Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 07 april 2005
gepubliceerd op 19 april 2005

Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 10 juli 2002 tot toekenning van een Copernicuspremie aan sommige personeelsleden van de rijksbesturen

bron
federale overheidsdienst personeel en organisatie
numac
2005002046
pub.
19/04/2005
prom.
07/04/2005
ELI
eli/besluit/2005/04/07/2005002046/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

7 APRIL 2005. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 10 juli 2002 tot toekenning van een Copernicuspremie aan sommige personeelsleden van de rijksbesturen


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op artikelen 37, 107, tweede lid, en 108 van de Grondwet;

Gelet op de wet van 16 maart 1954 betreffende de controle op sommige instellingen van openbaar nut, inzonderheid artikel 11, § 1, eerste lid, vervangen door de programmawet van 24 december 2002;

Gelet op het koninklijk besluit van 3 april 1997 houdende maatregelen met het oog op de responsabilisering van de openbare instellingen van sociale zekerheid, met toepassing van artikel 47 van de wet van 6 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels, inzonderheid artikel 21, § 1;

Gelet op het koninklijk besluit van 10 juli 2002 tot toekenning van een Copernicuspremie aan sommige personeelsleden van de rijksbesturen, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 7 mei 2003;

Overwegende dat het arrest nr. 99/2004 van 2 juni 2004 van het Arbitragehof artikel 437 van de programmawet (I) van 24 december 2002 heeft vernietigd;

Overwegende dat het Arbitragehof heeft geoordeeld dat het optreden van de wetgever niet gerechtvaardigd was, omdat dat optreden verband hield met een materie die tot de bevoegdheid van de Koning behoorde krachtens de artikelen 37 en 107, tweede lid van de Grondwet;

Overwegende dat het Hof eraan toevoegde, dat indien de aan de Koning voorbehouden bevoegdheid krachtens de voornoemde grondwettelijke bepalingen niet gold voor de ambtenaren van de parastatale overheidsdiensten, de Koning zich niettemin kon steunen op de organieke wetgevende bepalingen die hem de zorg toevertrouwen om het statuut van die personeelsleden te regelen;

Overwegende dat een koninklijk besluit waarbij een inhouding op de Copernicuspremie voor het jaar 2003 wordt voorzien, geenszins een miskenning is van het dictum van het arrest van het Arbitragehof, omdat een dergelijke handeling deze keer uitgaat van een bevoegd auteur;

Overwegende dat de terugwerkende draagwijdte, die aan die handeling wordt gegeven, niet tot gevolg heeft dat ze afbreuk doet aan eventueel verworven rechten en evenmin het algemeen rechtsbeginsel schendt van de rechtszekerheid, dat het integendeel een vaste regel is dat een inhouding verricht werd op de Copernicuspremie die werd uitbetaald aan sommige personeelsleden van de Rijksbesturen, dat de goedkeuring van een koninklijk besluit met terugwerkende kracht, dat als een louter formele regularisatie moet worden beschouwd, die situatie niet verandert;

Overwegende dat deze handeling geen afbreuk meer doet aan het algemeen rechtsbeginsel van de rechtszekerheid, dat dat beginsel betekent dat de inhoud van het recht, met name de wijze waarop het is geformuleerd, in principe moet te voorzien en toegankelijk zijn, zodat de rechtsonderhorigen op redelijke wijze kunnen voorzien welke de gevolgen zijn van een bepaalde handeling op het ogenblik waarop die handeling wordt gesteld, dat zoals hiervoor vermeld, de terugwerkende draagwijdte niet tot gevolg heeft dat de inhoud van het recht, zoals het bestond in 2003, werd gewijzigd inzake de inhouding die op de Copernicuspremie werd verricht;

Overwegende dat die terugwerkende kracht onontbeerlijk is voor de goede werking en de continuïteit van de overheidsdienst, dat het ontbreken ervan zou leiden tot uitgaven die onverenigbaar zijn met het goede beheer van de Staatsbegroting;

Overwegende dat bovendien een onverantwoord verschil in behandeling zou ontstaan tussen de personeelsleden van de overheidsdiensten naargelang zij de Copernicuspremie voor of na 23 mei 2003 zouden hebben ontvangen;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 9 september 2004;

Gelet op de akkoordbevinding van Onze Minister van Begroting van 21 oktober 2004;

Gelet op het protocol nr. 505 van 10 november 2004 van het Comité voor de federale, de gemeenschaps- en de gewestelijke overheidsdiensten;

Gelet op het advies van het College van de Openbare Instellingen van Sociale Zekerheid, gegeven op 28 januari 2005;

Gelet op advies nr. 37.881/1 van de Raad van State, gegeven op 23 december 2004;

Op de voordracht van Onze Eerste Minister, van Onze Minister van Financiën, van Onze Minister van Begroting, van Onze Minister van Binnenlandse Zaken, van Onze Minister van Landsverdediging, van Onze Minister van Economie, van Onze Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, van Onze Minister van Middenstand, van Onze Minister van Werk, van Onze Minister van Ambtenarenzaken, Maatschapelijke Integratie en Gelijke Kansen, en van Onze Minister van Pensioenen, en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Artikel 6 van het koninklijk besluit van 10 juli 2002 tot toekenning van een Copernicuspremie aan sommige personeelsleden van de rijksbesturen, opgeheven bij het koninklijk besluit van 7 mei 2003, wordt hersteld in de volgende lezing : «

Art. 6.Voor de toepassing van artikel 14 van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, dient de premie niet als een loon te worden beschouwd.

Op het bedrag van de premie wordt een inhouding van 13,07 % verricht. »

Art. 2.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 23 mei 2003.

Art. 3.Onze Eerste Minister, Onze Minister van Financiën, Onze Minister van Begroting, Onze Minister van Binnenlandse Zaken, Onze Minister van Landsverdediging, Onze Minister van Economie, Onze Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, Onze Minister van Middenstand, Onze Minister van Werk, Onze Minister van Ambtenarenzaken, Maatschappelijke Integratie en Gelijke Kansen, en Onze Minister van Pensioenen zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 7 april 2005.

ALBERT Van Koningswege : De Eerste Minister, G. VERHOFSTADT De Minister van Financiën, D. REYNDERS De Minister van Begroting, J. VANDE LANOTTE De Minister van Binnenlandse Zaken, P. DEWAEL De Minister van Landsverdediging, A. FLAHAUT De Minister van Economie, M. VERWILGHEN De Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, R. DEMOTTE De Minister van Middenstand, Mevr. S. LARUELLE De Minister van Werk, Mevr. F. VAN DEN BOSSCHE De Minister van Ambtenaren Zaken, Maatschappelijke Integratie en Gelijke Kansen, Ch. DUPONT De Minister van Pensioenen, B. TOBBACK

^