vaststelling van bepaalde regels in verband met het juridisch kader voor elektronische handtekeningen en certificatiediensten (11), waaruit volgt dat een elektronisch aangetekende zending vanaf 30 juni 2011 geacht wordt aan de vereiste van een aangetekende zending te voldoen.

Om die reden dienen de woorden « een ter post aangetekende brief » te worden vervangen door de woorden « een aangetekende zending ». 2. Deze opmerking geldt eveneens voor de artikelen 19, tweede en derde lid, en 21, § 3, tweede en derde lid, van het ontwerp en voor bijlage B, a), 6. Artikel 18 De delegatie van bevoegdheden aan de minister waarin artikel 18, § 4, van het ontwerp voorziet, reikt te ver en kan niet aanvaard worden.

Artikel 18, § 4, van het ontwerp dient dan ook te vervallen.

Slotopmerkingen 1. Wat bijlage D, deel 1, betreft, begrijpt de afdeling Wetgeving niet hoe het systeem van de verwijzing naar de eindnoten door middel van vier sterretjes moet worden toegepast.De laatste eindnootverwijzing achteraan in het document moet zes sterretjes tellen.

Deze opmerking geldt eveneens voor de verwijzing naar de eindnoten door middel van vier sterretjes in deel 2 van dezelfde bijlage. 2. Het is beter om in bijlage F, net zoals in bijlage H, de afmetingen van het LPG-etiket aan te geven in een wettelijke eenheid in plaats van te verwijzen naar een « schaal 1/1 » (12). De kamer was samengesteld uit : de heren : P. Liénardy, kamervoorzitter, J. Jaumotte, L. Detroux, staatsraden, Mevr. C. Gigot, griffier.

Het verslag werd uitgebracht door de Heer Y. Chauffoureaux, auditeur.

De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst werd nagezien onder toezicht.van de Heer P. Liénardy.

De griffier, C. GIGOT, De voorzitter.

P. LIENARDY. _______ Nota's (1) Zie inzonderheid de artikelen 13, § 2, en 18, § 5, van het ontwerp.(2) Over de kwestie van de bekendmaking van sommige normen, zie het jaarverslag 2005-2006,, tab « De instelling », §§ 17 en 20.Zie eveneens advies 47.092/4, gegeven op 23 september 2009, over een voorontwerp van wet betreffende de bekendmaking van verscheidene internationale akten houdende technische voorschriften inzake schepen en de zeevaart. (3) De internationale normatieve context waarin de bepalingen van het ontwerp kaderen, kan daarentegen nuttig worden omschreven in het Verslag aan de Koning, waarvan het ontwerp opgenomen is in het bij de adviesaanvraag gevoegde dossier;in dit verband vestigt de afdeling Wetgeving de aandacht van de steller van het ontwerp op het feit dat daarin geen melding wordt gemaakt van (VN/ECE)-Reglement nr. 115. (4) De samenhang tussen de bepalingen van het ontwerp en die van het voornoemde koninklijk besluit van 15 maart 1968 kan daarentegen nuttig omschreven worden in het verslag aan de Koning, waarvan het ontwerp opgenomen is in het dossier dat bij de adviesaanvraag gevoegd is, inzonderheid wat betreft de organisatie van de technische controle op de voertuigen.(5) Beginselen van de wetgevingstechniek B Handleiding voor het opstellen van wetgevende en reglementaire teksten, tab « Wetgevingstechniek », aanbeveling nr.97. (6) De woorden « accessoires fixés au réservoir » worden gedefinieerd in punt 2.5 van VN/ECE-Reglement nr. 67. (7) Terwijl artikel 23 van het ontwerp zijnerzijds handelt over LPG-tanks die voor 1 juli 2001 geïnstalleerd zijn.(8) De beginselen van het vrij verkeer van diensten moeten in acht genomen worden, zowel wat betreft de dienstverleners als wat betreft de personen ten behoeve van wie die diensten verstrekt worden. (9) Zie inzonderheid het nieuwe lid 2.4. van VN/ECE-Reglement nr. 115 alsook de desbetreffende voetnoot zoals ingevoegd bij amendement nr. 2 dat op 18 januari 2006 in werking is getreden; zie eveneens amendement nr. 4 betreffende hetzelfde reglement dat op 19 augustus 2010 in werking is getreden. (10) Artikel 144octies van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven, waarvan paragraaf 2 « de dienst van (fysieke) aangetekende zendingen in de loop van gerechtelijke of administratieve procedures, ... aan De Post (voorbehield) » is immers vervangen bij artikel 17 van de wet van 13 december 2010. (11) Zoals gewijzigd bij artikel 41 van de voornoemde wet van 13 december 2010 in verband met welk artikel bepaald is dat het in werking treedt op 30 juni 2001, krachtens artikel 57, eerste lid, 2°, van dezelfde wet.(12) De afmeting van de tekening kan immers verschillen naargelang van de wijze waarop het Belgisch Staatsblad, dat in elektronische versie gepubliceerd wordt, afgedrukt wordt. 7 MAART 2013. - Koninklijk besluit betreffende het gebruik van vloeibaar gemaakte petroleumgassen (LPG) voor de aandrijving van auto's ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de Verordening (EG) nr. 661/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende typegoedkeuringsvoorschriften voor de algemene veiligheid van motorvoertuigen, aanhangwagens daarvan en daarvoor bestemde systemen, onderdelen en technische eenheden, artikel 4 en bijlage IV;

Gelet op de wet van 21 juni 1985 betreffende de technische eisen waaraan elk voertuig voor vervoer te land, de onderdelen ervan, evenals het veiligheidstoebehoren moeten voldoen, artikel 1, gewijzigd bij de wetten van 18 juli 1990, 5 april 1995, 4 augustus 1996 en 27 november 1996 en bij koninklijk besluit van 20 juli 2000;

Gelet op het koninklijk besluit van 9 mei 2001 betreffende het gebruik van vloeibaar gemaakte petroleumgassen (LPG) voor het aandrijven van auto's;

Gelet op het advies van de raadgevende Commissie Administratie - Nijverheid, gegeven op 24 november 2010;

Gelet op de omstandigheid dat de gewestregeringen bij het ontwerp van dit besluit betrokken zijn;

Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 22 december 2010;

Gelet op het akkoord van de Staatssecretaris van Begroting, gegeven op 22 januari 2011;

Gelet op het advies 49.166/4 van de Raad van State, gegeven op 2 februari 2011, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;

Gelet op de mededeling aan de Europese Commissie, met toepassing van artikel 8 van Richtlijn 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Gemeenschappen van 22 juni 1998, betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften;

Overwegende dat er is voldaan aan de bepalingen van artikel 15, punt 7, van Richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt;

Op de voordracht van de Minister van Binnenlandse Zaken en de Staatssecretaris voor Mobiliteit, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : TITEL I. - ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° « Auto » : elk motorvoertuig, zoals bedoeld in artikel 2, paragraaf 1, van het koninklijk besluit van 15 maart 1968 houdende algemeen reglement op de technische eisen waaraan de auto's, hun aanhangwagens, hun onderdelen en hun veiligheidstoebehoren moeten voldoen.2° « LPG » : vloeibaar gemaakte petroleumgassen, in hoofdzaak samengesteld uit propaan en butaan, bestemd voor de aandrijving van auto's.3° « LPG-installateur » : de natuurlijke of rechtspersoon onder wiens verantwoordelijkheid de LPG-installaties worden gemonteerd;4° « LPG-monteur » : de natuurlijke persoon die gekwalificeerd is voor de uitvoering van de montage, de verwijdering, het onderhoud en de herstelling van een LPG-installatie.5° « Fabrikant » : hij die de verantwoordelijkheid neemt voor het uitdenken en vervaardigen van een product om het op het op de markt brengen onder zijn naam;6° « LPG-installatie » : het geheel van de aan boord van een monofuel- of multifuelvoertuig gemonteerde uitrusting, die het mogelijk maakt om LPG voor zijn aandrijving te gebruiken.7° « LPG-adaptatiesysteem » : ieder aanpassingssysteem dat auto's geschikt maakt om LPG voor hun aandrijving te gebruiken, dat op zijn minst de volgende elementen bevat : a) de elementen bepaald in Reglement 67 die als noodzakelijk zijn aangemerkt;b) een montagehandleiding;c) een gebruikshandleiding.8° « Speciale LPG-uitrusting » : de volgende onderdelen : a) de brandstoftank;b) de appendages;c) de verdamper-drukregelaar;d) de afsluitklep;e) het gasinjectieapparaat, de gasinjector of gasmengstuk;f) de gasdoseringseenheid, afzonderlijk of gecombineerd met de gasinjector;g) de buigzame leidingen;h) de vulaansluiting;i) de terugslagklep;j) de overdrukklep van de gasleidingen;k) de LPG-filter;l) de druk- of temperatuursensor;m) de LPG-pomp;n) de servicekoppeling;o) de elektronische regeleenheid;p) de brandstofrail;q) de overdrukinrichting. De begrippen die niet in dit besluit zijn verklaard en die gebruikt worden om speciale LPG-uitrusting aan te duiden, moeten worden begrepen overeenkomstig de definities die eraan worden gegeven in het Reglement 67. 9° « Brandstoftank » : de houder, bestemd om aan boord van een auto de LPG-voorraad voor de aandrijving te bevatten.10° « Appendages » : de onderstaande accessoires die aan de brandstoftank zijn bevestigd en die ofwel autonoom of geïntegreerd zijn : a) 80 %-vulbegrenzer;b) peilmeter;c) veerveiligheid;d) op afstand bediende afnamekraan met doorstroombegrenzer;e) LPG-pomp;f) gecombineerde klep;g) gasdichte behuizing;h) doorvoerisolator voor de voeding;i) terugslagklep;j) overdrukinrichting.11° « Initiële proef » : de eerste drukproef vóór het op de markt brengen.12° « Reglement 67 » : het Reglement nr.67 van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties (VN/ECE), met inbegrip van de amendementen van de serie 01, houdende eenvormige voorschriften betreffende de goedkeuring van : I. de speciale uitrusting van auto's die vloeibaar gemaakte petroleumgassen (LPG) gebruiken voor hun aandrijving;

II. voertuigen wat betreft de installatie van de specifieke inrichtingen voor gebruik van vloeibaar gemaakt petroleumgas (LPG) als brandstof. 13° « Reglement 115 » : het Reglement nr.115 van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties (VN/ECE), houdende eenvormige voorschriften betreffende de goedkeuring van : - I. speciale systemen om auto's aan LPG (vloeibaar gemaakte petroleumgassen) aan te passen, waardoor ze die brandstof voor hun aandrijving kunnen gebruiken; - II. speciale systemen om auto's aan cng (gecomprimeerd aardgas) aan te passen, waardoor ze die brandstof voor hun aandrijving kunnen gebruiken. 14° « Minister » : de minister bevoegd voor Wegverkeer. TITEL II. - DE LPG-INSTALLATIE HOOFDSTUK I - Criteria waaraan de LPG-installaties en hun onderdelen moeten voldoen

Art. 2.§ 1. De speciale uitrustingen voor de voeding van de motor van voertuigen met LPG en hun onderdelen, geïnstalleerd vanaf 1 juli 2002, moeten overeenkomstig de bepalingen van deel I van Reglement 67 zijn goedgekeurd. § 2. Een autotype voorzien van een speciale uitrusting voor de voeding van de motor met LPG moet - voor wat betreft de installatie van deze uitrusting - overeenkomstig de bepalingen van deel II van Reglement 67 zijn goedgekeurd. § 3. Auto's waarvoor geen typegoedkeuring betreffende de installatie van de LPG-uitrusting werd afgeleverd, mogen uitsluitend worden uitgerust met : a) ofwel een LPG-installatie waarvan de onderdelen zijn goedgekeurd conform de voorschriften van deel I van Reglement 67.De montage moet door een erkend LPG-installateur en volgens de bepalingen van bijlage C worden uitgevoerd; b) ofwel een LPG-adaptatiesysteem dat conform de voorschriften van Reglement 115 werd goedgekeurd.De montage moet gebeuren door een erkend LPG-installateur volgens de instructies in de montagehandleiding. Het LPG-adaptatiesysteem dat op het voertuig wordt gemonteerd, moet echter steeds voldoen aan de montagevoorschriften van bijlage C. § 4. De volledige LPG-installatie moet in zijn geheel overeenstemmen met de volgens Reglement 67 goedgekeurde LPG-installatie.

De assemblage van de brandstoftank en zijn appendages of toebehoren kan enkel door de fabrikant van de brandstoftank of diens gemachtigde gebeuren. Onder « gemachtigde » moet iedere natuurlijke of rechtspersoon worden verstaan die gevestigd is in de Europese Unie en die expliciet door de fabrikant is gemachtigd om deze assemblage uit te voeren, om de fabrikant te vertegenwoordigen bij de bevoegde overheden en om in zijn naam te handelen in alle aangelegenheden die verband houden met dit besluit.

De fabrikant of zijn gemachtigde moeten voor de brandstoftank en zijn appendages of toebehoren een attest inzake de gelijkvormigheid met Reglement 67 uitreiken, behalve voor de voertuigen met een EG-goedkeuring, die zijn uitgerust met een LPG-installatie goedgekeurd overeenkomstig de bepalingen van deel II Reglement 67.

Het in het vorige lid bedoelde attest moet beantwoorden aan het model opgenomen in bijlage I en blijft bij het voertuig ongeacht de handen waarin het overgaat. Het moet worden getoond telkens het voertuig in een autokeuringsstation wordt aangeboden. § 5. Op voorwaarde dat de bepalingen van dit besluit en de bepalingen voor wat betreft de uitstoot van verontreinigende gassen worden nageleefd, mag de auto : a) een « monofuelvoertuig » zijn, dat wil zeggen een voertuig dat ontworpen is om hoofdzakelijk op één type brandstof rijden;b) of een « multifuel »voertuig zijn, hierbij kan het gaan om : 1° ofwel een « bifuel »voertuig : dit is een voertuig met twee afzonderlijke brandstofopslag-systemen dat op twee verschillende brandstoffen kan rijden, maar volgens het ontwerp slechts op één brandstof tegelijkertijd;2° ofwel een « dualfuel »voertuig : dit is een voertuig met twee afzonderlijke brandstofopslag-systemen dat op twee verschillende brandstoffen kan rijden;3° ofwel een « flexfuelvoertuig » of een voertuig dat op moduleerbare brandstof draait : dit is een voertuig met een brandstofopslagsysteem dat op verschillende mengsels van twee of meer brandstoffen kan rijden. HOOFDSTUK II - Goedkeuringsprocedure

Art. 3.§ 1. a) De aanvraag om goedkeuring van een type van LPG-uitrusting of van een onderdeel ervan, of van een LPG-adaptatiesysteem wordt door de eigenaar van het fabrieksmerk of de zaak of door diens gemachtigde bij de Federale Overheidsdienst Mobiliteit en Vervoer, Directoraat-generaal Mobiliteit en Verkeersveiligheid ingediend.

De aanvraag gaat vergezeld van de inlichtingen en documenten bedoeld in punt 3 van Reglement 67 of, wanneer het gaat om een LPG-adaptatiesysteem, in punt 3 van Reglement 115.

Voor een bepaald type van LPG-uitrusting of van een onderdeel ervan, of van een LPG-adaptatiesysteem mag er slechts één enkele aanvraag worden ingediend en zij kan niet worden ingediend indien zij al in een andere Lidstaat van de Europese Unie werd ingediend.

Voor ieder goed te keuren type moet er een afzonderlijke aanvraag worden ingediend. b) De aanvraag om goedkeuring van een voertuigtype dat door de constructeur van een LPG-uitrusting werd voorzien, wordt voor wat betreft de installatie van deze uitrusting, door de constructeur of diens gemachtigde bij de Federale Overheidsdienst Mobiliteit en Vervoer, Directoraat-generaal Mobiliteit en Verkeersveiligheid ingediend. De aanvraag gaat vergezeld van de inlichtingen en documenten bedoeld in punt 15 van Reglement 67 Voor een bepaald voertuigtype dat door de constructeur van een LPG-uitrusting werd voorzien, mag er slechts één enkele aanvraag worden ingediend en zij kan niet worden ingediend indien zij al in een andere Lidstaat van de Europese Unie werd ingediend.

Voor ieder goed te keuren type moet er een afzonderlijke aanvraag worden ingediend. c) De kosten verbonden aan de goedkeuring zijn ten laste van de aanvrager. § 2. De proeven, tests en controles van een type van LPG-uitrusting, of van een onderdeel ervan, of van een LPG-adaptatiesysteem, of van een auto voorzien van deze uitrusting voor wat betreft de installatie ervan, worden uitgevoerd door de instellingen die daartoe door de minister of zijn gemachtigde zijn erkend, en in zoverre deze instellingen door BELAC op basis van de norm NBN-EN ISO/IEC 17025 werden geaccrediteerd. De accreditaties afgeleverd volgens de systemen waarmee BELAC een wederzijdse erkenning heeft afgesloten, worden als gelijkwaardig beschouwd.

De proeven, tests en controles voorgeschreven in het eerste lid vinden niet plaats indien : - een LPG-uitrusting, - of een onderdeel ervan, - of een LPG-adaptatiesysteem, - of een auto voorzien van deze uitrusting de door Reglement 67 voorgeschreven goedkeuringsprocedure, of, wanneer het gaat om een LPG-adaptatiesysteem, de door Reglement 115 voorgeschreven goedkeuringsprocedure, heeft ondergaan in een land dat niet België is en dat deze Reglementen heeft onderschreven. § 3. a) De goedkeuring van een type van LPG-uitrusting of van een onderdeel ervan wordt door de Minister of zijn gemachtigde afgeleverd, indien de voorschriften van het punt 6 van Reglement 67 worden nageleefd. b) De goedkeuring van een autotype wat betreft de installatie van de LPG-uitrusting wordt door de Minister of zijn gemachtigde afgeleverd, indien de voorschriften van het punt 17 van Reglement 67 worden nageleefd.c) De goedkeuring van een LPG-adaptatiesysteem wordt door de minister of zijn gemachtigde afgeleverd, indien de voorschriften van het punt 6 van Reglement 115 worden nageleefd. § 4. a) Op ieder onderdeel van de LPG-uitrusting dat volgens Reglement 67 is goedgekeurd, wordt een goedkeuringsmerk aangebracht, conform het model beschreven in Bijlage A. b) Op iedere auto die volgens Reglement 67 is goedgekeurd, wordt een goedkeuringsmerk aangebracht, conform het model beschreven in Bijlage A.c) Op iedere auto uitgerust met een volgens Reglement 115 goedgekeurd LPG-adaptatiesysteem wordt een goedkeuringsmerk aangebracht, conform het model beschreven in Bijlage A.d) De goedkeuringsmerken bedoeld in de punten a), b) en c) worden aangebracht op een corrosiebestendig plaatje dat op duurzame wijze op de uitrusting wordt vastgehecht of op een onvernietigbaar zelfklevend vignet. § 5. Iedere wijziging aangebracht : - aan een type van LPG-uitrusting, - of aan een onderdeel ervan, - of aan een LPG-adaptatiesysteem - of aan een autotype voorzien van deze uitrusting wat betreft de installatie ervan, wordt ter kennis gebracht van de Federale Overheidsdienst Mobiliteit en Vervoer, Directoraat-generaal Mobiliteit en Verkeersveiligheid, indien de originele goedkeuring in België werd afgeleverd.

Dit Directoraat-generaal zal oordelen of het om een belangrijke wijziging gaat; zo ja, dan moet er een nieuwe aanvraag om goedkeuring of uitbreiding tot typegoedkeuring worden ingediend. § 6. a) De controle van de gelijkvormigheid van de productie van een type van LPG-uitrusting of van een onderdeel ervan, goedgekeurd op grond van Reglement 67, vindt plaats onder de voorwaarden voorgeschreven in punt 9 van het genoemde Reglement. b) De controle op de gelijkvormigheid van de productie van een autotype goedgekeurd op grond van Reglement 67 vindt plaats onder de voorwaarden voorgeschreven in punt 18 van dit Reglement.c) De controle op de gelijkvormigheid van de productie van een type LPG-adaptatiesysteem dat is goedgekeurd krachtens Reglement 115 vindt plaats onder de voorwaarden voorgeschreven in punt 9 van dit Reglement. § 7. In de gevallen respectievelijk voorgeschreven in punt 10 en punt 19 van Reglement 67 of in punt 10 van Reglement 115 kan de goedkeuring van een type van LPG-uitrusting of van een onderdeel ervan, of van een auto voorzien van deze uitrusting, of van een type LPG-adaptatiesysteem door de minister of zijn gemachtigde worden ingetrokken. HOOFDSTUK III - Montage, verwijdering, onderhoud en herstelling

Art. 4.Onverminderd de bepalingen van artikel 2, paragraaf 4, moet de montage van een LPG-installatie zoals bedoeld in artikel 2, paragraaf 3, worden uitgevoerd door een erkend LPG-installateur, volgens de bepalingen van bijlage C en, indien het om een LPG-adaptatiesysteem gaat, overeenkomstig de aanwijzingen in de montagehandleiding.

In afwijking van het eerste lid wordt elke montage van een LPG-installatie die op een uit een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte ingevoerd voertuig wordt uitgevoerd, geacht eveneens te voldoen aan de bepalingen van dit besluit wanneer een typegoedkeuring die voldoet aan Reglement 67 werd verkregen of wanneer deze montage gebeurd is volgens een norm goedgekeurd in deze Staat in het raam van een systeem dat evenwaardige garanties biedt op het vlak van doeltreffendheid en waarbij de voorschriften een evenwaardig veiligheidsniveau waarborgen.

Art. 5.De volledige verwijdering van een LPG-installatie moet door een erkend LPG-installateur worden uitgevoerd. Deze installateur moet tevens het etiket bedoeld in artikel 11 verwijderen.

Art. 6.Elk onderhoud aan of elke herstelling van een LPG-installatie moet worden uitgevoerd door een erkend LPG-installateur. Deze verplichting is niet van toepassing voor het onderhoud van klasse 2 onderdelen zoals bepaald in de Reglement 67 wanneer de werkplaats waarin het onderhoud van deze klasse 2 onderdelen wordt uitgevoerd, voldoet aan de voorwaarden bedoeld in bijlage B, punt a), 1, 5° a) tot c).

Voor LPG-installaties zoals bedoeld in artikel 2, paragraaf 2, gebeurt het onderhoud of de herstelling overeenkomstig de bepalingen van Reglement 67 en overeenkomstig de instructies van de autoconstructeur.

Voor LPG-installaties zoals bedoeld in artikel 2, paragraaf 3, gebeurt de installatie, het onderhoud of de herstelling overeenkomstig de bepalingen van bijlage C en dit overeenkomstig de aanwijzingen in de montagehandleiding als het om een LPG-adaptatiesysteem gaat.

Art. 7.De installateur die de LPG-installatie heeft gemonteerd, gewijzigd of verwijderd, bezorgt aan de eigenaar van de auto een getuigschrift over de montage, over de ingreep of wijziging aan het voertuig, of over de verwijdering overeenkomstig het model voorzien in deel 1, 2 of 3 van bijlage D. Dit getuigschrift is voorzien van een nummer samengesteld uit twee onderscheiden delen : * de vier cijfers van het lopende kalenderjaar * een nummer toegekend volgens de chronologische volgorde van de ingrepen.

Dit getuigschrift blijft bij het voertuig in welke handen het ook overgaat. Het moet bij elke aanbieding van het voertuig bij een autokeuringsstation worden getoond. HOOFDSTUK IV - Periodieke controles van LPG-installaties

Art. 8.§ 1. Met uitzondering van voertuigen, die zijn uitgerust met een LPG-installatie goedgekeurd overeenkomstig de bepalingen van deel II Reglement 67, moet iedere auto die na de inwerkingtreding van dit besluit met een LPG-installatie werd uitgerust, binnen dertig dagen volgend op de montage bij een autokeuringsstation worden aangeboden voor een volledige controle van de LPG-installatie.

Tijdens deze periode van dertig dagen moet de bestuurder van het voertuig op elk verzoek van de personen, bevoegd om wegcontroles uit te voeren, de factuur en het montagegetuigschrift afgegeven door de installateur voorleggen. § 2. Iedere auto wordt ook aangeboden bij een autokeuringsstation voor een volledige controle van de LPG-installatie in volgende gevallen : - na een ingreep op de LPG-installatie die als een wijziging van de LPG-installatie kan worden beschouwd, zoals de montage van een nieuwe brandstoftank, de vervanging of tijdelijke demontage van één of meerdere leidingen of hulpstukken; - wanneer de LPG-installatie werd beschadigd; wanneer de LPG-installatie werd beschadigd, dan mag de auto uitsluitend op de openbare weg worden gebruikt om zich naar de werkplaats van een erkende installateur te begeven en, na herstelling, om zich voor een volledige LPG-controle naar een autokeuringsstation te begeven.

De erkende LPG-installateur is ertoe gehouden de houder van de auto op de hoogte te brengen van de verplichting om deze auto binnen dertig dagen na de ingreep op het voertuig in een autokeuringsstation aan te bieden. § 3. Tijdens de volledige LPG-keuringen wordt onderzocht : 1° of de proeven, controles en goedkeuringen van de onderdelen van de LPG-installatie vastgelegd in dit besluit of door de minister, door de volgens de bepalingen van artikel 3, paragraaf 2 erkende instellingen werden uitgevoerd;2° of de LPG-installatie gasdicht is;3° of de LPG-installatie aan de voorschriften bepaald in onderhavig besluit voldoet.De te controleren punten worden bepaald door de Minister of zijn gemachtigde; 4° of de uitlaatgassen voldoen aan de emissienormen opgelegd in het koninklijk besluit van 15 maart 1968 houdende algemeen reglement op de technische eisen waaraan de auto's, hun aanhangwagens, hun onderdelen, en hun veiligheidstoebehoren moeten voldoen en in de Europese reglementen en in de Europese richtlijnen die ter zake van toepassing zijn, bedoeld in bijlage van het koninklijk besluit van 26 februari 1981 houdende uitvoering van de Richtlijnen van de Europese Gemeenschappen betreffende de goedkeuring van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan, landbouw- of bosbouwtrekkers op wielen, hun bestanddelen alsook hun veiligheidsonderdelen. § 4. Indien de installatie in overeenstemming is met de voorschriften van dit besluit, wordt het getuigschrift inzake de montage of ingreep, afgegeven door de erkende installateur die de LPG-uitrusting heeft gemonteerd, gewijzigd of hersteld, door de autokeuring gevalideerd, en er wordt een keuringsbewijs afgeleverd, zoals voorzien in artikel 23novies, paragraaf 3, van het koninklijk besluit van 15 maart 1968 houdende algemeen reglement op de technische eisen waaraan de auto's, hun aanhangwagens, hun onderdelen en hun veiligheidstoebehoren moeten voldoen. Dit keuringsbewijs is geldig tot de volgende periodieke keuringsdatum van het voertuig die werd bepaald overeenkomstig artikel 23ter van dit koninklijk besluit van 15 maart 1968, of tot de volgende periodieke keuringsdatum van de LPG-brandstoftank of van de buigzame vulleidingen, als deze keuring valt op een datum vóór de periodieke keuringsdatum van het voertuig die is vastgelegd overeenkomstig artikel 23ter van het voornoemde koninklijk besluit.

In geval niet alles conform de voorschriften is, wordt er een keuringsbewijs afgeleverd, volgens de bepalingen voorzien door het voornoemde koninklijk besluit van 15 maart 1968.

Het keuringsbewijs wordt getoond telkens wanneer de auto door een erkende autokeuringsinstelling wordt gecontroleerd.

Ditzelfde bewijs wordt ook vertoond op iedere vordering van de ambtenaren en beambten die krachtens artikel 80 van dit koninklijk besluit van 15 maart 1968 bevoegd zijn om controles op de weg te verrichten.

Art. 9.Bij elke LPG-installatie dat is gekeurd overeenkomstig de bepalingen van artikel 8 en goedgekeurd volgens de voorschriften dit besluit, brengt een personeelslid van het autokeuringsstation in de rechterbenedenhoek aan de binnenzijde van de voorruit van de auto een keuringsvignet van het model voorgeschreven in bijlage E aan.

Dit vignet is zelfvernietigend bij elke poging tot verwijdering en vermeldt : - het nummer van het autokeuringsstation; - het jaar van de volgende keuring van de brandstoftank; - het erkenningsnummer van de installateur; - de geldigheidsdatum van het vignet; - het chassisnummer.

In geval van beschadiging van het keuringsvignet moet de houder zijn auto aanbieden bij een autokeuringsstation, om een duplicaat te laten aanbrengen.

Art. 10.Elke auto waarvan de LPG-installatie volledig werd verwijderd, wordt eveneens, alvorens weer in gebruik te worden genomen, bij een autokeuringsstation aangeboden.

Indien de auto aan de reglementaire voorschriften beantwoordt, wordt het getuigschrift over de verwijdering dat door de erkende installateur die de LPG-uitrusting heeft verwijderd, is afgegeven door de autokeuring gevalideerd. HOOFDSTUK V - Gebruik van auto's uitgerust met een LPG-installatie

Art. 11.Op de achterzijde van iedere auto die LPG voor zijn aandrijving gebruikt, wordt, ongeacht de datum van zijn inverkeerstelling, op een duidelijk zichtbare plaats een etiket aangebracht. Dit etiket is conform het model in bijlage F. HOOFDSTUK VI - Wederbeproeving van de installatie

Art. 12.§ 1. De wederbeproeving van de brandstoftank gebeurt hoogstens : a) elke tien jaar na de datum van de voorgaande beproeving indien de brandstoftank in de kofferbak of in de personenruimte van een wagen zonder vouwdak werd gemonteerd;b) elke zes jaar in alle andere gevallen. Bij de wederbeproeving wordt de brandstoftank onderworpen aan een hydraulische drukproef van 3.000 kPa. De werkwijze voor de uitvoering van deze drukproef voldoet aan de desbetreffende bepalingen van Reglement 67.

Voor de brandstoftanks met ingebouwde pomp mag de hydraulische proef door de volgende keuringsprocedure worden vervangen : - visuele controle van de dichtheid van de lege, niet-ontgaste brandstoftank; - en een ultrasone diktemeting van de wanden van de brandstoftank.

Het jaar (vier cijfers) en de maand (twee cijfers) van de wederbeproeving, alsook de stempel van de erkende instelling die deze proef heeft uitgevoerd, worden in deze volgorde op de identificatieplaat van de brandstoftank geslagen.

Indien de initiële beproevingsdatum van de brandstoftank ten gevolge van montage bij een voertuig goedgekeurd volgens deel II van Reglement 67, niet meer zichtbaar is, zal men ter vervanging van de beproevingsdatum van de brandstoftank, en ter bepaling van de uiteindelijke datum waarop de geldigheidsduur van de brandstoftank afloopt, de datum van eerste inverkeerstelling van het voertuig. § 2. De buigzame vulleidingen worden minstens om de tien jaar vervangen indien de brandstoftank in de kofferbak of in de personenruimte zonder vouwdak van de wagen werd gemonteerd. In alle andere gevallen gebeurt dit minstens om de zes jaar.

TITEL III. - ERKENNING HOOFDSTUK I - Erkenning van de installateurs

Art. 13.§ 1. De LPG-installateurs worden door de minister of zijn gemachtigde erkend, onder de voorwaarden bepaald in bijlage B. § 2. Vanaf de inwerkingtreding van dit besluit tot en met 31 december van hetzelfde burgerlijk jaar, zijn de erkenning als LPG-installateur en de afgifte van bijhorende documenten onderworpen aan een vergoeding waarvan het bedrag is bepaald op : - 250 euro voor het onderzoek van een aanvraag tot erkenning als installateur; - 200 euro voor het onderzoek van een aanvraag tot herziening van een bestaande erkenning; - 30 euro voor de afgifte van elk erkenningcertificaat als installateur; - 15 euro voor de afgifte van elke herziening van een bestaand erkenningcertificaat.

Vanaf het daaropvolgende burgerlijk jaar maken voornoemde vergoedingen, jaarlijks per 1 januari, het voorwerp uit van een automatische indexering berekend op basis van de gewone index van de maand november van het voorgaande jaar. Het resultaat van deze aanpassing zal worden afgerond naar de hogere euro indien de decimalen van het berekende bedrag hoger of gelijk zijn aan 0,50 of naar de lagere euro indien de decimalen lager zijn dan 0,50.

De vergoedingen voor reeds geheel of gedeeltelijk geleverde prestaties zijn niet terugbetaalbaar bij annulering van de aanvraag of in geval van een negatieve beslissing aangaande het dossier. § 3. De Minister of zijn gemachtigde kan de erkenning intrekken indien de installateur niet meer aan de eisen van dit besluit en/of van zijn bijlagen beantwoordt, of indien de montage, de demontage, het onderhoud of de herstelling van een LPG-installatie niet volgens de voorschriften van dit besluit en van zijn bijlagen gebeurt. § 4. De toekenning en de intrekking van de erkenning van LPG-installateurs worden in het Belgisch Staatsblad gepubliceerd. § 5. Scholen die de specialisatie « LPG-montage » organiseren, kunnen als LPG-installateurs worden erkend.

Het aantal voertuigen dat zij mogen uitrusten, is evenwel beperkt tot maximaal 20 per instelling en per schooljaar. HOOFDSTUK II - Keuringsinstellingen

Art. 14.§ 1. De LPG-installateurs zijn met het oog op hun erkenning onderworpen aan een eerste evaluatie betreffende hun overeenstemming met de voorschriften van dit besluit en zijn bijlagen. Deze eerste evaluatie wordt uitgevoerd door een erkende keuringsinstelling.

Bovenop deze eerste evaluatie zijn de erkende LPG-installateurs onderworpen aan een jaarlijkse controle waarbij de naleving van hun overeenstemming met de voorschriften van dit besluit en zijn bijlagen wordt nagegaan. Deze jaarlijkse controle wordt uitgevoerd door een erkende keuringsinstelling. § 2. De Minister of zijn gemachtigde erkent de instellingen die bevoegd zijn om het eerste evaluatierapport betreffende de overeenstemming met het oog op de erkenning van LPG-installateurs en de jaarlijkse controles uit te voeren, zoals voorzien in paragraaf 1 en in artikel 15, voor zover : 1° zij door BELAC op basis van de norm NBN-EN ISO/IEC 17020 als keuringsinstellingen type « A » voor de activiteiten voorzien in dit besluit zijn geaccrediteerd.De accreditaties afgeleverd volgens de systemen waarmee BELAC een wederzijdse erkenning heeft afgesloten, worden als gelijkwaardig beschouwd; 2° en zij in een lidstaat van de Europese Economische Ruimte zijn gevestigd. De Minister of zijn afgevaardigde stelt een lijst op van de erkende instellingen en publiceert deze in het Belgisch Staatsblad.

Art. 15.§ 1. De erkende keuringsinstellingen moeten : 1° aan de Federale Overheidsdienst Mobiliteit en Vervoer, Directoraat-generaal Mobiliteit en Verkeersveiligheid, een eerste evaluatierapport betreffende de overeenstemming van de installateur met de voorschriften van dit besluit bezorgen;2° eenmaal per burgerlijk jaar een controle uitvoeren bij de erkende installateurs om na te gaan of zij aan de voorwaarden van dit besluit voldoen.Over deze controle wordt een verslag opgemaakt volgens de bepalingen vermeld in artikel 16 van dit besluit.

Met het oog op de validatie ervan communiceren de keuringsinstellingen aan de Federale Overheidsdienst Mobiliteit en Vervoer, Directoraat-generaal Mobiliteit en Verkeersveiligheid, jaarlijks de planning van de controles die zij in de periode van 1 januari van het lopende jaar tot 31 januari van het daaropvolgende jaar willen uitvoeren. Uiterlijk op 31 januari van het jaar waarin de controles moeten worden uitgevoerd, moet deze planning aan het voornoemde directoraat-generaal zijn meegedeeld.

De keuringsinstellingen delen het Directoraat-generaal Mobiliteit en Verkeersveiligheid onverwijld de redenen mee waarom de controle niet overeenkomstig de opgemaakte planning kan worden uitgevoerd, en zij communiceren op hetzelfde tijdstip de datum waarop de controle daadwerkelijk is gepland.

De Federale Overheidsdienst Mobiliteit en Vervoer, Directoraat-generaal Mobiliteit en Verkeersveiligheid, mag eveneens en op elk moment het initiatief nemen om onverwacht een controle uit te voeren bij een erkende installateur. § 2. Op vraag van de minister of zijn gemachtigde zijn de erkende keuringsinstellingen ertoe gehouden om alle documenten in verband met hun opdracht alsook alle inlichtingen betreffende de toepassing van dit besluit te verstrekken.

Art. 16.§ 1. Het eerste evaluatierapport en het jaarlijkse controleverslag bevatten volgende gegevens : 1° de identificatiegegevens van de onderneming : de maatschappelijke benaming, het statuut en het adres van de installateur, het unieke ondernemingsnummer, alsook het adres van LPG-werkplaats;2° de lijst van de erkende LPG-monteurs met vermelding van : a) de naam, de voornamen, het adres, de geboorteplaats en Bdatum, alsook het identificatienummer bij het rijksregister of paspoortnummer van deze personen;b) de aard van hun juridische band met de installateur;3° een beschrijving met plattegrond van elke werkplaats waarin de montage van LPG-installaties wordt uitgevoerd.Op de plattegrond wordt de plaats aangegeven waar de hefinrichting alsook het kantoor waar de administratie met betrekking tot de LPG-installaties wordt uitgevoerd, zich bevinden; 4° een afschrift van de vergunningen zoals vereist in punt a), 1, 4° van bijlage B; § 2. Naast de gegevens vermeld in de eerste paragraaf bevat het jaarlijkse controleverslag eveneens de volgende gegevens : 1° het erkenningsnummer van de LPG-installateur;2° de eventuele vastgestelde gebreken;3° de conclusies van de keuringsinstelling over de conformiteit van de installaties met de vereisten van de bijlage B. § 3. Behalve in geval van overmacht, worden het eerste evaluatierapport en het jaarlijkse controleverslag aan de Federale Overheidsdienst Mobiliteit en Vervoer, Directoraat-generaal Mobiliteit en Verkeersveiligheid, toegezonden binnen een termijn van maximum dertig kalenderdagen, te rekenen vanaf de datum van de eerste evaluatie of van de jaarlijkse controle.

Art. 17.De instelling die niet of niet meer aan de vereisten van artikel 14 beantwoordt, is niet gemachtigd om de controles met het oog op de erkenning van LPG-installateurs uit te voeren.

De erkenning van de keuringsinstelling kan eveneens worden ingetrokken in geval van niet-naleving van de bepalingen bedoeld in de artikelen 15 en 16.

De weigering of de intrekking van de erkenning wordt met een aangetekende zending ter kennis gebracht van de betrokkene.

Binnen dertig dagen na de kennisgeving van de weigering of van de intrekking van de erkenning kan de betrokkene met een aangetekende zending beroep instellen bij de Federale Overheidsdienst Mobiliteit en Vervoer B Directoraat-generaal Mobiliteit en Verkeersveiligheid, City Atrium, Vooruitgangstraat 56 B 1210 Brussel.

Het genoemde Directoraat-generaal hoort de betrokkene, indien laatstgenoemde daar in de brief waarmee hij beroep aantekent, om verzoekt.

De Minister of zijn gemachtigde, doet uitspraak binnen dertig dagen na de verzending van de brief waarin beroep werd aangetekend of, in voorkomend geval, binnen dertig dagen nadat de betrokkene werd gehoord.

Het beroep heeft geen schorsende kracht. HOOFDSTUK III - Bepalingen betreffende LPG-monteurs

Art. 18.§ 1. Ieder personeelslid dat met de montage, het onderhoud, de herstelling of de wijziging van een LPG-installatie is belast, moet houder zijn van een geldig certificaat van erkend LPG-monteur dat het bewijs levert van zijn minimale technische kennis, zoals bepaald in punt b) van bijlage B. Als natuurlijke persoon kan de installateur zelf houder zijn van een certificaat van erkend LPG-monteur. § 2. Om dit certificaat van erkend LPG-monteur. te behalen, moet de kandidaat slagen voor een examen dat wordt georganiseerd door een conform artikel 19 erkend examencentrum.

Om aan dit examen te mogen deelnemen, moet de kandidaat houder zijn van een diploma of een Belgische getuigschrift of een getuigschrift van een andere Lidstaat en dat het bewijs levert dat een specifieke opleiding in mechanica of elektriciteit van auto's of een gelijkgestelde opleiding met succes werd afgerond, of hij moet een beroepservaring van drie jaar als autotechnicus of -elektricien kunnen aantonen.

Dit examen omvat een theoretische en een praktische proef.

Om te worden toegelaten tot de praktische proef, moet de kandidaat geslaagd zijn voor de theoretische proef. De geldigheidsduur van een geslaagde theoretische proef bedraagt twaalf maanden.

De Minister bepaalt de inhoud, de regels voor de organisatie alsook de voorwaarden tot slagen van de theoretische en praktische proeven.

De theoretische en praktische proeven vereisen de voorafgaande betaling van de retributies waarvan het bedrag door de minister wordt bepaald. § 3. Het certificaat van erkend LPG-monteur waarvan het model door de minister wordt bepaald, heeft een geldigheidsduur van vijf jaar.

Indien de LPG-monteur kan aantonen dat hij een nascholing heeft gevolgd waarvan het programma, met een minimumduur van ten minste zeven uren, volgens de door de minister bepaalde modaliteiten is erkend, dan wordt zijn certificaat van erkend LPG-monteur, zelfs indien het vervallen is, verlengd voor een nieuwe periode van vijf jaar. Deze nieuwe periode begint op de datum waarop de geldigheid van het lopende certificaat vervalt indien de nascholing tijdens de periode van twee jaar voorafgaand aan deze vervaldatum werd gevolgd, en in de andere gevallen op de datum waarop de nascholing werd gevolgd.

De inhoud van het nascholingsprogramma alsook de modaliteiten en regels voor de organisatie van deze nascholing en het model van het nascholingsattest, worden bepaald door de minister. § 4. Iedere wijziging met betrekking tot het personeel dat met de montage, het onderhoud, de herstelling of de wijziging van een LPG-installatie is belast, wordt door de erkende installateur onmiddellijk betekend aan de Federale Overheidsdienst Mobiliteit en Vervoer, Directoraat-generaal Mobiliteit en Verkeersveiligheid met vermelding van : a) de datum waarop de wijziging plaatsvond;b) de naam, voornamen, het adres, de geboortedatum en Bplaats van de betrokken personen;c) de aard van hun juridische band met de installateur. HOOFDSTUK IV - Examencentra

Art. 19.§ 1. De Minister of zijn gemachtigde erkent de examencentra. § 2. Om te kunnen worden erkend, moet het examencentrum : 1° zich onthouden van de uitoefening van een activiteit als opleider voor LPG-monteurs;2° de kennis aantonen die verband houdt met de onderwerpen vermeld in bijlage B, punt b) van dit besluit en beschikken over een ervaring van minstens drie jaar met betrekking tot de organisatie van een examen in het algemeen;3° beschikken of kunnen beschikken over een aangepaste infrastructuur, met name over specifieke lokalen, didactisch materiaal, alsook over de nodige uitrusting om de theoretische en de praktische proeven te laten plaatshebben;4° beschikken over examinatoren die zelf erkende monteurs zijn en die een beroepservaring van op zijn minst drie jaar in het domein van de LPG kunnen aantonen.Deze examinatoren zorgen ervoor dat zij op de hoogte blijven van de meest recente ontwikkelingen in hun vakgebied; 5° zich ertoe verbinden om de theoretische en praktische proeven bedoeld in artikel 18 minstens twee maal per jaar te organiseren;6° zich ertoe verbinden om een vragenlijst voor de proeven op te stellen en deze ten minste één maand voor de proeven plaatsvinden ter goedkeuring aan de Federale Overheidsdienst Mobiliteit en Vervoer, Directoraat-generaal Mobiliteit en Verkeersveiligheid voor te leggen;7° een register van de proeven die zij hebben georganiseerd gedurende tien jaar bijhouden alsook een register van de deelnemers met vermelding van hun naam, voornamen, adres, geboorteplaats en geboortedatum;8° op 31 december van elk jaar de statistieken in verband met de examens bezorgen.Deze statistieken moeten op zijn minst het aantal deelnemers en de behaalde resultaten vermelden. 9° zich aanpassen aan de instructies van de Federale Overheidsdienst Mobiliteit en Vervoer, Directoraat-generaal Mobiliteit en Verkeersveiligheid. De erkenningsaanvraag wordt ingediend bij de Federale Overheidsdienst Mobiliteit en Vervoer, Directoraat-generaal Mobiliteit en Verkeersveiligheid en moet de informatie hernemen waaruit blijkt dat aan de voorwaarden van paragraaf 2 is voldaan. § 4. Iedere wijziging aan gegevens die verband houden met de erkenning moeten binnen de maand aan de Federale Overheidsdienst Mobiliteit en Vervoer, Directoraat-generaal Mobiliteit en Verkeersveiligheid worden betekend. § 5. De toekenning en, in voorkomend geval, de intrekking van de erkenning van de examencentra worden bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.

Art. 20.§ 1. De beambten van de Federale Overheidsdienst Mobiliteit en Vervoer, Directoraat-generaal Mobiliteit en Verkeersveiligheid, hebben toegang tot de lokalen van de examencentra. Zij mogen alle documenten in verband met hun opdracht inkijken.

Op eenvoudige vraag van de instantie belast met de erkenning en het toezicht binnen het Directoraat-generaal Mobiliteit en Verkeersveiligheid, is het examencentrum ertoe gehouden om alle inlichtingen betreffende de toepassing van dit besluit en zijn bijlagen te verstrekken.

De beambten van het Directoraat-generaal Mobiliteit en Verkeersveiligheid mogen deze examens bijwonen en zijn gemachtigd om toezicht uit te oefenen op de gebruikte middelen en op het examenverloop. § 2. Het examencentrum moet de Federale Overheidsdienst Mobiliteit en Vervoer, Directoraat-generaal Mobiliteit en Verkeersveiligheid, minstens een maand van tevoren op de hoogte brengen van de data, plaatsen en taal van ieder examen, alsook van de namen van de examinatoren. § 3. Indien al dan niet in het kader van de controles zoals bedoeld in paragraaf 1, of op om het even welke andere wijze, wordt vastgesteld dat het examencentrum niet meer aan de erkenningvoorwaarden voldoet, dan kan de minister of zijn gemachtigde de erkenning van het desbetreffende examencentrum intrekken.

De intrekking van de erkenning wordt met een aangetekende zending aan de betrokkene betekend.

Binnen dertig dagen volgend op de betekening van de intrekking van de erkenning kan de betrokkene met een aangetekende zending een bezwaarschrift indienen bij de Federale Openbare Dienst Mobiliteit en Vervoer - Directoraat-generaal Mobiliteit en Verkeersveiligheid, City Atrium, Vooruitgangstraat 56, 1210 Brussel.

Het genoemde Directoraat-generaal hoort de betrokkene indien deze daar in zijn bezwaarbrief om verzoekt.

De Minister of zijn gemachtigde doet uitspraak binnen 30 dagen na de verzending van de bezwaarbrief, of, in voorkomend geval, binnen dertig dagen na de betrokkene te hebben gehoord.

Het bezwaarschrift heeft geen schorsende kracht.

TITEL IV. - Slotbepalingen, overgangs-bepalingen en opheffingen

Art. 21.Het koninklijk besluit van 9 mei 2001 betreffende het gebruik van vloeibaar gemaakte petroleumgassen (LPG) voor het aandrijven van auto's wordt opgeheven, met uitzondering van bepalingen betreffende de erkenning van LPG-monteurs die nog van toepassing blijven gedurende twaalf maanden na de inwerkingtreding van dit besluit.

Art. 22.Iedere LPG-installatie die vóór 1 juli 2001 in een auto werd gemonteerd en die niet aan de voorschriften van bijlage C voldoet, dient te voldoen aan de voorschriften van bijlage G.

Art. 23.Behoudens andersluidende bepalingen dient iedere LPG-installatie die in een auto werd gemonteerd in de periode van 1 juli 2001 tot de datum waarop dit besluit in werking treedt, te voldoen aan de voorschriften van bijlage C.

Art. 24.§ 1. Iedere LPG-installatie die vóór de datum waarop dit besluit in werking treedt in een auto werd gemonteerd, en die niet beantwoordt aan de voorwaarden van artikel 12, moet spoedig en ten laatste binnen een termijn van twee jaar te rekenen vanaf de datum van de inwerkingtreding van dit besluit en zonder dat de aanvankelijk voor de brandstoftank vastgelegde geldigheidsduur mag worden overschreden, in overeenstemming worden gebracht. § 2. Elke geldigheidsperiode van beproeving van de brandstoftank die meer bedraagt dan welke in het artikel 12, eerste lid is vastgelegd, wordt ambtshalve en met terugwerkende kracht teruggebracht op een maximumduur van tien of zes jaar.

Art. 25.De keuringsinstellingen bedoeld in artikel 14, die vóór de inwerkingtreding van dit besluit zijn erkend, moeten door BELAC op basis van de norm NBN-EN ISO/IEC 17020 als keuringsinstellingen van het type A voor de activiteiten bedoeld in dit besluit zijn geaccrediteerd, en dit ten laatste binnen een termijn van twee jaar na de inwerkingtreding van dit besluit.

Art. 26.De LPG-installateurs die erkend zijn op de datum van de inwerkingtreding van dit besluit blijven erkend, voor zover ze zich binnen de termijn van zes maanden vanaf deze datum in overeenstemming brengen met de eisen van dit besluit en van de bijlagen.

De minister of zijn gemachtigde publiceert de lijst van de erkende installateurs voor het eerst, ten laatste negen maanden na de inwerkingtreding van dit besluit.

Art. 27.De LPG-monteurs die op grond van het koninklijk besluit van 9 mei 2001 betreffende het gebruik van vloeibaar gemaakte petroleumgassen (LPG) voor het aandrijven van voertuigen zijn erkend, zijn vrijgesteld van de verplichting om te slagen voor het examen bedoeld in artikel 18, paragraaf 2.

Zij worden beschouwd als zijnde houder van een certificaat van erkend LPG-monteur van een geldigheidsduur van vijf jaar die aanvangt op de datum van inwerkingtreding van dit besluit. De geldigheid van dit certificaat kan conform artikel 18, paragraaf 3 verlengd worden.

Art. 28.De minister of zijn gemachtigde kan afwijkingen van de voorwaarden van dit besluit toestaan teneinde de proeven te kunnen verrichten die nodig zijn om de bepalingen betreffende de auto's die LPG gebruiken, aan de technologische ontwikkelingen en aan de industrie aan te passen.

Art. 29.Dit besluit treedt in werking dertig dagen na zijn publicatie in het Belgisch Staatsblad, met uitzondering van artikel 2 paragraaf 4, die in werking treedt de eerste dag van de dertiende maand na datum van bekendmaking van dit besluit in het Belgisch Staatsblad.

Art. 30.De minister bevoegd voor het Wegverkeer is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 7 maart 2013.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Binnenlandse Zaken, Mevr. J. MILQUET De Staatssecretaris voor Mobiliteit, M. WATHELET

Bijlage A van het koninklijke besluit van 7 maart 2013 betreffende het gebruik van vloeibaar gemaakte petroleumgassen (LPG) voor de aandrijving van auto's Voorbeelden van goedkeuringsmerken bedoeld in artikel 3 paragraaf 4, a), b) en c) van dit besluit

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 7 maart 2013 betreffende het gebruik van vloeibaar gemaakte petroleumgassen (LPG) voor de aandrijving van auto's.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Binnenlandse Zaken, Mevr. J. MILQUET De Staatssecretaris voor Mobiliteit, M. WATHELET

Bijlage B van het koninklijk besluit van 7 maart 2013 betreffende het gebruik van vloeibaar gemaakte petroleumgassen (LPG) voor de aandrijving van auto's Erkenning van de installateurs en van de monteurs (artikels 13 en 18 van dit besluit) a) De erkenning van de installateurs 1.Om als LPG-installateur te worden erkend, moeten de natuurlijke of rechtspersonen die LPG-installaties in auto's monteren, of onder wier verantwoordelijkheid deze worden gemonteerd, aan volgende voorwaarden voldoen : 1° in een lidstaat van de Europese Economische Ruimte wonen;2° enkel een beroep doen op personeel dat houder is van een geldig certificaat van erkend LPG-monteur overeenkomstig de bepalingen van artikel 18 van dit besluit;3° op hetzelfde adres als de werkplaats over een bureau beschikken waar het administratieve werk verbonden aan de LPG-installaties wordt verricht. In dit bureau is een ruimte voorzien die kan worden afgesloten en, waarin waardepapieren, zoals boorddocumenten, erkenningcertificaten, montagegetuigschriften en dergelijke worden bewaard.

In dit bureau beschikt de installateur over een geactualiseerde technische documentatie voor alle courante LPG-systemen, alsook over een voorraad etiketten die aan het model van bijlage F van dit besluit beantwoorden. 4° over alle wettelijke vergunningen beschikken voor het in bedrijf nemen van de lokalen en van de apparatuur, nodig voor de uitvoering van de werkzaamheden vermeld in dit besluit.5° over een werkplaats beschikken die ten minste aan volgende voorwaarden voldoet : a) overdekt zijn, behoorlijk kunnen worden afgesloten, goed verlicht, met een afdoende ventilatie met het oog op de gevaren die verbonden zijn aan de gassen;indien een verwarming aanwezig is, moet deze geschikt zijn voor het gebruik in de LPG-werkplaats rekening houdend met de gevaren die verbonden zijn aan deze gassen. b) zodanige afmetingen hebben en zodanig zijn ingericht dat de auto waarin een LPG-installatie wordt gemonteerd, gedemonteerd, onderhouden en/of hersteld, in deze ruimte kan worden opgesteld op een manier dat hij van alle zijden goed toegankelijk is.Daartoe is in de werkplaats een doelmatige hefinrichting aanwezig. Degene die de montage doet, moet in staat zijn om onder de gehele lengte van het voertuig rechtopstaand te werken, wat betekent dat de hefinrichting een hoogte van ten minste 1,60 meter heeft. Deze hefinrichting is doelmatig verlicht. c) indien de werkplaats in of in de directe omgeving van de LPG-werkzone over een werkput beschikt, dan dient de werkput over een werkend gasdetectie- en een gasevacuatiesysteem te beschikken.De goede werking dient regelmatig door de LPG-installateur te worden gecontroleerd volgens de aanbevelingen van de fabrikant en/of installateur van het gasdetectie- en gasevacuatiesysteem. d) over een inrichting beschikken waarmee de uitlaatgassen direct naar buiten worden afgevoerd.e) afgezonderd zijn van aangrenzende lokalen waar geen verbod van open vuur geldt.6° in de werkplaats over minimum volgende apparatuur en werktuigen beschikken : a) een controleapparaat om de goede werking en de goede afstelling van de installatie na te gaan, alsook een controleapparaat voor het meten van het gehalte aan koolstofmonoxide en -dioxide in de uitlaatgassen van voertuigen uitgerust met een elektrische ontstekingsmotor of met een compressieontsteking, teneinde zich ervan te vergewissen dat de LPG-installatie geen hogere waarden dan de beginpollutie-waarden tot gevolg heeft;b) een apparaat voor de opsporing van LPG- lekken;c) een gasdetector op de bodem van de werkput indien de werkplaats over een werkput beschikt in of in de directe omgeving van de LPG-werkzone;d) de nodige uitrusting (met inbegrip van een manometer) en het noodzakelijke toebehoren voor de uitvoering van de voorgeschreven drukproeven na de montage van de LPG-installatie. De controleapparatuur beschreven in de punten a), b) en c) dient voor de goede werking te beschikken over een attest met een geldigheidsduur van een jaar; voor de manometer moet tweejaarlijks een geldig attest van calibratie worden opgemaakt.

Indien de werkplaats over een werkput of een specifiek afgebakende LPG-werkzone beschikt, en wanneer deze is/zijn afgebakend met gasdetectiesensoren, dan dienen deze gasdetectiesensoren te beschikken over een geldig attest van calibratie. Voor het gebruik van de gasdetectiesensoren dient steeds de geldigheidsdatum van deze gasdetectiesensoren zoals bepaald door de fabrikant, te worden nageleefd. Ook dient de LPG-installateur zich steeds te vergewissen van de goede werking van deze apparatuur. 7° een standaarduithangbord aanbrengen dat de onderneming identificeert als erkende LPG-installateur.Dit bord wordt na ontvangst van de erkenning op een goed zichtbare plaats buiten het gebouw geplaatst. Het model ervan wordt bepaald in bijlage H. 2. § 1.De aanvraag tot erkenning wordt ingediend bij de Federale Overheidsdienst Mobiliteit en Vervoer, Directoraat-generaal Mobiliteit en Verkeersveiligheid, Vooruitgangstraat 56, 1210 Brussel. § 2. De aanvraag dient volgende gegevens te bevatten : 1° de maatschappelijke naam, het statuut en adres van de kandidaat-installateur, het unieke ondernemingsnummer, alsook het adres van LPG-werkplaats;2° een origineel exemplaar van het eerste evaluatierapport betreffende de overeenstemming van de installateur met de bepalingen van dit besluit en dat werd afgeleverd door één van de erkende keuringsinstellingen zoals bedoeld in artikel 14 van dit besluit;3° het bewijs van de betaling van de retributie waarvan het bedrag is vastgesteld in artikel 13, paragraaf 1 van dit besluit;4° het bewijs dat de personeelsleden belast met de montage, het onderhoud, de herstelling of de wijziging van LPG-installaties houder zijn van een geldig certificaat van erkend LPG-monteur.3. De minister of zijn gevolmachtigde kent aan ieder erkend installateur een identificatienummer toe, dat op het montageplaatje en op ieder getuigschrift bedoeld in artikel 7 van dit besluit moet voorkomen.4. De erkende installateurs moeten : 1° onmiddellijk en schriftelijk de Federale Overheidsdienst Mobiliteit en Vervoer, Directoraat-generaal Mobiliteit en Verkeersveiligheid, op de hoogte stellen van elke wijziging aan één van de elementen die als basis voor het verlenen van hun erkenning hebben gediend;2° er op toezien dat een LPG-installatie alleen wordt gemonteerd, gedemonteerd, onderhouden of hersteld in een werkplaats die in de aanvraag tot erkenning werd vermeld;3° in elke werkplaats waarvoor de erkenning geldt een afschrift van het erkenningscertificaat bewaren;4° de montage, het onderhoud, de herstelling of de verwijdering van een LPG-installatie enkel toevertrouwen aan personeelsleden die houder zijn van een geldig certificaat van erkend LPG-monteur;5° aan de erkende keuringsinstellingen, alsook aan de ambtenaren van de Federale Overheidsdienst Mobiliteit en Vervoer, Directoraat-generaal Mobiliteit en Verkeersveiligheid de toegang tot de lokalen en tot de uitrusting bestemd voor de activiteiten bedoeld in dit besluit toestaan, en ze eveneens toestaan om inzage te krijgen in alle documenten met betrekking tot deze activiteiten en er zich in voorkomend geval, een kopie van te laten overhandigen;6° de Federale Overheidsdienst Mobiliteit en Vervoer, Directoraat-generaal Mobiliteit en Verkeersveiligheid onmiddellijk met een aangetekende zending in kennis stellen van zijn verzaking aan de erkenning.5. § 1.De erkende installateurs verbinden er zich eveneens toe om voor elk voertuig waarin een LPG-installatie wordt gemonteerd of gewijzigd, een dossier aan te leggen. Dit dossier bevat ten minste de kopie van de getuigschriften die zijn voorgeschreven in artikel 7 van dit besluit. § 2. Dit dossier wordt tot de buitendienststelling van het voertuig bewaard. Indien dit tijdstip niet is gekend, is de bewaringstermijn tien jaar. 6. Indien na controle door een erkende keuringsinstelling of door een ambtenaar van de Federale Overheidsdienst Mobiliteit en Vervoer, Directoraat-generaal Mobiliteit en Verkeersveiligheid, blijkt dat : 1° de installateur niet meer beantwoordt aan de eisen van dit besluit en van zijn bijlagen;2° de instructies van de Federale Overheidsdienst Mobiliteit en Vervoer, Directoraat-generaal Mobiliteit en Verkeersveiligheid in verband met de toepassing van dit besluit, en met name deze met betrekking tot de erkenning van de installateurs, niet meer of onvolledig worden nageleefd; dan kan de minister of zijn gevolmachtigde besluiten tot de intrekking van de erkenning van een installateur.

De intrekking van de erkenning wordt met een aangetekende zending ter kennis gebracht van de betrokkene.

Binnen dertig dagen na de kennisgeving van de weigering of van de intrekking van de erkenning kan de betrokkene met een aangetekende zending beroep instellen bij de Federale Overheidsdienst Mobiliteit en Vervoer, Directoraat-generaal Mobiliteit en Verkeersveiligheid, Vooruitgangstraat 56 - 1040 Brussel.

De genoemde directie moet de betrokkene horen, indien deze daar in zijn bezwaarbrief om verzoekt.

De minister of zijn gemachtigde doet uitspraak binnen dertig dagen na de verzending van de brief waarin beroep werd aangetekend, of in voorkomend geval, binnen dertig dagen na het horen van de betrokkene.

Het beroep heeft geen schorsende kracht. 7. De ambtenaren van de Federale Overheidsdienst Mobiliteit en Vervoer, Directoraat-generaal Mobiliteit en Verkeersveiligheid, zijn gemachtigd om op ieder ogenblik en op elke plaats het nazicht en de controles voorzien in dit besluit bij te wonen en uit te voeren.a) De erkenning van de monteurs Minimale technische kennis vereist voor de monteurs. 1° Algemeen - Milieuverontreiniging, energie en voertuigen - Ecologisch en economisch belang van LPG - Oorsprong, voorraden en vooruitzichten van LPG - Fysische en chemische eigenschappen - Specifieke eigenschappen (klopvastheid, calorisch vermogen, verbrandingssnelheid,...) - Technische gevolgen voor de motor van monofuel- of multifuelvoertuigen (benzine/LPG, diesel/LPG, etc.) in verband met ontsteking, de bougies, het vermogen, het verbrandingsmodel, de terugslag,... - Risico's en veiligheidsvoorschriften - Reglementair kader en normen - Technische verantwoording van de reglementering - Wederbeproeving van de LPG-brandstoftank 2° Technologie - Voeding van monofuel- en multifuelmotoren met LPG (in bifuel- en flexfuelvoertuigen) - Bestanddelen van de ombouw - Werkingsprincipe - Nieuwe voedingssystemen - Keuze van de uitrusting en keuzecriteria 3° Studie van de verschillende systemen - Analyse van de diverse aanpassingen - Voertuigen met carburator - Voertuigen met injectie - Bijzonderheden i.v.m. voertuigen met injectie - Bijzonderheden i.v.m. voertuigen met katalysator - Onderzoek van de regelsystemen en de instandhouding van het originele motorbeheer (electronic control unit) - Bijzonderheden over de simulatie van injecties - Gasinjectiesysteem : gasvormige en vloeibare fase - Systemen voor multifuelmotoren (in bifuel- en flexfuelvoertuigen) 4° Praktische toepassingen - Basisregels voorafgaand aan de montage - Gereedschap - Behandeling, bescherming van de werkplaats en van het personeel - Werkzaamheden aan de brandstoftank - Ombouw van de voertuigen - Lekdichtheid - Beheer van de lambdafactor bij LPG, gebruik van de voltmeter, viergastester - Onderhouds- en regelwerk in de praktijk - Onderhoud en afstelling Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 7 maart 2013 betreffende het gebruik van vloeibaar gemaakte petroleumgassen (LPG) voor de aandrijving van auto's. ALBERT Van Koningswege : De Minister van Binnenlandse Zaken, Mevr. J. MILQUET De Staatssecretaris voor Mobiliteit, M. WATHELET

Bijlage C van het koninklijk besluit van 7 maart 2013 betreffende het gebruik van vloeibaar gemaakte petroleumgassen (LPG) voor de aandrijving van auto's Montage van een LPG-installatie Algemene bepalingen 1. De LPG-installatie mag de goede werking van de auto niet hinderen. De brandstoftank, de appendages en de leidingen dienen zodanig te zijn aangebracht dat zij op efficiënte wijze zijn beschermd bij aanrijdingen of bij het omkantelen van de auto, en niet bij het laden of door het verschuiven van de lading kunnen worden beschadigd.

Montage van de appendages op de brandstoftank 2. De hierna volgende appendages worden met schroefdraad of, ingeval van een multiklep, met bouten rechtstreeks op de brandstoftank gemonteerd : 1° een terugslagklep;2° op afstand bediende afnamekraan met doorstroombegrenzer;3° ten minste één overdrukklep;4° een peilmeter;5° een automatische 80 %-vulbegrenzer. Een of meer van deze appendages mogen in eenzelfde onderdeel gecombineerd zijn.

De automatische vulbegrenzer mag op geen enkele wijze worden uitgeschakeld of ontregeld.

De overdrukklep(pen) wordt/worden verbonden met de gasfase.

Alvorens de in lid 1 vernoemde appendages aan te brengen, wordt hun schroefdraad overtrokken met een geschikte stof of, ingeval van multiklep, met een dichtingsmiddel dat de gasdichtheid waarborgt.

In de uitlaatopening voor de voedingsleiding naar de motor bevindt zich een doorstroombegrenzende klep.

De doorstroombegrenzende klep bevindt zich aan de binnenzijde van de brandstoftank.

Montage van de brandstoftank Algemeenheden 3. a) De brandstoftank wordt aan de auto vastgemaakt met behulp van ten minste twee van elkaar onafhankelijke bevestigingen.b) in afwijking van punt a), als het gaat om een LPG-adaptatiesysteem dat werd goedgekeurd conform de voorschriften van Reglement 115, wordt de brandstoftank bevestigd op het voertuig door gebruik van minstens : 1° twee spanbanden per brandstoftank 2° vier bouten, en 3° ringen of geschikte plaatjes indien de carrosseriebeplating op deze plaats een gewone dikte heeft. De gebruikte spanbanden, ringen of plaatjes en bouten moeten overeenstemmen met de bepalingen van paragraaf 1 van bijlage 5 van Reglement 115.

Indien de brandstoftank achter een zitplaats wordt gemonteerd dan moet er op zijn minst een ruimte van in totaal 100 mm in de lengterichting van het voertuig worden voorzien. Deze ruimte kan worden verdeeld tussen de brandstoftank en de achterplaat van het voertuig en tussen de zitplaats en de brandstoftank.

Indien de brandstoftank op het voertuig wordt bevestigd met een raamwerk en spanbanden, dan moet de brandstoftank zelf met op zijn minst twee spanbanden op het raamwerk zijn vastgemaakt.

Indien de spanbanden ook het gewicht van de brandstoftank dragen, dan moeten het er minstens drie zijn.

De spanbanden moeten voorkomen dat de brandstoftank verschuift, kantelt of zich verplaatst.

Tussen de brandstoftank en de spanbanden moet er een beschermend materiaal zoals vilt, leer of plastic zijn aangebracht.

Indien de cilindervormige brandstoftank in de lengterichting op het voertuig is gemonteerd dan moet de voorkant van het raamwerk van de brandstoftank zijn uitgerust met een dwarsbalk die de volgende eigenschappen heeft : 1° een dikte hebben die op zijn minst gelijk is aan de dikte van het raamwerk;2° minstens 30 mm hoog zijn en zijn hoogste punt moet zich op minstens 30 mm boven de bodem van de brandstoftank bevinden;3° zich zo dicht als mogelijk bij het bolvormige uiteinde van de brandstoftank bevinden of er zelfs deel van uitmaken. Onder « gemonteerd in de lengterichting » verstaat men dat de hoek die de as van de cilindervormige brandstoftank met hoofdvlak in de lengterichting vormt, niet groter is dan 30°. c) Indien de bevestigingen aan de brandstoftank worden gelast, dient dit door de fabrikant te gebeuren vóór de thermische behandeling ervan. Teneinde corrosie te vermijden, is elk contact van metaal op metaal verboden, met uitzondering van de permanente bevestigingspunten van de tank. Eventueel gebruikte metalen kabels of banden worden door middel van een elastische stof, die geen water absorbeert, geïsoleerd.

De brandstoftank wordt stevig vastgemaakt en de bevestigingen op het koetswerk worden verstevigd, zodat deze niet kunnen scheuren.

De brandstoftank wordt zodanig vastgemaakt dat wanneer één der bevestigingen losraakt de brandstoftank in zijn oorspronkelijke stand blijft.

De brandstoftank moet zodanig zijn geïnstalleerd dat hij beschermd is tegen een frontale of een staartbotsing. In de buurt van de brandstoftank mogen er zich geen uitstekende delen, snijdende randen, etc. bevinden. 4. De stand waarin de brandstoftank wordt gemonteerd, wordt op een ondubbelzinnige en onuitwisbare wijze door de fabrikant op de brandstoftank aangegeven.5. De voorgeschreven merktekens op de brandstoftank moeten zoveel mogelijk leesbaar blijven na de montage van de brandstoftank in de auto.In voorkomend geval kan de verwijdering van de gasdichte behuizing en het gebruik van een spiegel worden toegelaten om deze merktekens gemakkelijker te kunnen lezen.

Los van het al of niet leesbaar blijven van de genoemde merken na montage van de brandstoftank in het voertuig, toch moeten zij steeds op het montageplaatje worden vermeld, zoals voorgeschreven in punt 19. 6. De LPG-voedingsleiding naar de motor die vanuit iedere brandstoftank vertrekt, wordt voorzien van een electroafsluitklep waarvan de werking en de montage zorgt dat iedere brandstoftank op elk ogenblik onafhankelijk is van de andere brandstoftanks.7. De brandstoftanks worden nooit in de motorruimte gemonteerd. De grootste as van de brandstoftank bevindt zich in geen geval vóór de aslijn van de vooras.

Montage van de brandstoftank onder de auto 8. § 1.Bij de montage van de brandstoftank onder de auto moet bij een lege auto met de ophanging in rijstand, de vrije hoogte tussen het laagste punt van de brandstoftank en de grond ten minste 200 mm bedragen voor auto's met een maximaal toegestane massa tot en met 3 500 kg, en ten minste 250 mm voor auto's met een maximaal toegestane massa van meer dan 3 500 kg.

Voor de onder de categorieën N1 ingeschreven of in te schrijven auto's en voor de terreinvoertuigen zoals bepaald in bijlage II van Richtlijn 2007/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 september 2007 tot vaststelling van een kader voor de goedkeuring van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan en van systemen, onderdelen en technische eenheden die voor dergelijke voertuigen zijn bestemd, mag de vrije hoogte onder de brandstoftank niet kleiner zijn dan 250 mm.

De minimale vrije hoogte mag na verloop van tijd nooit met meer dan 10 % verminderen.

Er kan echter van de in het eerste en tweede lid opgelegde minimale vrije hoogtes worden afgeweken, indien de brandstoftank aan de voor- en zijkanten voldoende is beschermd en indien geen enkel onderdeel van de brandstoftank onder de beschermende structuur uitsteekt. § 2. Een brandstoftank die achter de aslijn van de achterwielen van de auto is gemonteerd, ligt bovendien volledig boven de raaklijn die vertrekt van het achterwiel en die door het laagste punt van het oorspronkelijke achterkoetswerk loopt of, in voorkomend geval, door de oorspronkelijk gemonteerde bumper.

Indien evenwel om redenen eigen aan de fabricage van de auto's met een hoogst toegelaten massa tot en met 3 500 kg niet aan de hierboven vermelde vereiste kan worden voldaan, dan mag de vrije hoogte onder ieder punt van de brandstoftank niet minder bedragen dan 1/4 van de horizontale afstand van dat punt tot het verticaal vlak dat door de aslijn van de achterwielen van de auto gaat. § 3. De brandstoftank moet door middel van spatlappen tegen voorwerpen die door de wielen worden weggeslingerd, zijn beschermd.

De appendages bevinden zich volledig boven het laagste punt van de brandstoftank. § 4. De brandstoftank moet op ten minste 100 mm van elke uitlaatleiding en van iedere andere warmtebron worden gemonteerd, behalve indien hij op afdoende wijze tegen de thermische straling is beschermd.

Montage van de brandstoftank in de auto en vulling van buiten af door middel van een leiding 9. - § 1.De brandstoftank mag in de personenruimte of in de koffer worden gemonteerd, op voorwaarde dat de vulling van buiten af geschiedt door middel van een drukleiding, en dat de brandstoftank is uitgerust met een gasdichte behuizing die over al zijn appendages is geplaatst. § 2. De gasdichtheid tussen de brandstoftank en de gasdichte behuizing wordt verzekerd door middel van een soepele pakking. § 3. De gasdichte behuizing wordt op de brandstoftank bevestigd door middel van metalen schroeven of een ander even doeltreffend systeem.

De bevestiging op de brandstoftank door middel van lassen is verboden. § 4. De uitgang van de gasdichte behuizing wordt rechtstreeks buiten het voertuig geleid door middel van een gewapende slang met een verplichte vrije doorgangssectie van ten minste 450 mm2. Waar de gewapende slang door het koetswerk gaat, wordt ze door middel van een stijf element beschermd of zodanig gemonteerd dat een gelijkwaardige veiligheid wordt geboden.

De vrije doorgangssectie van de gewapende slang van een vóór 1 juli 2001 gemonteerde LPG-installatie mag minder bedragen dan 450 mm2; ze bedraagt evenwel steeds ten minste 100 mm2. § 5. De vulleiding (buigzaam of stijf) wordt met de brandstoftank verbonden door middel van een op de brandstoftank gemonteerde vulklep. § 6. Aan het uiteinde van de vulleiding bevindt zich een vulaansluiting. § 7. De vulaansluiting wordt gemonteerd in een alleen van buitenaf bereikbare ruimte die gasdicht van de personenruimte of van de kofferruimte is gescheiden.

De vulaansluiting mag maximaal 10 mm buiten de denkbeeldige lijn van carrosseriebeplating van de auto uitsteken.

Indien de vulaansluiting in de bumper van de auto werd gemonteerd, moet de verbinding van de vulaansluiting met de vulklep op de brandstoftank geschieden door middel van een buigzame drukleiding. § 8. Het middelpunt van de vulaansluiting bevindt zich op ten minste 300 mm van de grond. De klep is gemakkelijk bereikbaar en beschermd tegen voorwerpen die door de wielen worden weggeslingerd alsook tegen het binnendringen van vuil. § 9. De elektriciteitskabels moeten doelmatig tegen beschadigingen zijn beschermd. De elektrische verbindingen die zich in de koffer en in de passagiersruimte bevinden, moeten beantwoorden aan de isolatieklasse IP 40 volgens de norm IEC 529. Alle andere elektrische verbindingen moeten beantwoorden aan de isolatieklasse IP 54 volgens de norm IEC 529.

Montage van de LPG-leidingen 10. - § 1.De LPG-leidingen die onder druk staan zijn goedgekeurde buigzame leidingen of buizen van uitgegloeid roodkoper met een wanddikte van minstens 1 mm.

De buigzame vulleidingen worden minstens vervangen : a) om de tien jaar, indien de brandstoftank werd gemonteerd in de koffer of in de personenruimte van een voertuig zonder vouwdak;b) om de zes jaar in alle andere gevallen. § 2. Een LPG-leiding, die uit meer dan één stuk bestaat, wordt alleen daar geplaatst waar de montage van een leiding uit één stuk onmogelijk is.

De delen van de leidingen die buiten de gasdichte behuizing, maar in de personenruimte gelegen zijn, bestaan echter altijd uit één stuk en ze vertonen geen lasnaden. § 3. De aansluitingen worden uitgevoerd door middel van draadgetrokken verbindingen of door middel van zilver- of koperlassen onder mof. De ellebogen en verloopstukken van roodkoperen leidingen zijn van koper of messing. § 4. Daar waar de leidingen door het koetswerk gaan, worden ze beschermd door middel van een element in soepel materiaal. § 5. De leidingen moeten meer dan 100 mm van elke uitlaatleiding en van iedere andere warmtebron verwijderd blijven, tenzij ze afdoende tegen de thermische straling zijn beschermd. § 6. De leidingen die zich onderaan de auto bevinden, worden afdoend tegen opspattende voorwerpen beschermd. § 7. De gedeelten van de leidingen waarin door in serie geplaatste afsluitkleppen vloeibaar LPG kan worden opgesloten, moeten door hun constructie of op een andere wijze afdoende zijn beschermd tegen gevaarlijke drukstijgingen die zich bij normale gebruiksvoorwaarden kunnen voordoen. § 8. De leidingen worden met tussenruimten van ten hoogste 500 mm en door middel van klemmen aan het koetswerk of het chassis vastgemaakt.

Tussen de klemmen en de leiding wordt een elastische stof geplaatst. § 9. De LPG-leidingen die onder druk komen te staan en die door de bestuurdersruimte, door de voor de reizigers bestemde afdelingen of door een niet-geventileerde ruimte lopen, worden in een ruim en gasdicht omhulsel gemonteerd dat buiten de auto uitmondt. Dit omhulsel belet dat het gas zich bij een eventueel lek in de leiding in de hierboven genoemde plaatsen verspreidt. § 10. Alle niet onder druk zijnde leidingen worden met spanringen aan de appendages bevestigd.

Voor de auto's met een maximaal toegestane massa tot en met 3 500 kg bedraagt, bij een lege auto en met de ophanging in rijstand, de vrije hoogte onder de LPG-leidingen ten minste 200 mm. Voor de auto's met een maximaal toegestane massa van meer dan 3 500 kg bedraagt die minimumafstand tot de grond 250 mm. § 11. De in paragraaf 10 lid 2 opgelegde hoogten zijn facultatief indien de leidingen onder de auto door het chassis of door het koetswerk zijn beschermd.

Montage van de LPG-afsluitklep 11. Bij andere LPG-installaties dan die waarbij het vloeibaar gemaakte LPG rechtstreeks in de motor wordt geïnjecteerd, wordt een elektromagnetische afsluitklep in de LPG-leiding gemonteerd zo dicht mogelijk vóór of geïntegreerd in de verdamper-drukregelaar. In de elektrische leiding naar de LPG-afsluitklep bevindt zich een smeltveiligheid die duidelijk zichtbaar is op de positie vermeld in het montagegetuigschrift, opgenomen in bijlage D deel 1 rubriek 6.

De LPG-afsluitklep mag noch rechtstreeks, noch onrechtstreeks aan de motor worden vastgemaakt, tenzij deze in de verdamper-drukregelaar is geïntegreerd. Ze moet zich op minstens 100 mm van elke uitlaatleiding en van iedere andere warmtebron bevinden, tenzij ze afdoende tegen de thermische straling is beschermd.

Bij LPG-installaties waarbij het vloeibaar gemaakte LPG rechtstreeks in de motor wordt geïnjecteerd, kunnen de LPG-injectoren als LPG-afsluitklep dienst doen en mogen ze op de motor zijn bevestigd.

De LPG-afsluitklep of de LPG-injectoren sluiten automatisch wanneer : 1° de motor stopt;2° er van LPG naar vloeibare brandstof wordt overgeschakeld;3° de stroomtoevoer naar de klep wordt onderbroken. Multifuelvoertuigen (bifuel en flexfuel) 12. Voertuigen die meerdere brandstoffen voor hun aandrijving gebruiken, moeten zijn uitgerust met een brandstofselectiesysteem dat te allen tijde voorkomt dat de motor met meer dan een brandstofsoort wordt gevoed. Niettegenstaande de bepalingen van het eerste lid met betrekking tot bifuelmotoren bediend door de bestuurder, wordt de voeding van de motor met meer dan een brandstof toegestaan.

Montage van de afsluitklep voor vloeibare brandstof 13. De LPG-installatie moet beschikken over een afsluitklep voor vloeibare brandstof in de brandstofleiding, wanneer een auto ook is uitgerust voor het gebruik van dit soort brandstof.Bij de auto's met injectiemotor kunnen de injectoren als brandstofafsluitkleppen worden beschouwd.

Tenzij de afsluitklep voor vloeibare brandstof speciaal is ontworpen om aan de motor te worden bevestigd, moet ze aan het koetswerk of aan het chassis worden vastgemaakt.

De afsluitklep voor vloeibare brandstof sluit automatisch wanneer er van brandstof naar LPG wordt overgeschakeld, behalve bij flexfuelvoertuigen.

De leidingen die de afsluitklep voor vloeibare brandstof met de oorspronkelijke leiding voor vloeibare brandstof verbinden, zijn van metaal of van een synthetisch materiaal dat bestand is tegen deze brandstof. Wanneer er soepele leidingen worden gebruikt, dan worden deze door middel van spanringen bevestigd.

Montage van de brandstofkeuzeschakelaar 14. Als er een brandstofkeuzeschakelaar is, wordt hij zo gemonteerd, dat er geen enkel uitsteeksel is waaraan personen zich kunnen verwonden. De verschillende standen van de brandstofkeuzeschakelaar worden duidelijk aangegeven.

Montage van de verdamper-drukregelaar 15. De verdamper-drukregelaar wordt op een veilige plaats en zoveel mogelijk trillingvrij en deugdelijk bevestigd. De verdamper-drukregelaar moet op minstens 100 mm van het motorblok, van elke uitlaatleiding en van iedere andere warmtebron zijn gemonteerd, tenzij hij degelijk tegen hun thermische straling is beschermd.

Montage van de lucht-LPG-menger 16. Voor de motoren die het vereisen, wordt de lucht-LPG-menger of de injector tussen de motor en het filterelement van de luchtfilter gemonteerd. Peilmeter 17. De aanwijzingen van de peilmeter zijn leesbaar vanaf de zetel van de bestuurder van de auto. De vereiste van lid 1 is niet van toepassing op peilmeters van LPG-installaties die voor de 1 juli 2001 werden geplaatst.

Elektrische installatie 18. De elektrische installatie van het LPG-systeem wordt door ten minste één onafhankelijke smeltveiligheid, die op de positie zoals vermeld op het montagegetuigschrift, opgenomen in bijlage D deel 1 rubriek 6, duidelijk waarneembaar is, beschermd.Alleen het overbrengingssysteem van de peilmeter naar het instrumentenbord mag hierop een uitzondering maken. De stroomsterkte van dit systeem is in dat geval echter beperkt tot ten hoogste 0,1 Ampère.

Dichtheidscontrole 19. a) Wanneer de appendages op de brandstoftank zijn gemonteerd, dan moet de fabrikant een dichtheidscontrole uitvoeren door de brandstoftank onder een druk van 1000 kPa (10 bars) te brengen. Hiervoor gebruikt hij een niet-ontvlambaar gas of LPG. b) een erkende installateur moet een controle op de gasdichtheid van de LPG-installatie uitvoeren.Hiervoor brengt hij de brandstoftank onder een druk van 1000 kPa (10 bar) daarbij gebruik makend van een niet-ontvlambaar gas of LPG. Montageplaatje 20. De monteur die een LPGBinstallatie heeft gemonteerd of gewijzigd, met betrekking tot de brandstoftank, kleeft een montageplaatje op een gemakkelijk toegankelijke en beschermde plaats en indien mogelijk op de brandstoftank. Het plaatje is zelfvernietigend bij elke poging tot verwijdering, en is conform het hierna beschreven model.

Het plaatje is opgesteld in de taal van het keuringsbewijs, zoals bepaald bij artikel 8 van dit koninklijk besluit.

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Neveninstallaties 21. Er mogen op de LPG-installatie geen neveninstallaties, zoals een verwarmingsinstallatie, een kookfornuis e.d. worden aangesloten.

Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 7 maart 2013 betreffende het gebruik van vloeibaar gemaakte petroleumgassen (LPG) voor de aandrijving van auto's.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Binnenlandse Zaken, Mevr. J. MILQUET De Staatssecretaris voor Mobiliteit, M. WATHELET

Bijlage D van het koninklijk besluit van 7 maart 2013 betreffende het gebruik van vloeibaar gemaakte petroleumgassen (LPG) voor de aandrijving van auto's Getuigschriften inzake de montage (deel 1), de wijziging (deel 2) of de verwijdering (deel 3) (artikel 7 van dit besluit)

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Deel 2 : Getuigschrift betreffende een ingreep of wijziging aan een LPG-installatie

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Deel 3 : Getuigschrift betreffende de verwijdering van een LPG-installatie

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 7 maart 2013 betreffende het gebruik van vloeibaar gemaakte petroleumgassen (LPG) voor de aandrijving van auto's.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Binnenlandse Zaken, Mevr. J. MILQUET De Staatssecretaris voor Mobiliteit, M. WATHELET

Bijlage E van het koninklijk besluit van 7 maart 2013 betreffende het gebruik van vloeibaar gemaakte petroleumgassen (LPG) voor de aandrijving van auto's Model van vignet zoals voorgeschreven in artikel 9 Het vignet is opgesteld in de taal van het keuringsbewijs bepaald bij artikel 8, paragraaf 4.

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 7 maart 2013 betreffende het gebruik van vloeibaar gemaakte petroleumgassen (LPG) voor de aandrijving van auto's.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Binnenlandse Zaken, Mevr. J. MILQUET De Staatssecretaris voor Mobiliteit, M. WATHELET

Bijlage F van het koninklijk besluit van 7 maart 2013 betreffende het gebruik van vloeibaar gemaakte petroleumgassen (LPG) voor de aandrijving van auto's Model van het LPG-etiket zoals voorgeschreven in artikel 11

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 7 maart 2013 betreffende het gebruik van vloeibaar gemaakte petroleumgassen (LPG) voor de aandrijving van auto's.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Binnenlandse Zaken, Mevr. J. MILQUET De Staatssecretaris voor Mobiliteit, M. WATHELET

Bijlage G van het koninklijk besluit van 7 maart 2013 betreffende het gebruik van vloeibaar gemaakte petroleumgassen (LPG) voor de aandrijving van auto's Voorschriften voor LPG-installaties die vóór 1 juli 2001 op auto's werden gemonteerd, die niet aan de voorschriften van bijlage C voldoen (artikel 23 van dit besluit) A. Voorschriften betreffende het materiaal voor de uitrusting van auto's 1. Brandstoftanks 1.1. De brandstoftanks die bestemd zijn om LPG voor de voeding van de motoren te bevatten en die zich aan boord van auto's bevinden, voldoen aan de voorschriften voor propaanhouders van de artikelen 349 tot 363 van het Algemeen reglement voor de arbeidsbescherming, betreffende de recipiënten voor samengeperst, vloeibaar gemaakt of opgelost gas. 1.2. De brandstoftanks zijn daarenboven voorzien van ten minste één veiligheidsklep verbonden met de gasfase en waarvan de effectieve openingsdruk is begrepen tussen 1700 en 2000 kPa en die in staat is, zonder dat de inwendige druk 120 % van de openingsdruk overschrijdt, de hiernavolgende debieten te lozen :

Capacité des réservoirs en litres

Débits minima à évacuer (en N m3/min)

Inhoud van de brandstoftanks in liters

Minimum debiet om te lozen (in N m3/min)

inférieure ou égale à 50

10

kleiner dan of gelijk aan 50

10

supérieure à 50, inférieure ou égale à 100

12,5

groter dan 50, kleiner dan of gelijk aan 100

12,5

supérieure à 100, inférieure ou égale à 150

16,5

groter dan 100, kleiner dan of gelijk aan 150

16,5

supérieure à 150, inférieure ou égale à 200

19

groter dan 150, kleiner dan of gelijk aan 200

19

supérieure à 200

22,5

groter dan 200

22,5


De fabrikant waarborgt de prestaties van de veiligheidskleppen. 1.3. De stand waarin de brandstoftank wordt gemonteerd, is aangeduid door een kruis, ingeslagen door de constructeur, zonder dat de wanddikte erdoor verminderd wordt.

Het kruis is derwijze aangebracht dat, voor een geplaatste brandstoftank, het middelpunt van het kruis zich in een horizontaal vlak bevindt dat door dit punt en tevens door de grootste as van de brandstoftank loopt. 1.4. Alle brandstoftanks, gemonteerd op de auto's die in het verkeer zijn gebracht vanaf 1 januari 1983, zijn van dit kruis voorzien. De brandstoftanks geplaatst op de auto's die in het verkeer zijn gebracht vóór 1 januari 1983 mogen van dit kruis zijn voorzien. 1.5. Elke brandstoftank is ontworpen om de montage van de hiernavolgende appendages mogelijk te maken : - een dubbelwerkende vulklep, - een elektrisch bediende afnamekraan, - een veiligheidsklep, - een inhoudswijzerplaat, - een automatische 80 %-vulbegrenzer.

De elektrisch bediende afnamekraan en de automatische 80 %-vulbegrenzer moeten aan de vereisten van Reglement 67 voldoen. 1.6. De brandstoftanks dragen de reglementaire merktekens, waaronder de keurstempel van een erkende instelling.

De reglementaire, aan te brengen merktekens zijn de volgende : - Naam van de constructeur. - Volgnummer. - Tarra in kg van de brandstoftank ontdaan van de afneembare onderdelen. - De vermelding « LPG » of « propaan » gevolgd door de totale inhoud van de brandstoftank uitgedrukt in liters. - De letter E of R gevolgd door de datum van de beproeving en van de keurstempel van de door de minister van Werk en Pensioenen erkende instelling die de verificatie heeft verricht. 2. Buigzame hogedrukleidingen. 2.1. De buigzame hogedrukleidingen (klasse 1) (buigzame leidingen voor het vullen van de brandstoftank met vloeibaar gas, buigzame verbindingsleidingen van de brandstoftank aan de hogedrukzijde van de drukregelaar) worden gecontroleerd door een instelling erkend door de minister die het Wegverkeer onder zijn bevoegdheid heeft.

Deze controle wordt gestaafd door de slagstempel van de erkende instelling gevolgd de controledatum (jaar en maand) aan te brengen op een niet-afneembaar metalen onderdeel van de buigzame leiding. 2.2. De buigzame hogedrukleidingen voorzien van hun verbindingsstukken ondergaan een dichtheidsbeproeving onder een effectieve druk van 3000 kPa. 2.3. De buigzame hogedrukleidingen zijn opgevat om te kunnen worden gebruikt voor LPG. Zij weerstaan op bevredigende wijze de proeven beschreven in punt A.6. 2.4. De slagstempel bedoeld in punt A.2.1. mag enkel door de erkende instelling worden aangebracht indien die instelling de buigzame leiding aan de proef vastgesteld in punt A.2.3. heeft onderworpen, en door bemonstering heeft nagezien of de buigzame leiding aan de voorwaarden bepaald in de punten A.2.2. en A.2.3. voldoet.

Deze laatste verificatie omvat minstens : - een breekproef per partij van 100 identieke buigzame leidingen; - een ontaardingsproef per type buigzame leiding. 2.5. De buigzame hogedrukleidingen worden minstens om de zes jaar vervangen. 3. Gasdichte behuizing. 3.1. De gasdichte behuizing is opgevat om eventuele gaslekken, voortkomend van de op de brandstoftank geplaatste appendages, en ook de gassen voortkomend van de eventuele opening van de veiligheidsklep, buiten de auto te kunnen leiden. De gasdichte behuizing is goedgekeurd. 3.2. De behuizing moet zo worden geplaatst en verwijderd, dat de appendages van de brandstoftank op hun plaats kunnen blijven. 3.3. Indien het vullen van de LPG-brandstoftank via rechtstreekse verbinding met de buigzame leiding van de verdelingspomp gebeurt, dan is de gasdichte behuizing zo opgevat, dat het vullen zonder moeite kan verlopen. 3.4. De behuizing is uit een onontvlambaar materiaal vervaardigd en is doelmatig tegen corrosie beschermd. 3.5. De afdichting van de gasdichte behuizing mag niet door het LPG worden aangetast. Het materiaal waaruit ze zijn vervaardigd, voldoet aan de in punt A.6. hieronder beschreven proeven tegen ontaarding. 3.6. De aanwezigheid van de gasdichte behuizing op de brandstoftank hindert de aflezing van de hiernavolgende op de brandstoftank ingeslagen reglementaire merktekens niet : - het volgnummer; - de totale inhoud van de brandstoftank uitgedrukt in liter; - de letter E of R gevolgd door de datum van de beproeving van de brandstoftank en door de keurstempel van de erkende instelling die de beproeving heeft uitgevoerd.

Als de ingeslagen reglementaire merktekens onzichtbaar blijken, dan moet de installateur een plaatje of een onvernietigbaar zelfklevend vignet aanbrengen waarop deze gegevens zijn hernomen. Het plaatje of het zelfklevend vignet alsook de plaats waar het werd aangebracht, moet op het getuigschrift zijn aangegeven. 3.7. De gasdichte behuizing voldoet aan de volgende proef : 3.7.1. Montage voor de proef.

De behuizing wordt gemonteerd op een borstplaat op de brandstoftank, voorzien van al het toebehoren met uitzondering van de veiligheidsklep.

De behuizing is voorzien van een 500 mm lange buigzame ontsnappingsleiding.

De opening op de borst van de brandstoftank, voorzien voor de plaatsing van de veiligheidsklep, wordt gebruikt om de behuizing te vullen met samengeperste lucht.

De vulling met samengeperste lucht gebeurt vanuit een brandstoftank met een inhoud van 26 liter, verbonden met een stijve buis met een binnendiameter van 12 mm.

De ingangsopening op de borst van de brandstoftank wordt eventueel aangepast.

Het stijve buizenstelsel is uitgerust met een 3-slag kogelventiel met een doorgang van 22 mm. 3.7.2. Proef.

Bij de proefbrandstoftank, gevuld met samengeperste lucht onder een effectieve druk van 100 kPa, blijft de gasdichte behuizing gasdicht wanneer het 3-slagventiel wordt geopend en de lucht uit de brandstoftank ontsnapt tot hij volledig ontspannen is.

Bij de proefbrandstoftank, gevuld met samengeperste lucht onder een effectieve druk van 700 kPa, mag de gasdichte behuizing niet opengaan en ook niet vervormen wanneer het 3-slagventiel geopend wordt en de lucht uit de brandstoftank ontsnapt tot hij volledig ontspannen is.

Nadat de gasdichte behuizing de twee hierboven genoemde proeven heeft ondergaan, blijft deze gasdicht onder een effectieve luchtdruk van 5 kPa, de uitgangsopening van de behuizing afgesloten. 3.8. Goedkeuring. 3.8.1. De gasdichte behuizing wordt goedgekeurd door het directoraat-generaal Mobiliteit en Verkeersveiligheid. Deze goedkeuring wordt toegekend op basis van een getuigschrift afgegeven door een instelling die door de minister die het Wegverkeer onder zijn bevoegdheid heeft, is erkend voor de controle van gasdichte behuizingen. Die goedkeuring gebeurt door goedkeuring van een prototype. 3.8.2. De aanvrager stelt een volledige gasdichte behuizing ter beschikking van de instelling. 3.8.3. De aanvraag is vergezeld van een constructieplan van de behuizing. Dit plan wordt aan het directoraat-generaal Mobiliteit en Verkeersveiligheid bezorgd samen met het getuigschrift, afgeleverd door de erkende instelling. 3.9. Aanneming.

In serie gebouwde producten zijn conform het prototype dat door het directoraat-generaal Mobiliteit en Verkeersveiligheid werd goedgekeurd.

De in serie vervaardigde producten worden onderworpen aan de verificatie en de keuring door de erkende instelling die het certificaat m.b.t. het prototype bij het directoraat-generaal Mobiliteit en Verkeersveiligheid heeft ingediend. De keuring van de seriefabrikaten gebeurt door het nemen van 5 % van de stukken uit de aangeboden partij.

Elke gasdichte behuizing draagt de keurstempel van de erkende instelling die wordt aangebracht na de datum (jaar en maand) die vooraf door de fabrikant werd ingeslagen.

Wanneer de gasdichte behuizing niet meer de gewenste waarborgen van gasdichtheid biedt, zijn de stations voor autokeuring gemachtigd een nieuwe proef op de gasdichte behuizing te laten uitvoeren door een instelling, erkend door de minister die het Wegverkeer onder zijn bevoegdheid heeft. 4. Elektrisch bediende afnamekraan. De elektrisch bediende afnamekraan is voorzien van een ingebouwde doorstroombegrenzer. 5. Toebehoren en materialen. Al het toebehoren is ontworpen om te worden gebruikt met LPG en bezit voldoende weerstand ertegen. 6. Proeven tot vaststelling van ontaarding door LPG. Twee stalen van het te beproeven onderdeel worden gedurende 24 uur in n-pentaan gedompeld op een temperatuur van 20 ° C. De uitslagen van de ontaardingsproeven worden als voldoende aanzien als : a) een minuut nadat één van de stalen uit het n-pentaan werd gehaald, dit staal geen massaverhoging vertoont van meer dan 10% van de initiële massa;b) 24 uur nadat het tweede staal uit het n-pentaan werd gehaald en in een atmosfeer van 20 ° C werd gehouden, het staal geen massavermindering vertoont dat 10 % van zijn initiële massa te boven gaat. B. Montagevoorschriften van de LPG-uitrusting uit veiligheidsoogpunt 1. Montage van de appendages op de voor vloeibaar gemaakt petroleumgas (LPG) goedgekeurde brandstoftank. 1.1. Het hiernavolgende appendages worden op de brandstoftank geplaatst : - een elektrisch bediende afnamekraan die automatisch sluit als de motor stopt; - een veiligheidsklep; - een inhoudswijzerplaat; - een vulklep met automatische vulbegrenzer die voorkomt dat de brandstoftank voor meer dan 80 % kan worden gevuld. De automatische inrichting ter begrenzing van de vullingsgraad kan op geen enkele wijze worden uitgeschakeld of ontregeld; - meerdere van deze appendages mogen in éénzelfde onderdeel zijn gecombineerd (gecombineerde klep ).

De conische schroefdraden van de appendages zijn, alvorens te worden gemonteerd, overtrokken met een geschikte stof die de gasdichtheid verzekert.

Wanneer de appendages op de brandstoftank zijn gemonteerd, wordt een dichtheidscontrole uitgevoerd door de brandstoftank onder een druk van 1000 kPa te zetten door middel van een niet-ontvlambaar gas. 1.2. De goede werking van de inwendige kleppen van de vulklep wordt nagezien, teneinde de staat en de werking van de kleppen na te gaan.

De vulklep is van zijn afsluitdop voorzien. 2. Algemene begrippen betreffende de montage van de voor vloeibaar gemaakt petroleumgas (LPG) goedgekeurde brandstoftank. 2.1. De hoofdas van de brandstoftank mag niet vóór de vooras gelegen zijn. 2.2. De brandstoftank is met kabels of metalen banden vastgezet en in beide gevallen is een latere aanspanning mogelijk.

Teneinde elk corrosiegevaar te vermijden, is elk contact van metaal op metaal verboden. De gebruikte kabels of metalen banden zijn door een elastische stof (vilt, leder, rubber, soepele plastic) geïsoleerd. 2.3. De brandstoftank is stevig bevestigd en de bevestigingspunten op het koetswerk zijn verstevigd, zodat dit laatste niet kan scheuren. 2.4. De bevestigingssystemen van de brandstoftank zijn geschikt om de krachten voortkomend uit de versnelling, de vertraging en de schokken van de auto te weerstaan. 2.5. De in punt A.3.6., vermelde merktekens blijven zichtbaar zonder dat er enig stuk moet worden verwijderd. 2.6. Ingeval er meerdere brandstoftanks werden gemonteerd, bevindt het bovendeel ervan zich op één en dezelfde hoogte en is de vulling van iedere brandstoftank onafhankelijk van de andere.

In afwijking van het eerste lid dient bij plaatsing van meerdere brandstoftanks de vulling van iedere brandstoftank niet onafhankelijk van de andere tanks te gebeuren indien elke brandstoftank is uitgerust met een automatische vulbegrenzer op 80 %, goedgekeurd volgens de voorschriften van R67.

De enige verbinding die tussen de brandstoftanks mag bestaan, is de aanwezigheid van de LPG-voedingsleidingen naar de motor. De montage van één of meerdere brandstoftanks voldoet aan de voorwaarden waarvoor ze zijn ontworpen. 3. Montage van de brandstoftank in de auto. 3.1. De brandstoftanks worden bij voorkeur in de open lucht gemonteerd. Zij worden nooit in de motorruimte geplaatst.

De brandstoftanks worden niet op gevaarlijke wijze aan botsingen blootgesteld. 3.2. Indien de brandstoftank niet in de open lucht is gemonteerd, mag er geen gas in de personenruimte binnendringen. De isolatie van de personenruimte is gewaarborgd door : 3.2.1. een gasdichte volle wand 3.2.1.1. Een volle wand is gasdicht wanneer in de personenruimte, buiten de vulperiodes van de LPG-brandstoftank, geen enkele concentratie van LPG met een gasdetector is waar te nemen. 3.2.1.2. Dit soort montage is enkel toegelaten op de met een LPG-installatie uitgeruste auto's die vóór 1 januari 1978 in dienst zijn gesteld. 3.2.1.3. Voor auto's die achteraan oorspronkelijk met een koffer met daarin de LPG-brandstoftank zijn uitgerust, is de personenruimte van de koffer afgesloten door een stevige, volle, gasdichte, niet-doordringbare en onontbrandbare wand. De voegen worden afgedicht met stopverf of met een gelijkwaardig materiaal. 3.2.1.4. De uitgang van de veiligheidsklep wordt rechtstreeks buiten de auto geleid door een gewapende slang waarvan de binnendiameter niet kleiner is dan 12 mm.

Op de plaats waar de gewapende slang door het koetswerk gaat, is de slang beschermd door een stijf element. 3.2.1.5. Aan het laagste gedeelte van de koffer is een buis, met een binnendiameter van ten minste 20 mm aangebracht. Deze buis is zo geplaatst dat, bij voorwaartse verplaatsing van de auto, een afzuiging wordt verkregen; zij dient daarom voldoende lang te zijn.

De buis is aan de vloer vastgemaakt. De opening van de buis is zo opgevat of geplaatst dat ze niet kan worden afgesloten door bagage of door het reservewiel. 3.2.2. Een goedgekeurde gasdichte behuizing met vulling in de koffer. 3.2.2.1. Dit soort montage is enkel toegelaten op auto's uitgerust met een LPG-installatie, in dienst gesteld vóór 1 januari 1978. 3.2.2.2. Voor de auto's met uitzondering van die waarvan de koffer niet van de personenruimte is gescheiden (bij voorbeeld : personenwagens met 3 of 5 deuren, of voertuigen voor dubbel gebruik), mag de brandstoftank in de kofferruimte worden gemonteerd; de gasdichte volle wand is niet vereist wanneer de brandstoftank is uitgerust met een goedgekeurde gasdichte behuizing die over al de appendages van de brandstoftank is geplaatst.

De scheiding tussen de koffer en de personenruimte is zodanig, dat, bij het vullen van de brandstoftank, het binnendringen van niet te verwaarlozen hoeveelheden gas in de personenruimte wordt voorkomen.

Zo niet, dient de afscheiding tussen de koffer- en de personenruimte te gebeuren door een niet-poreus, soepel materiaal, ten minste 1 mm dik, of van een stijf materiaal, minstens 0,8 mm dik.

De verluchtingsgaten tussen koffer- en personenruimte mogen openblijven. 3.2.2.3. De gasdichtheid tussen de brandstoftank en de gasdichte behuizing is gewaarborgd door een soepele dichting die bestand is tegen LPG. 3.2.2.4. De gasdichte behuizing is op de brandstoftank bevestigd met metalen spanners of elke andere doeltreffende bevestiging, geïsoleerd met rubber of een gelijkwaardige stof. De bevestiging door lassen op de brandstoftank is verboden. 3.2.2.5. Aan het laagste gedeelte van de koffer is een buis, met een binnendiameter van ten minste 20 mm aangebracht. Die buis is zo geplaatst dat bij voorwaartse verplaatsing van de auto, een afzuiging wordt verkregen. Zij heeft de daartoe toereikende lengte.

De buis is aan de vloer vastgemaakt. De bovenste opening van de buis is zo opgevat of geplaatst, dat ze niet door bagage of door het reservewiel kan worden afgesloten. 3.2.2.6. De uitgang van de gasdichte behuizing wordt rechtstreeks buiten de auto geleid door middel van een gewapende slang waarvan de vrije doorgangssectie ten minste 100 mm2 is. 3.2.2.7. Waar de gewapende buis door het koetswerk gaat, is de slang beschermd door een stijf element. 3.2.3. Een goedgekeurde gasdichte behuizing en het vullen gebeurt van buiten af via een leiding. 3.2.3.1. Bij alle auto's mag de brandstoftank in de personenruimte of in de koffer worden gemonteerd op voorwaarde dat de vulling van de brandstoftank van buiten af gebeurt via een hogedrukleiding, zoals bepaald in punt B.3.2.3.5. 3.2.3.2. De gasdichtheid tussen de brandstoftank en de gasdichte behuizing is gewaarborgd door een soepele pakking die bestand is tegen LPG. 3.2.3.3. De gasdichte behuizing is op de brandstoftank bevestigd door metalen spanners, of elke andere doeltreffende hechting, geïsoleerd met rubber of een gelijkwaardige stof. De bevestiging door lassen op de brandstoftank is verboden. 3.2.3.4. De uitgang van de gasdichte behuizing wordt rechtstreeks buiten de auto geleid door een gewapende slang waarvan de vrije doorgangssectie ten minste 100 mm2 is. Waar de gewapende slang door het koetswerk gaat, is de slang beschermd door een stijf element. 3.2.3.5. De vulling van de brandstoftank geschiedt via een leiding van uitgegloeid roodkoper, of via een goedgekeurde buigzame leiding. De binnendiameter van de voedingsleiding bedraagt minstens 10 mm. De wanddikte van de leiding van uitgegloeid roodkoper is minstens 1 mm.

De ellebogen en verloopstukken zijn van koper of van messing. 3.2.3.6. Een vulklep wordt gemonteerd aan het uiteinde van de leiding die aan de koetswerkprofiel van de auto uitmondt. De voedingsleiding is met de brandstoftank verbonden door een op de brandstoftank gemonteerde dubbelwerkende vulklep en een goedgekeurde automatische 80 %-vulbegrenzer. 3.2.3.7. De uiteinden van de voedingsleiding zijn aan de buitenkant van de auto op een 2 mm dikke metalen plaat bevestigd. 3.2.3.8. De delen van de leidingen die buiten de gasdichte behuizing, maar in de personenruimte gelegen zijn, bestaan uit één stuk en vertonen geen lasnaden. 3.2.3.9. De vulklep is ten minste 40 mm verzonken in het gedeelte van het koetswerk, waar dit toebehoren is aangebracht. 3.2.4. Een gasdicht kanaal. 3.2.4.1. Bij alle auto's mag de brandstoftank in de personenruimte of in de bagageruimte gemonteerd zijn, op voorwaarde dat het vullen van de brandstoftank van buitenaf geschiedt. 3.2.4.2. De vulklep is minstens 400 mm van elke deur verwijderd.

Bij auto's met een maximaal toelaatbare massa (MTM) van meer dan 3.500 kg en ook bij autocars en autobussen bedraagt die afstand minimaal 500 mm. 3.2.4.3. De vulklep en de appendages zijn naar de binnenkant toe ten minste 40 mm verzonken in het zijdelingse gedeelte van het koetswerk, waar deze appendages zijn aangebracht, en ze zijn minstens 350 mm van het uiterste punt achteraan de auto verwijderd. 3.2.4.4. De vulling van de brandstoftank gebeurt via een in het koetswerk aangebracht luik. 3.2.4.5. De appendages van de brandstoftank zijn bereikbaar via een kanaal. De gasdichtheid tussen het kanaal en de personenruimte is verwezenlijkt door tussenvoeging van elastomeerpakkingen die tegen LPG bestand zijn of door een gelijkwaardig middel. 3.2.4.6. De LPG-voedingsleiding van de motor, die door de personenruimte of een niet-geventileerde ruimte gaat, is overtrokken met een ruim omhulsel dat buiten de auto uitmondt en dat belet dat het gas zich bij een eventueel gaslek in de voedingsleiding in de personenruimte of een niet-geventileerde ruimte verspreidt. 4. Montage van de LPG-brandstoftank op het dak. 4.1. Wanneer een brandstoftank op het dak van een auto wordt gemonteerd, is de brandstoftank op een speciaal hiervoor vervaardigde ligsteun vastgezet en deze is blijvend op het koetswerk vastgemaakt met draagijzers die lopen tot aan de kroonlijst van het dak en die een voldoende garantie bieden. Een gewone bagagehouder volstaat hiervoor niet. 4.2. De brandstoftank steekt in geen geval aan de zijkanten van de auto uit. 4.3. Elke gasleiding die buiten de auto loopt, is beschermd door het koetswerk. 4.4. Elke gasleiding die door de personenruimte of in een niet-geventileerde ruimte loopt, steekt in een breed en gasdicht omhulsel dat buiten de auto uitmondt. 5. Montage van de LPG-brandstoftank onder de auto. 5.1. Bij de montage van de brandstoftank onder de auto en tussen de twee assen bedraagt de vrije hoogte onder de brandstoftank minimaal 200 mm, bij een lege auto en de ophanging in rijstand. Bij de voertuigen met een MTM van meer dan 3 500 kg bedraagt bedoelde hoogte ten minste 300 mm.

Voor een brandstoftank die achter de achteras van een auto is gemonteerd, is de vrije hoogte onder de brandstoftank ten minste 300 mm en groter of gelijk aan een kwart van de afstand tussen de as van de brandstoftank en het middelpunt van de achteras. 5.2. De brandstoftank is door 1,5 mm dikke metalen spatlappen beschermd tegen voorwerpen die door de wielen die zich vóór de brandstoftank bevinden, kunnen worden weggeslingerd. 5.3. Op de plaats waar de brandstoftank is aangebracht, zijn de op de brandstoftank aangebrachte appendages minstens 40 mm verwijderd van het laagste punt van het zijdelingse gedeelte van het koetswerk. 5.4. De brandstoftank is op ten minste 100 mm van elke uitlaatleiding gemonteerd, tenzij hij tegen thermische straling is beschermd. 6. Montage van de LPG-leidingen. 6.1. De onder druk staande LPG-leidingen hebben een wanddikte van minstens 1 mm en zijn vervaardigd uit uitgegloeid roodkoper of samengesteld uit goedgekeurde buigzame leidingen. 6.2. De aansluitingen zijn gemaakt met draadgetrokken verbindingen of met zilver- of koperlassen onder mof. 6.3. Daar waar de leiding door het koetswerk gaat, zijn de buizen door een plastische stof beschermd. 6.4. Onder de auto is de leiding beschermd door het chassis of door het koetswerk van de auto. 6.5. De leiding is meer dan 100 mm van elke uitlaatleiding verwijderd, tenzij ze tegen de thermische straling is beschermd. 6.6. De leiding is aan het koetswerk vastgemaakt door klemmen met tussenruimten van ten hoogste 500 mm. Tussen de klem en de leiding is een elastische stof geplaatst. 6.7. Geen enkele leiding waardoor er vloeibaar gemaakt gas vloeit, loopt door de bestuurdersruimte, door de voor de reizigers bestemde ruimten of door een niet-geventileerde ruimte.

Dit kan wel worden toegestaan als de leiding in een ruim omhulsel is geplaatst dat buiten de auto uitmondt, en dat belet dat het gas zich bij een eventueel gaslek in een leiding die LPG bevat in de hierboven vernoemde plaatsen verspreidt. 6.8. Na montage wordt het geheel van de onder druk staande leidingen beproefd door een onbrandbaar gas onder een effectieve druk van 1000 kPa. 6.9. Alle niet onder druk staande leidingen worden door spanringen bevestigd. 6.10. De vrije hoogte tussen de LPG-leidingen en de grond bedraagt minimaal 200 mm, bij een leeg motorvoertuig met de ophanging in rijstand.

Bij auto's met een MTM van meer dan 2 500 kg bedraagt bedoelde hoogte 300 mm.

De in punt B.6.10 opgelegde hoogten zijn facultatief indien de leidingen beschermd zijn zoals voorgeschreven in punt B.6.4. 7. Montage van de LPG-afsluitklep. 7.1. De LPG-afsluitklep is vastgemaakt aan het koetswerk. 7.2. De LPG-afsluitklep is op minstens 100 mm van elke uitlaatleiding gemonteerd. 7.3. In geval van kortsluiting in de elektrische installatie van het LPG-systeem, die onafhankelijk is van de andere elektrische stroomkringen, sluit de LPG-afsluitklep automatisch. 8. Uit te voeren proeven. Geen enkele installateur mag een getuigschrift afgeven indien gas ontsnapt aan de uitgang van de LPG-afsluitklep tijdens één van de twee onderstaande proeven uitgevoerd aan de hand van zeepsop : - Ontstekingscontact aan, met de brandstofkeuzeschakelaar op de stand benzine, de uitgang van de LPG-afsluitklep afgekoppeld. - Ontstekingscontact verbroken, met de brandstofkeuzeschakelaar op de stand gas, de uitgang van de LPG-afsluitklep afgekoppeld. 9. Montage van de benzineafsluitklep. 9.1. De benzineafsluitklep is aan het koetswerk vastgemaakt, tenzij deze is opgevat om aan de motor te worden bevestigd. 9.2. De leidingen die de twee aansluitingspunten met de oorspronkelijke benzineleidingen verbinden, zijn vervaardigd uit metaal of uit een synthetisch materiaal dat bestand is tegen benzine.

Wanneer soepele leidingen worden gebruikt, zijn deze bevestigd door middel van spanringen. 10. Montage van de verdamper-drukregelaar. 10.1. De verdamper-drukregelaar is ofwel aan het koetswerk ofwel aan de motor vastgemaakt. In dit laatste geval is de voedingsleiding van de verdamper-drukregelaar een goedgekeurde buigzame leiding. 10.2. De verdamper-drukregelaar is op minstens 100 mm van elke uitlaatleiding geplaatst, tenzij hij degelijk tegen thermische stralingen van deze leiding is beschermd. 10.3. De buis die het LPG naar de carburator voert, is versterkt. 11. Montage van de lucht-LPG-menger. De lucht-LPG-menger is gemonteerd tussen de motor en de luchtfilter.

Andere plaatsingen van de lucht-LPG-menger zijn uitgesloten. 12. Elektrische installatie. 12.1. De LPG-afsluitklep gaat dicht wanneer het ontstekingscontact op het instrumentenbord wordt verbroken of wanneer de motor afslaat. 12.2. In de elektrische stroomkring van de LPG-afsluitklep is tussen de elektrische voeding en de LPG-afsluitklep een zekering zodanig aangebracht, dat bij een kortsluiting de LPG-afsluitklep automatisch sluit.

De smeltveiligheid van de LPG-stroomkring bevindt zich altijd tussen de brandstofkeuzeschakelaar en de LPG-afsluitklep. 12.3. De brandstofkeuzeschakelaar voor gas/benzine is zo geplaatst, dat deze geen enkel uitsteeksel vertoont waaraan personen zich kunnen verwonden.

C. Specifieke voorschriften Alle materiaal en elke montage van uitrusting aan boord van auto's die LPG als motorbrandstof gebruiken, voldoen aan de bepalingen vervat in het Algemeen Reglement voor de Arbeidsbescherming alsook aan de punten A en B van deze bijlage.

Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 7 maart 2013 betreffende het gebruik van vloeibaar gemaakte petroleumgassen (LPG) voor de aandrijving van auto's.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Binnenlandse Zaken, Mevr. J. MILQUET De Staatssecretaris voor Mobiliteit, M. WATHELET

Bijlage H van het koninklijk besluit van 7 maart 2013 betreffende het gebruik van vloeibaar gemaakte petroleumgassen (LPG) voor de aandrijving van auto's Model van het LPG-opschrift zoals voorgeschreven in punt 1.7° van bijlage B

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 7 maart 2013 betreffende het gebruik van vloeibaar gemaakte petroleumgassen (LPG) voor de aandrijving van auto's.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Binnenlandse Zaken, Mevr. J. MILQUET De Staatssecretaris voor Mobiliteit, M. WATHELET

Bijlage I van het koninklijk besluit van 7 maart 2013 betreffende het gebruik van vloeibaar gemaakte petroleumgassen (LPG) voor de aandrijving van auto's Getuigschrift (artikel 2, paragraaf 4, van dit besluit)

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 7 maart 2013 betreffende het gebruik van vloeibaar gemaakte petroleumgassen (LPG) voor de aandrijving van auto's.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Binnenlandse Zaken, Mevr. J. MILQUET De Staatssecretaris voor Mobiliteit, M. WATHELET

^