Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 06 maart 2007
gepubliceerd op 23 maart 2007

Koninklijk besluit ter organisatie van fokprogramma's ter verkrijging van resistentie tegen overdraagbare spongiforme encefalopathieën bij schapenrassen

bron
federale overheidsdienst volksgezondheid, veiligheid van de voedselketen en leefmilieu en federaal agentschap voor de veiligheid van de voedselketen
numac
2007022382
pub.
23/03/2007
prom.
06/03/2007
ELI
eli/besluit/2007/03/06/2007022382/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

6 MAART 2007. - Koninklijk besluit ter organisatie van fokprogramma's ter verkrijging van resistentie tegen overdraagbare spongiforme encefalopathieën bij schapenrassen


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de dierengezondheidswet van 24 maart 1987, inzonderheid op artikel 8, 1°, op artikel 9, 3°, op artikel 9, 5°, gewijzigd bij de wet van 28 maart 2003, op artikel 17, gewijzigd bij de wetten van 23 december 2005 en 20 juli 2006, en op artikel 18;

Overwegende Verordening (EG) Nr. 999/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 houdende vaststelling van voorschriften inzake preventie, bestrijding en uitroeiing van bepaalde overdraagbare spongiforme encefalopathieën;

Overwegende Beschikking 2003/100/EG van de Commissie van 13 februari 2003 tot vaststelling van minimumeisen voor fokprogramma's ter verkrijging van resistentie tegen overdraagbare spongiforme encefalopathieën bij schapen;

Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 23 augustus 2006;

Gelet op het advies van het wetenschappelijk comité, ingesteld bij het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen, gegeven op 18 september 2006;

Gelet op het overleg tussen de Gewestregeringen en de Federale Overheid op 5 oktober 2006;

Gelet op advies 41.623/3 van de Raad van State, gegeven op 6 december 2006, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op de voordracht van Onze Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit zijn, zo nodig, de definities van toepassing die voorkomen in artikel 2 van en bijlage I bij Verordening (EG) Nr. 1774/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 3 oktober 2002 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten.

Voorts wordt verstaan onder : 1° OSE : overdraagbare spongiforme encefalopathieën bij herkauwers;2° allel : combinatie van drie aminozuren, respectievelijk gecodeerd door codons 136, 154 en 171 van het gen van het prioneiwit (PrP);3° genotype : combinatie van twee allelen van het gen van het prioneiwit;4° genotyperen : het genotype bepalen aan de hand van een laboratoriumanalyse op biologisch materiaal van het schaap, of op basis van afstammingsgegevens;5° beslag : het geheel van schapen gehouden in een geografisch omschreven entiteit en die een duidelijk omschreven eenheid vormen op basis van de epidemiologische banden, vastgesteld door de controle-agent;6° geografische entiteit : elk gebouw of complex van gebouwen dat een eenheid vormt, met inbegrip van de erbij horende terreinen, waar schapen worden gehouden of deze die daartoe bestemd zijn;7° verantwoordelijke : de houder of de eigenaar die over de schapen het onmiddellijk beheer en toezicht uitoefent;8° raszuiver fokschaap : schaap waarvan de ouders en grootouders in een stamboek van hetzelfde ras zijn ingeschreven of geregistreerd en dat zelf hetzij is ingeschreven, hetzij is geregistreerd en geschikt is om daarin te worden ingeschreven;9° koppel van hoge genetische waarde : a) een koppel bestaande uit raszuivere fokschapen, of b) een ander koppel schapen dat door het Agentschap van groot belang wordt geacht voor het in de handel brengen of de teelt van fokschapen, van hetzelfde ras, behorend tot hetzelfde beslag, die op hetzelfde bedrijf en door één verantwoordelijke worden gehouden. Deze definitie omvat ook rammen die voor kunstmatige inseminatie worden gebruikt, maar geen rammen die uitsluitend voor fokdoeleinden met commerciële ooien worden gehouden. 10° het Agentschap : het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen;11° PCE : provinciale controle-eenheid van het Agentschap;12° officiële dierenarts : dierenarts van het Agentschap;13° erkende dierenarts : dierenarts bedoeld in artikel 4, vierde lid, van de wet van 28 augustus 1991 op de uitoefening van de diergeneeskunde;14° CODA : Centrum voor Onderzoek in Diergeneeskunde en Agrochemie bedoeld in artikel 1 van het koninklijk besluit van 20 juni 1997 houdende oprichting van het Centrum van Onderzoek in Diergeneeskunde en Agrochemie als wetenschappelijke inrichting van de Staat;15° zoötechnisch certificaat : document dat beantwoordt aan de voorwaarden zoals vastgesteld in de artikelen 17 en 18 van het koninklijk besluit van 20 oktober 1992 betreffende de verbetering van de schapen- en geitenrassen, en de artikels 6 en 7 van het ministerieel besluit van 21 oktober 1992 betreffende de verbetering van de schapen- en geitenrassen;16° fokvereniging : organisatie of vereniging van fokkers, erkend in België voor het instellen of bijhouden van stamboeken van raszuivere fokdieren van de runder-, varkens-, paarden-, schapen- of geitensoort, of voor het uitvoeren van controles op de zoötechnische prestaties van dieren van diezelfde soorten;17° de Minister : de Minister die de Volksgezondheid onder zijn bevoegdheid heeft.

Art. 2.§ 1. Elke verantwoordelijke van een koppel van hoge genetische waarde neemt deel aan het door het Agentschap ingevoerd fokprogramma om te selecteren op resistentie tegen OSE bij schapen. § 2. De deelnemers bedoeld in § 1 en de andere verantwoordelijken die vrijwillig wensen deel te nemen aan het fokprogramma bedoeld in § 1, delen aan het Agentschap volgende gegevens mee, met het oog op hun registratie in een centrale gegevensbank : 1° naam en adres van de verantwoordelijke;2° nummer van het officieel oormerk zoals bedoeld in Verordening (EG) nr.21/2004 van de Raad van 17 december 2003 tot vaststelling van een identificatie- en registratieregeling voor schapen en geiten en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1782/2003 en de Richtlijnen 92/102/EEG en 64/432/EEG, en in voorkomend geval het identificatienummer zoals bedoeld in het ministerieel besluit van 21 oktober 1992 betreffende de verbetering van de schapen- en geitenrassen, van de afzonderlijke dieren die aan een fokprogramma deelnemen; 3° ras, geslacht en beslagnummer van elk dier dat bemonsterd is. § 3. In de koppels van hoge genetische waarde en in de beslagen die deelnemen aan het fokprogramma bedoeld in § 1 zijn volgende maatregelen van toepassing : 1° de vrouwelijke dieren die het VRQ-allel dragen, mogen het bedrijf niet verlaten, behalve : - voor de slacht.De verantwoordelijke verstrekt aan het Agentschap een ondertekende en gedateerde verklaring, overeenkomstig het model in bijlage IV, dat het dier geslacht is, of verkocht voor slachting, of verkocht om te worden afgemest vooraleer het wordt geslacht. De verantwoordelijke bewaart gedurende ten minste drie jaar een kopie van deze verklaring; - in het geval van de rassen waarvan de lijst is vermeld in bijlage III en waarbij het ARR-allel een frequentie van minder dan 25 % heeft, of waarvan het houden dreigt te worden beëindigd overeenkomstig artikel 14, lid 1, onder a), van Verordening (EG) nr. 445/2002 van de Commissie van 26 februari 2002 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1257/1999 van de Raad inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw; 2° mannelijke dieren die niet in het kader van het fokprogramma gegenotypeerd zijn, met inbegrip van donordieren voor kunstmatige inseminatie, mogen niet voor fokdoeleinden in het koppel van hoge genetische waarde of in het beslag gebruikt worden;3° de schapen zijn individueel geïdentificeerd overeenkomstig bovenvermelde Verordening (EG) nr.21/2004 van 17 december 2003, en, in voorkomend geval, overeenkomstig de bepalingen van het ministerieel besluit van 21 oktober 1992 betreffende de verbetering van de schapen- en geitenrassen.

Art. 3.§ 1. Elke verantwoordelijke van een koppel van hoge genetische waarde of van een beslag dat deelneemt aan het fokprogramma bedoeld in artikel 2, laat alle fokrammen genotyperen aan de hand van een laboratoriumanalyse op het hiervoor geschikt biologisch materiaal van het dier voordat zij voor fokdoeleinden gebruikt worden. § 2. De monsternemingen van biologisch materiaal gebeuren door een erkend dierenarts of door een ander persoon die hiertoe speciaal door de fokverenigingen is aangeduid. § 3. De recipiënten voor de monsters van biologisch materiaal bedoeld in § 2 dragen ten minste de vermeldingen zoals opgesomd in bijlage I, punt 1, en zijn tijdens hun verzending van het bedrijf van de verantwoordelijke naar een door het Agentschap erkend laboratorium vergezeld van een document voor de monsterneming dat de gegevens bevat zoals vermeld in bijlage I, punt 2.

Art. 4.§ 1. Binnen de zes maanden na de bepaling van het genotype laat elke verantwoordelijke van een koppel van hoge genetische waarde of van een beslag dat deelneemt aan het fokprogramma bedoeld in artikel 2, alle mannelijke dieren die het VRQ-allel dragen slachten, of castreren door een erkende dierenarts.

Van zodra de verantwoordelijke in kennis is gesteld van de aanwezigheid van een VRQ-allel bij deze dieren, mogen zij op geen enkel ogenblik gebruikt worden voor fokdoeleinden, en mogen zij het bedrijf niet levend verlaten, behalve voor de slacht.

De verantwoordelijke verstrekt aan het Agentschap : - ofwel, een verklaring overeenkomstig het model in bijlage IV, ondertekend en gedateerd door de erkende dierenarts die de castratie heeft uitgevoerd; - ofwel, een door de verantwoordelijke ondertekende en gedateerde verklaring, overeenkomstig het model in bijlage IV, dat het dier geslacht is, of verkocht voor slachting, of verkocht om te worden afgemest vooraleer het wordt geslacht.

De verantwoordelijke bewaart gedurende ten minste drie jaar een kopie van deze verklaringen. § 2. Evenwel zijn de bepalingen van § 1 niet van toepassing voor de rassen waarvan de lijst is vermeld in bijlage III bij dit besluit en waarbij het ARR-allel een frequentie van minder dan 25 % heeft, of waarvan het houden dreigt te worden beëindigd overeenkomstig artikel 14, lid 1, onder a), van voornoemde Verordening (EG) nr. 445/2002 van de Commissie van 26 februari 2002.

Art. 5.Het Agentschap deelt op aanvraag het genotype mee, desgevallend onder de vorm van een certificaat overeenkomstig het model in bijlage II. Indien het een genotype betreft dat wordt bepaald op basis van afstammingsgegevens, legt de aanvrager vooraf het zoötechnisch certificaat, afgeleverd door de erkende fokvereniging waar het betreffende dier is ingeschreven of geregistreerd, voor aan het Agentschap. De ouders van het dier waarvoor een genotypering op basis van afstammingsgegevens wordt aangevraagd, moeten in de centrale gegevensbank, bedoeld in artikel 2, § 2, geregistreerd zijn.

Art. 6.§ 1. Op vraag van de verantwoordelijke verleent het Agentschap een erkenning van de OSE-resistente status aan een koppel van hoge genetische waarde of aan een beslag dat, naargelang het niveau van de verleende status, voldoet aan de volgende criteria : 1° koppel van hoge genetische waarde van niveau I of beslag van niveau I : koppel dat uitsluitend bestaat uit schapen met genotype ARR/ARR, of beslag waarvan alle schapen het genotype ARR/ARR hebben;2° koppel van hoge genetische waarde van niveau II of beslag van niveau II : koppel of beslag waarvan de lammeren uitsluitend verwekt zijn door rammen met genotype ARR/ARR. De verantwoordelijke stelt op eenvoudig verzoek alle relevante gegevens in verband met de schapen behorend tot deze koppels van hoge genetische waarde of beslagen ter beschikking van de officiële dierenarts. § 2. Teneinde na te gaan of de koppels van hoge genetische waarde of beslagen met een erkende OSE-resistente status van niveau I of van niveau II blijvend aan de hiertoe vereiste criteria voldoen, worden de schapen van deze koppels van hoge genetische waarde of beslagen steekproefsgewijze door de officiële dierenarts bemonsterd : 1° op het landbouwbedrijf of in het slachthuis, om hun genotype na te gaan;2° in geval van koppels van hoge genetische waarde of beslagen van niveau I : in het slachthuis of in het categorie 1- of categorie 2-verwerkingsbedrijf, om dieren ouder dan 18 maanden op OSE te testen. § 3. Voor de dieren bedoeld in § 2 en die naar het slachthuis vervoerd worden, vermeldt de verantwoordelijke de OSE-resistente status van het koppel van hoge genetische waarde of van het beslag op het verplaatsingsdocument bedoeld in artikel 6 van bovenvermelde verordening (EG) nr. 21/2004 van 17 december 2003.

Art. 7.§ 1. Indien tijdens de controles bedoeld in artikel 6, § 2, blijkt dat niet meer voldaan is aan de criteria, deelt het Agentschap aan de verantwoordelijke haar intentie mee om de erkenning van de OSE-resistente status van het koppel van hoge genetische waarde of van het beslag in te trekken. § 2. De verantwoordelijke beschikt over een periode van vijftien dagen om per aangetekende brief zijn bezwaren aan het Agentschap mee te delen en, in voorkomend geval, te verzoeken door deze gehoord te worden of verbeteringen voor te stellen teneinde tegemoet te komen aan de ingeroepen motieven. § 3. De betrokken PCE onderzoekt de bezwaren en voorgestelde verbeteringen en voert een nieuwe controle uit. Het Agentschap stelt de verantwoordelijke in kennis van het resultaat van deze controle. § 4. Indien het Agentschap van oordeel is dat nog steeds niet voldaan is aan de criteria bedoeld in artikel 6, § 1, bevestigt zij de voorgenomen maatregelen bedoeld in § 1.

Art. 8.§ 1. Na de periode van dertig dagen volgend op het in werking treden van dit besluit worden de laboratoriumanalysen ter bepaling van het genotype, uitgevoerd in het kader van het fokprogramma bedoeld in dit besluit, uitsluitend uitgevoerd in de door het Agentschap erkende laboratoria. § 2. Het CODA is het nationaal referentielaboratorium voor de genotyperingen uitgevoerd in het kader van het fokprogramma bedoeld in dit besluit.

Art. 9.De resultaten van de analysen voor de genotypering die gedaan zijn vóór het in werking treden van dit besluit en deze die gedaan zijn binnen de dertig dagen die volgen op het in werking treden van dit besluit, mogen gebruikt worden ter bepaling van het genotype bedoeld in artikel 3, § 1, en ter bepaling van het genotype van vrouwelijke dieren. Deze resultaten worden aanvaard voor registratie in de centrale gegevensbank bedoeld in artikel 2, § 2, op voorwaarde dat : 1° zij afgeleverd werden door één van de volgende laboratoria : - Progenus s.a., 13 Avenue Maréchal Juin, 5030 Gembloux; - Université de Liège, Faculté de médecine vétérinaire, Département de Sciences, Denrées alimentaires d'Origine animale, 20 Boulevard de Colonster, B43 bis, 4000 Liège; - Universiteit Gent, Faculteit diergeneeskunde, Laboratorium voor Dierlijke genetica, Heidestraat 19, 9820 Merelbeke; - ARSIA Mons, Centre de Prévention et de Guidance vétérinaire, 2 Drève du Prophète, 7000 Mons; - CODA, Departement Biocontrole, Afdeling Pathologie, Laboratorium voor genotypering, Groeselenberg 99, 1180 Brussel; of door een buitenlands laboratorium dat geaccrediteerd en erkend is in het kader van de fokprogramma's bedoeld in Beschikking 2003/100/EG, en 2° voor wat betreft de analysen uitgevoerd na 15 juni 2005, zij afgeleverd werden door een voor de genotyperingstest geaccrediteerd laboratorium, en 3° de betreffende schapen individueel geïdentificeerd geweest zijn overeenkomstig het koninklijk besluit van 2 juli 1996 betreffende de identificatie en de registratie van schapen, geiten en hertachtigen, en in voorkomend geval, het ministerieel besluit van 21 oktober 1992 betreffende de verbetering van de schapen- en geitenrassen.In geval van verlies van een oormerk moet het dier onmiddellijk opnieuw geïdentificeerd geweest zijn met een oormerk met hetzelfde nummer.

Art. 10.Onze Minister bevoegd voor de Volksgezondheid is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 6 maart 2007.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, R. DEMOTTE

Bijlage I 1. Minimale vermeldingen ter identificatie van de recipiënten met de monsters voor genotypering : - nummer van het officieel oormerk zoals bedoeld in bovenvermelde Verordening (EG) nr.21/2004 van 17 december 2003, en in voorkomend geval het identificatienummer zoals bedoeld in het ministerieel besluit van 21 oktober 1992 betreffende de verbetering van de schapen- en geitenrassen, van het bemonsterde dier 2. Minimale vermeldingen op het document voor de monsterneming : - vermeldingen zoals opgesomd onder punt 1; - ras en geslacht bemonsterde dier; - beslagnummer van het beslag waartoe het bemonsterde dier behoort; - naam en adres van de verantwoordelijke voor het dier; - naam en adres van de monsternemer; - datum van de bemonstering; - aard van het monster.

Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 6 maart 2007 ter organisatie van fokprogramma's ter verkrijging van resistentie tegen overdraagbare spongiforme encefalopathieën bij schapenrassen.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid R. DEMOTTE

Bijlage II Model certificaat ter mededeling van het genotype : RESISTENTIE

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld

Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 6 maart 2007 ter organisatie van fokprogramma's ter verkrijging van resistentie tegen overdraagbare spongiforme encefalopathieën bij schapenrassen.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid R. DEMOTTE

Bijlage III Rassen van hoge genetische waarde waarvoor een afwijking op de eisen van artikel 2, § 3, 1°, en artikel 4, § 1, van dit besluit wordt toegestaan : - Kempens schaap; - Vlaams schaap; - Lakens schaap; - Vlaams Kuddeschaap; - Ardense Voskop; - Houtlandschaap; - Entre-Sambre-et-Meuse schaap; - Mergellandschaap; - Belgisch Melkschaap.

Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 6 maart 2007 ter organisatie van fokprogramma's ter verkrijging van resistentie tegen overdraagbare spongiforme encefalopathieën bij schapenrassen.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid R. DEMOTTE

Bijlage IV Model van verklaring ter mededeling van sterfte, slacht, verkoop voor (afmesting vóór de) slacht of castratie

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld

Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 6 maart 2007 ter organisatie van fokprogramma's ter verkrijging van resistentie tegen overdraagbare spongiforme encefalopathieën bij schapenrassen.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid R. DEMOTTE

^