Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 06 mei 1999
gepubliceerd op 08 juli 1999

Koninklijk besluit houdende uitvoering van artikel 4, § 6, van de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de Gemeenschappen en de Gewesten

bron
ministerie van financien
numac
1999003316
pub.
08/07/1999
prom.
06/05/1999
ELI
eli/besluit/1999/05/06/1999003316/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

6 MEI 1999. - Koninklijk besluit houdende uitvoering van artikel 4, § 6, van de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de Gemeenschappen en de Gewesten


VERSLAG AAN DE KONING Sire, Het koninklijk besluit dat ik ter ondertekening wil voorleggen aan het Staatshoofd strekt ertoe artikel 4, § 6, van de bijzondere wet betreffende de financiering van de Gemeenschappen en de Gewesten uit te voeren.

Deze bepaling zegt : « Bij een in Ministerraad overlegd besluit, genomen na overleg met de betrokken Regeringen, regelt de Koning de toewijzing van de nalatigheidsinteresten en de last van de verwijlinteresten op belastingen bedoeld in artikel 3. » Dit koninklijk besluit regelt bijgevolg, voor elk van de bedoelde gewestelijke belastingen, de vraag naar toewijzing van de nalatigheidsinteresten en de last van de verwijlinteresten, en dit ongeacht de overheid (Federale Staat of Gewest) die voor de dienst ervan instaat.

In de zin van dit besluit moeten onder nalatigheidsinteresten worden verstaan alle verwijlinteresten die door een belastingschuldige worden betaald inzake een bedoelde gewestelijke belasting om reden van zijn laattijdige betaling van die belasting. Het begrip moratoriuminteresten beoogt het tegenovergestelde, zijnde het geval waarin de fiscus dergelijke interest betaalt.

Er wordt met de opmerkingen van de Raad van State rekening gehouden.

Commentaar bij de artikelen

Artikel 1.Dit artikel bepaalt dat de opbrengst van de nalatigheidsinteresten wordt toegekend aan en dat de last van de verwijlinteresten wordt gedragen door elk van de Gewesten en dit in de mate waarin de opbrengst van de gewestelijke belasting waarop die interesten betrekking hebben hen, overeenkomstig de bepalingen van artikel 5 van de bijzondere wet (met name de bepalingen met betrekking tot de lokalisatie van de belastingen), wordt toegewezen.

Het artikel verduidelijkt dat wanneer de opbrengst van een belasting niet volledig wordt toegewezen aan de Gewesten, de geïnde of betaalde interesten maar worden toegekend aan of gedragen door het Gewest in verhouding tot het percentage van toewijzing die voortvloeit uit de toepassing van artikel 10 van de bijzondere wet.

Het is nuttig de aandacht te vestigen op het feit dat die regels een algemene draagwijdte hebben en van toepassing zijn op om het even welke overheid (Federale Staat of Gewest) die voor de dienst van de belasting instaat.

Art. 2.Voor wat betreft de interesten aangaande de gewestelijke belastingen waarvoor de Federale Staat voor de dienst instaat, stelt dit artikel de manier van verrekening vast van het saldo, dat toekomt aan of verschuldigd is door elk van de Gewesten.

Art. 3.Dit artikel regelt de inwerkingtreding van dit besluit zoals die werd overeengekomen tussen de Federale Staat en de Gewesten.

Ik heb de eer te zijn, Sire, van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en de zeer getrouwe dienaar, De Minister van Financiën, J.-J. VISEUR

ADVIES VAN DE RAAD VAN STATE De Raad van State, afdeling wetgeving, tweede kamer, op 28 december 1998 door de Minister van Financiën verzocht hem, binnen een termijn van ten hoogste een maand, van advies te dienen over een ontwerp van koninklijk besluit "houdende uitvoering van artikel 4, § 6, van de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de Gemeenschappen en de Gewesten", heeft op 24 februari 1999 het volgende advies gegeven : Onderzoek van de tekst Aanhef 1. In het vierde lid schrijve men : « Gelet op de akkoordbevinding van... ». 2. Het vijfde lid moet worden gesteld als volgt : « Gelet op het proces-verbaal van het voorafgaand overleg met de Gewest- en Gemeenschapsregeringen dat heeft plaatsgevonden binnen de interministeriële conferentie van de Ministers van Financiën en Begroting van 29 mei 1998;". 3. Tussen het vijfde en het zesde lid behoort het volgende lid te worden ingevoegd : « Gelet op het besluit van de Ministerraad van 18 december 1998 over het verzoek om advies door de Raad van State binnen een termijn van een maand;». 4. Het zesde lid (dat het zevende lid wordt) behoort bovendien te worden gesteld als volgt : « Gelet op het advies van de Raad van State, gegeven op (datum), met toepassing van artikel 84, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;».

Dispositief Artikel 1 1. Het zou beter zijn te schrijven : « Welke overheid ook zorgt voor de dienst... de Gewesten, de opbrengst... ». 2. Het zou beter zijn de woorden "het Gewest" in te voegen na de woorden "toegekend aan".3. In fine schrijve men "in voorkomend geval, naar verhouding van het percentage genoemd in artikel 10, §§ 1 en 2, van de voornoemde bijzondere wet.» De kamer was samengesteld uit : De heren : J.-J. Stryckmans, eerste voorzitter;

Y. Kreins en P. Quertainmont, staatsraden;

F. Delperee en J. Kirkpatrick, assessoren van de afdeling wetgeving;

Mevr. B. Vigneron, toegevoegd griffier.

Het verslag werd uitgebracht door de heer J. Regnier, eerste auditeur-afdelingshoofd. De nota van het Coördinatiebureau werd opgesteld en toegelicht door de heer P. Brouwers, adjunct- referendaris.

De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst werd nagezien onder toezicht van de heer J.-J. Stryckmans.

De griffier, J. Gielissen.

De voorzitter, J.-J. Stryckmans.

6 MEI 1999. - Koninklijk besluit houdende uitvoering van artikel 4, § 6, van de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de Gemeenschappen en de Gewesten ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de Gemeenschappen en de Gewesten, inzonderheid op artikel 4, § 6;

Gelet op de bijzondere wet van 16 juli 1993 tot vervollediging van de federale staatsstructuur, inzonderheid op artikel 127, § 1;

Gelet op de adviezen van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 18 februari en 17 september 1998;

Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting van 29 september 1998;

Gelet op het proces-verbaal van het voorafgaand overleg met de Gewest- en Gemeenschapsregeringen heeft plaatsgevonden binnen de interministeriële conferentie van de Ministers van Financiën en Begroting van 29 mei 1998;

Gelet op het besluit van de Ministerraad van 18 december 1998 over het verzoek om advies door de Raad van State binnen een termijn van een maand;

Gelet op het advies van de Raad van State, gegeven op 24 februari 1999, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op de voordracht van Onze Minister van Financiën, en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Welke overheid ook zorgt voor de dienst van de gewestelijke belastingen bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de bijzondere wet van 16 februari 1989 betreffende de financiering van de Gemeenschappen en de Gewesten, de opbrengst van de nalatigheidsintresten en de last van de verwijlintresten, met betrekking tot elk van die gewestelijke belastingen, worden respectievelijk toegekend aan het Gewest of gedragen door het Gewest waaraan de opbrengst van die belasting wordt toegewezen, in voorkomend geval naar verhouding van het percentage genoemd in artikel 10, §§ 1 en 2, van de voornoemde bijzondere wet.

Art. 2.Wanneer de Staat zorgt voor de dienst van een in het eerste artikel vermelde gewestelijke belasting, bepaalt hij op het einde van elke maand het saldo van de interesten, geïnd of betaald in de loop van die maand, dat aan het Gewest wordt verrekend overeenkomstig de bepalingen van artikel 1. Dit saldo wordt, naar gelang het positief of negatief is, op het einde van de maand die volgt op de maand van de inning en de betaling van die interesten, toegevoegd aan of afgetrokken van de middelen die aan dit Gewest worden overgemaakt bij toepassing van artikel 54, § 1, tweede lid, van de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de Gemeenschappen en de Gewesten.

Art. 3.Dit besluit is van toepassing op de interesten die vanaf 1 juni 1998 worden geïnd of betaald.

Art. 4.Onze Minister van Financiën is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 6 mei 1999.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Financiën, J.-J. VISEUR

^