gepubliceerd op 07 februari 1998
Koninklijk besluit houdende aanwijzing van een vertegenwoordiger van de Minister van Justitie bij de vennootschappen voor het beheer van de rechten en tot vaststelling van zijn administratief en geldelijk statuut
7 JANUARI 1998. Koninklijk besluit houdende aanwijzing van een vertegenwoordiger van de Minister van Justitie bij de vennootschappen voor het beheer van de rechten en tot vaststelling van zijn administratief en geldelijk statuut
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 30 juni 1994 betreffende het auteursrecht en de naburige rechten, inzonderheid artikel 76;
Gelet op het advies van de directieraad van het Ministerie van Justitie;
Gelet op het advies van Inspectie van Financiën, gegeven op 14 april 1997;
Gelet op het akkoord van Onze Minister van Ambtenarenzaken, gegeven op 28 november 1997;
Gelet op het akkoord van Onze Minister van Begroting, gegeven op 28 november 1997;
Gelet op het protocol van het Sectorcomité III - Justitie, van 10 december 1997;
Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, vervangen door de wet van 4 juli 1989;
Gelet op dringende noodzakelijkheid;
Gelet op de opdrachten toevertrouwd aan de afgevaardigde van de minister, zoals bepaald bij artikel 76 van de voornoemde wet van 30 juni 1994, door het koninklijk besluit van 30 oktober 1997 betreffende de vergoeding verschuldigd aan auteurs en uitgevers voor het kopiëren voor privé-gebruik of didactisch gebruik van werken die op grafische of soortgelijke wijze zijn vastgesteld, dat in werking treedt op 1 januari 1998;
Op de voordracht van Onze Minister van Justitie, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen
Artikel 1.Er is een vertegenwoordiger van de Minister van Justitie en twee adjuncten van een verschillende taalrol, bij de vennootschappen voor het beheer van de rechten.
Art. 2.Naast de opdrachten die de vertegenwoordiger worden toegekend door artikel 76 van de wet van 30 juni 1994 betreffende het auteursrecht en de naburige rechten, maakt hij jaarlijks aan de Minister van Justitie een verslag over zijn activiteiten. HOOFDSTUK II Bepalingen betreffende de vertegenwoordiger van de Minister
Art. 3.De vertegenwoordiger van de Minister wordt benoemd voor een termijn van vijf jaar op de voordracht van de Minister van Justitie.
Zijn mandaat is hernieuwbaar.
Art. 4.Om benoemd te worden tot vertegenwoordiger van de Minister, moet de kandidaat : 1° Belg zijn;2° de burgerlijke en politieke rechten genieten;3° een diploma van doctor of licentiaat in de rechten hebben dat is uitgereikt door een universiteit van de Europese Gemeenschap;4° een grondige kennis van het Nederlands en het Frans bezitten;5° doen blijken van ervaring in juridische en economische materies, en over feitelijke ervaring beschikken inzake onderzoek van boekingsstukken;6° bekwaam zijn om een team te leiden;7° ervaring hebben in het houden van vergaderingen;8° over de kwaliteiten beschikken die vereist zijn voor het beheer van de klachten.
Art. 5.§ 1. Degene die zich in omstandigheden bevindt waardoor zijn onafhankelijkheid en zijn onpartijdigheid ten opzichte van de vennootschappen voor het beheer van de rechten, waarbij hij is aangesteld, in vraag gesteld kunnen worden, kan niet als vertegenwoordiger worden benoemd.
Zo mag de vertegenwoordiger noch in een vennootschap voor het beheer van de rechten, noch in een daarmee verbonden bedrijf, een mandaat of opdracht die voor rekening van die vennootschap of dat bedrijf moet worden uitgeoefend, aanvaarden.
De vennootschap voor het beheer van de rechten, waarop de vertegenwoordiger toeziet, of een daarmee verbonden bedrijf mag aan de vertegenwoordiger geen leningen of voorschotten toekennen of hem garanties bieden die hem tot voordeel strekken. § 2. De benoeming van de vertegenwoordiger die, in de loop van het mandaat, in één van de in de voorgaande paragraaf bedoelde situaties zou komen te staan, zal van rechtswege worden ingetrokken.
Art. 6.De vacature van de betrekking van de vertegenwoordiger van de Minister wordt in een bericht in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt. In dit bericht worden de gegadigden opgeroepen hun aanspraken aan te voeren, wordt vastgesteld wanneer die sollicitaties moeten zijn ingediend en bij welke overheid. Voorts wordt beschreven welke functies bij de openstaande betrekking horen en aan welke voorwaarden moet worden voldaan om die functies te kunnen uitoefenen.
Een selectiecommissie opgericht door de Minister van Justitie en geplaatst onder het voorzitterschap van de Secretaris-generaal van het Ministerie van Justitie, wordt belast met het uitbrengen van een advies over de verschillende kandidaturen tot de betrekking van vertegenwoordiger van de Minister.
Art. 7.De vertegenwoordiger van de Minister staat onder het rechtstreekse gezag van de Minister.
Art. 8.§ 1. De vertegenwoordiger van de Minister heeft als zodanig niet de hoedanigheid van Rijksambtenaar in de zin van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het Rijkspersoneel.
Overminderd de bepalingen van zijn eigen statuut en van dit statuut gelden voor de vertegenwoordiger van de Minister de bepalingen welke voor het Rijkspersoneel regelen : 1° de rechten, de plichten en de onverenigbaarheden;2° de persoonlijke aansprakelijkheid;3° het jaarlijks verlof voor vakantie en feestdagen;4° de indisponibiliteitstelling wegens persoonlijke aangelegenheden;5° de schorsing in het belang van de dienst;6° de tuchtregeling;7° het onderzoek naar de lichamelijke geschiktheid;8° de beroepsongeschiktheid en de ambtsneerlegging.
Art. 9.Op voorstel van de Minister van Justitie kunnen Wij wegens ernstig plichtsverzuim de benoeming van de vertegenwoordiger van de Minister beëindigen.
De Minister van Justitie stelt daartoe een vooraf met redenen omkleed verslag op dat ter kennis wordt gebracht van de belanghebbende, binnen een termijn van vijftien dagen.
De belanghebbende wordt over dit verslag gehoord door de Minister van Justitie binnen de maand na kennisgeving. Hij kan zich laten bijstaan door een persoon naar keuze.
Het definitieve voorstel wordt schriftelijk geformuleerd, met redenen omkleed, en aan de belanghebbende medegedeeld binnen de tien dagen na het verhoor.
Tegen dit voorstel kan de vertegenwoordiger van de Minister beroep instellen bij de raad van beroep voor opperambtenaren volgens de nadere regels bepaald bij het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het rijkspersoneel.
Art. 10.De vertegenwoordiger van de Minister wordt uitgesloten van toepassing van de bepalingen van : - het koninklijk besluit van 20 mei 1965 betreffende de samenstelling en de werking van de ministeriële kabinetten en betreffende het personeel van de ministeries aangewezen om van het kabinet van de voorzitter of van een lid van de Regering van een Gemeenschap of een Gewest deel uit te maken; - het koninklijk besluit van 13 november 1967 tot vaststelling van de administratieve toestand van de Rijksambtenaren die met een opdracht worden belast; - van het koninklijk besluit van 13 februari 1973 betreffende de kabinetten van de Staatssecretarissen; - het koninklijk besluit van 28 februari 1991 betreffende de onderbreking van de beroepsloopbaan in de besturen en de andere diensten van de ministeries; - het koninklijk besluit van 28 februari 1991 betreffende de halftijdse loopbaanonderbreking in de rijksbesturen; - het koninklijk besluit van 10 april 1995 ter uitvoering van de wet van 10 april 1995 betreffende de herverdeling van de arbeid in de openbare sector.
Art. 11.De vertegenwoordiger van de Minister die zich, op de datum van zijn eerste benoeming, in een statutair verband bevindt met de Staat of met enige andere rechtspersoon van publiek recht die onder de Staat ressorteert, wordt ter beschikking gesteld voor de gehele duur van zijn mandaat.
Deze periode wordt echter gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit gedurende dewelke hij zijn rechten op bevordering en weddeverhoging behoudt.
Indien de ambtenaar zich op de datum van zijn eerste benoeming in een contractueel verband bevindt met de Staat of met enige andere rechtspersoon van publiek recht die onder de Staat ressorteert, biedt zijn werkgever hem een schorsing van zijn arbeidsovereenkomst aan voor de gehele duur van zijn mandaat.
Gedurende deze periode behoudt hij evenwel zijn rechten op weddeverhoging.
Art. 12.§ 1. Onverminderd de door de wet vastgestelde statutaire bepalingen zijn de volgende besluiten, zoals zij gewijzigd zijn, van toepassing op de vertegenwoordiger van de Minister : 1° koninklijk besluit van 24 december 1964 tot vaststelling van de vergoedingen wegens verblijfkosten, toegekend aan de leden van het personeel der ministeries;2° koninklijk besluit van 18 januari 1965 houdende algemene regeling inzake reiskosten;3° koninklijk besluit van 26 maart 1965 houdende de algemene regeling van de vergoedingen en toelagen van alle aard toegekend aan het personeel der ministeries;4° koninklijk besluit van 26 maart 1965 betreffende de kinderbijslag toegekend aan sommige categorieën voor het door de Staat bezoldigd personeel;5° koninklijk besluit van 21 mei 1965 tot regeling van de toekenning van een vergoeding wegens begrafeniskosten in geval van overlijden van een lid van het personeel der ministeries;6° koninklijk besluit van 29 juni 1973 houdende bezoldigingsregeling van het personeel der ministeries;7° koninklijk besluit van 30 januari 1979 betreffende de toekenning van een vakantiegeld aan het personeel van 's lands algemeen bestuur;8° koninklijk besluit van 23 oktober 1979 houdende toekenning van een eindejaarstoelage aan sommige titularissen van een ten laste van de Schatkist bezoldigd ambt;9° koninklijk besluit van 18 januari 1965 houdende algemene regeling inzake reiskosten.10° koninklijk besluit van 18 november 1991 tot regeling van de tegemoetkoming van de Staat en van sommige instellingen van openbaar nut in de vervoerskosten van de personeelsleden. § 2. De bepalingen die de hiervorengenoemde besluiten mochten wijzigen, aanvullen of vervangen zijn van rechtswege van toepassing op de vertegenwoordiger van de Minister en op zijn adjuncten.
Art. 13.§ 1. De vertegenwoordiger van de Minister wordt gelijkgesteld met een ambtenaar van rang 15 in de hiërarchie van het Rijkspersoneel. § 2. Zijn weddeschaal is deze die hernomen wordt onder de rubriek 15A van de weddeschalen van de gemene graden van de Rijksambtenaren.
Art. 14.Voor de vaststelling van de geldelijke anciënniteit van de vertegenwoordiger van de Minister kan worden rekening gehouden met de uitgeoefende functies en de ervaring zoals vereist in de artikelen 4 en 5 van het onderhavige besluit.
Art. 15.Onder voorbehoud van de bepalingen van het onderhavige besluit zijn de bepalingen inzake sociale zekerheid die van toepassing zijn op de ambtenaren die nog niet definitief zijn benoemd, van toepassing op de vertegenwoordiger van de Minister. HOOFDSTUK III. - Bepalingen betreffende de adjuncten van de vertegenwoordiger van de Minister
Art. 16.Om aangesteld te worden tot adjunct van de vertegenwoordiger van de Minister, moet de kandidaat : 1° Belg zijn;2° titularis zijn van de graad van adjunct-adviseur;3° de burgerlijke en politieke rechten genieten;4° een diploma van doctor of licentiaat in de rechten of in de economie hebben dat is uitgereikt door een universiteit van de Europese Gemeenschap;5° doen blijken van ervaring in juridische en/of economische materies, en over feitelijke ervaring beschikken inzake onderzoek van boekingsstukken. HOOFDSTUK IV. - Eindbepalingen.
Art. 17.De Minister van Justitie stelt aan de vertegenwoordiger van de Minister het administratief personeel alsook de middelen ter beschikking die nodig zijn voor de uitvoering van zijn opdracht.
Art. 18.Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.
Art. 19.Onze Minister van Justitie is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 7 januari 1998.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Justitie : S. DE CLERCK