Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 07 juni 2009
gepubliceerd op 19 juni 2009

Koninklijk besluit tot vaststelling van het bijzonder reglement voor het arbeidshof te Bergen

bron
federale overheidsdienst justitie
numac
2009009417
pub.
19/06/2009
prom.
07/06/2009
ELI
eli/besluit/2009/06/07/2009009417/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

7 JUNI 2009. - Koninklijk besluit tot vaststelling van het bijzonder reglement voor het arbeidshof te Bergen


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op het Gerechtelijk Wetboek, op de artikelen 103 tot 113ter.

Gelet op het koninklijk besluit van 20 augustus 1985 tot vaststelling van het bijzonder reglement voor het hof van beroep te Bergen.

Gelet op het koninklijk besluit van 10 augustus 2001 betreffende de instelling van afdelingen in de arbeidshoven, de arbeidsrechtbanken, de rechtbanken van koophandel en de politierechtbanken, gewijzigd bij koninklijk besluiten van 15 oktober 2001, van 3 augustus 2007, van 24 februari 2008 en van 9 mei 2008.

Gelet op het advies van de eerste voorzitter van het hof van beroep te Bergen van 21 januari 2008, van de eerste voorzitter van het arbeidshof te Bergen van 2 juni 2008, van de procureur-generaal bij het hof van beroep te Bergen van 11 januari 2008, van de hoofdgriffier van het hof van beroep te Bergen van 17 december 2007 en van de stafhouders van de balies van het rechtsgebied van het hof van beroep te Bergen van 24 april 2008.

Op de voordracht van de Minister van Werk en van de Minister van Justitie, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.§ 1. Het arbeidshof bestaat uit 10 kamers. § 2. De kamers nemen kennis : a) de eerste, 1° van het hoger beroep tegen beslissingen gewezen in eerste aanleg door de voorzitters van de arbeidsrechtbanken;2° van het hoger beroep tegen beslissingen gewezen door de arbeidsrechtbanken inzake de geschillen betreffende de instelling en de werking van de ondernemingsraden en de comités voor preventie en bescherming op het werk;3° van het hoger beroep tegen beslissingen gewezen door de arbeidsrechtbanken inzake de verkiezingen in de ondernemingsraden en de comités voor preventie en bescherming op het werk;4° van het hoger beroep tegen beslissingen gewezen door de arbeidsrechtbanken inzake het ontslag van de personeelsafgevaardigden in de ondernemingsraden en de comités voor preventie en bescherming op het werk;5° het hoger beroep tegen beslissingen gewezen door de arbeidsrechtbanken inzake de vorderingen op grond van de ontslagbeschermingregelingen in afwijking van de wetgeving betreffende de arbeidsovereenkomsten;6° van het hoger beroep tegen beslissingen gewezen door de arbeidsrechtbanken inzake de geschillen betreffende de toepassing van de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk;7° van het hoger beroep tegen beslissingen gewezen door de arbeidsrechtbanken over de betwistingen betreffende geweld, pesterijen en ongewenst seksueel gedrag op het werk;8° van het hoger beroep tegen beslissingen gewezen door de arbeidsrechtbanken inzake de betwistingen op grond van de wet van 10 mei 2007 ter bestrijding van de discriminatie tussen mannen en vrouwen;9° van het hoger beroep tegen beslissingen gewezen door de arbeidsrechtbanken inzake de betwistingen op grond van de wet van 10 mei 2007 ter bestrijding van bepaalde vormen van discriminatie;10° van het hoger beroep tegen beslissingen gewezen door de arbeidsrechtbanken inzake de betwistingen op grond van de wet van 30 juli 1981 tot bestraffing van bepaalde door racisme of xenofobie ingegeven daden;11° van het hoger beroep tegen beslissingen gewezen door de arbeidsrechtbanken inzake de betwistingen die hun oorzaak vinden in de wet van 20 december 2002 betreffende de bescherming van de preventieadviseurs;12° van het hoger beroep tegen beslissingen gewezen door de arbeidsrechtbanken inzake de betwistingen op grond van de wet van 15 mei 2007 betreffende de vergoeding van schade als gevolg van gezondheidszorg;13° van het hoger beroep tegen beslissingen gewezen door de arbeidsrechtbanken inzake de toepassing van de administratieve geldboeten in geval van inbreuk op sommige sociale wetten;14° van het hoger beroep tegen beslissingen gewezen door de arbeidsrechtbanken in een aangelegenheid die niet onder de bevoegdheid van de andere kamers van het hof valt overeenkomstig dit reglement;15° van de toepassing van tuchtstraffen en van het hoger beroep tegen tuchtstraffen;16° van het hoger beroep gewezen door de arbeidsrechtbanken in de aangelegenheden bedoeld in artikel 578, 1°, van het Gerechtelijk Wetboek.b) de tweede, derde en achtste, 1° van het hoger beroep tegen beslissingen gewezen door de arbeidsrechtbanken in de aangelegenheden bedoeld in de artikelen 578 en 579 van het Gerechtelijk Wetboek, met uitzondering van die welke toegekend zijn aan de eerste kamer.c) de vierde, vijfde en negende, 1° van het hoger beroep tegen beslissingen gewezen door de arbeidsrechtbanken in de aangelegenheden bedoeld in artikel 580 van het Gerechtelijk Wetboek, met inbegrip van de beslissingen gewezen met betrekking tot het beroep tegen de beslissingen van de administratieve kamer, ingesteld bij programmawet I van 27 december 2006, titel XIII « Aard van de arbeidsrelaties », met uitzondering van die welke toegekend zijn aan de zevende kamer;2° van het hoger beroep tegen beslissingen gewezen door de arbeidsrechtbanken in de geschillen bedoeld in artikel 582, 7°, van het Gerechtelijk Wetboek.d) de zesde, 1° van het hoger beroep tegen beslissingen gewezen door de arbeidsrechtbanken in de aangelegenheden bedoeld in artikel 581 van het Gerechtelijk Wetboek, met inbegrip van de beslissingen gewezen over het beroep tegen de beslissingen van de administratieve kamer, ingesteld bij programmawet I van 27 december 2006, titel XIII « Aard van de arbeidsrelaties », met uitzondering van die welke toegekend zijn aan de eerste kamer.e) de zevende, 1° van het hoger beroep tegen beslissingen gewezen door de arbeidsrechtbanken inzake de tegemoetkomingen aan personen met een handicap en de maatschappelijke integratie van personen met een handicap alsmede de betwistingen inzake medische onderzoeken uitgevoerd met het oog op de toekenning van sociale of fiscale voordelen die rechtstreeks of onrechtstreeks zijn afgeleid van een sociaal recht of van de sociale bijstand;2° van het hoger beroep tegen beslissingen gewezen door de arbeidsrechtbanken tegen de betwistingen in verband met maatschappelijke dienstverlening;3° van het hoger beroep tegen beslissingen gewezen door de arbeidsrechtbanken inzake de betwistingen in verband met maatschappelijke integratie;4° van het hoger beroep tegen beslissingen gewezen door de arbeidsrechtbanken inzake het beroep inzake juridische bijstand;5° van het hoger beroep tegen beslissingen gewezen door de arbeidsrechtbanken inzake de betwistingen met betrekking tot de toepassing van de wet van 12 januari 2007 betreffende de opvang van asielzoekers en van bepaalde andere categorieën van vreemdelingen, met betrekking tot de schending van de rechten die aan de begunstigden van de opvang worden gewaarborgd.f) de vierde, vijfde, zesde, zevende en negende, 1° van het hoger beroep tegen beslissingen gewezen door de arbeidsrechtbanken inzake de toepassing van de administratieve sancties bepaald in de wetten en reglementen houdende regeling van de respectieve aangelegenheden.g) de tiende, 1° van het hoger beroep tegen beslissingen gewezen door de arbeidsrechtbanken inzake de collectieve schuldenregeling. § 3. De zevende kamer fungeert als bureau voor rechtsbijstand. § 4. Daarenboven kan elke kamer, overeenkomstig de verdeling gedaan door de eerste voorzitter, kennis nemen van het hoger beroep tegen beslissingen gewezen door de arbeidsrechtbanken in de aangelegenheden waarvan zij kennis moeten nemen krachtens wettelijke of reglementaire bepalingen die niet vermeld zijn in de artikelen 578 tot 583 van het Gerechtelijk Wetboek. § 5. Wanneer een geschil ontstaat over de toewijzing van een zaak aan een kamer, wordt het voorgelegd aan de eerste voorzitter en beslist hij of deze gewijzigd moet worden overeenkomstig de bepalingen van artikel 88, tweede lid, van het Gerechtelijk Wetboek.

Art. 2.§ 1. De kamers houden zitting als volgt : a) de eerste kamer op de eerste, derde en vierde vrijdag van de maand, om 9 uur;b) de tweede kamer op de eerste, tweede, derde en vierde maandag van de maand, om 9 uur;c) de derde kamer op de eerste, tweede, derde en vierde dinsdag van de maand, om 14 uur;d) de vierde kamer op de eerste, tweede, derde en vierde woensdag van de maand, om 9 uur;e) de vijfde kamer op de eerste, tweede, derde en vierde donderdag van de maand, om 9 uur;f) de zesde kamer op de tweede vrijdag van de maand, om 9 uur;g) de zevende kamer op de eerste en derde woensdag van de maand, om 14 uur;h) de achtste kamer op de tweede en vierde woensdag van de maand, om 14 uur;i) de negende kamer op de tweede en vierde donderdag van de maand, om 14 uur;j) de tiende kamer op de eerste en derde dinsdag van de maand, om 9 uur. § 2. De zaken kunnen voor de bevoegde kamers worden ingeleid met het oog op de kennisneming ervan in elke zitting, met uitzondering van het hoger beroep tegen beslissingen gewezen door de arbeidsrechtbanken in de aangelegenheden bedoeld in artikel 578, 1°, van het Gerechtelijk Wetboek, die enkel ingeleid kunnen worden voor de tweede, derde of achtste kamer.

In de aangelegenheden waarvan de arbeidsrechtbanken kennis moeten nemen overeenkomstig de wettelijke of regelgevende bepalingen die niet vermeld zijn in de artikelen 578 tot 583 van het Gerechtelijk Wetboek, worden de zaken ingeleid voor de eerste kamer. § 3. Wanneer een zaak op de rol van een kamer gebracht is en op de inleidende zitting niet aangehouden wordt of niet tot een bepaalde dag uitgesteld wordt om te worden bepleit, kan zij door de eerste voorzitter toegewezen worden aan een andere kamer met dezelfde bevoegdheid en, wanneer eenzelfde kamer twee zetels heeft, aan een ervan.

Wanneer de behoeften van de dienst het rechtvaardigen, kunnen de zaken die zijn toegewezen aan de tweede, derde en achtste kamer, wanneer zij vallen onder de aangelegen bedoeld in artikel 578, 1°, van het Gerechtelijk Wetboek, door de eerste voorzitter toegewezen worden aan de eerste kamer en wanneer zij twee zetels heeft, aan een ervan.

Art. 3.De zittingen duren minstens drie uur, de beraadslagingen niet inbegrepen.

Art. 4.De kamers kunnen, naar gelang van de behoeften van de dienst, buitengewone zittingen houden, waarvan zij zelf de dagen en uren bepalen nadat toestemming van de eerste voorzitter werd verkregen.

Art. 5.Indien de behoeften van de dienst het vergen, kan de eerste voorzitter, na advies van de procureur-generaal te hebben ingewonnen, beslissen dat één of meer kamers bijkomende zittingen houden op de dagen en uren die hij bepaalt.

Art. 6.De eerste voorzitter kan, na het advies van de procureur-generaal te hebben ingewonnen, het aantal zittingen en de bevoegdheden van de kamers tijdelijk wijzigen.

Art. 7.De eerste voorzitter bepaalt, na het advies van de procureur-generaal te hebben ingewonnen, de dagen en uren van de vakantiezittingen en wijst de magistraten en raadsheren in sociale zaken aan die de dienst waarnemen; hij kan altijd die tabel wijzigen met het oog op de behoeften van de dienst.

Art. 8.Het koninklijk besluit van 20 augustus 1985 tot vaststelling van het bijzonder reglement voor het hof van beroep, wordt opgeheven.

Art. 9.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2009.

Art. 10.De Minister bevoegd voor Werk en de Minister bevoegd voor Justitie zijn, elk wat hen betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 7 juni 2009.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Werk, Mevr. J. MILQUET De Minister van Justitie, S. DE CLERCK

^