gepubliceerd op 30 juli 1997
Koninklijk besluit tot wijziging van het KB/WIB 92, op het stuk van de roerende voorheffing
6 JULI 1997. Koninklijk besluit tot wijziging van het KB/WIB 92, op het stuk van de roerende voorheffing (1)
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, inzonderheid op artikel 266, gewijzigd bij de wetten van 6 juli 1994 en 4 april 1995;
Gelet op het KB/WIB 92, inzonderheid op : artikel 106, 5 en 6; artikel 117, 4 en 5;
Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, 1, vervangen door de wet van 4 juli 1989 en gewijzigd bij de wet van 4 augustus 1996;
Gelet op de dringende noodzakelijkheid;
Overwegende : dat het Europese Hof van Justitie met betrekking tot de interpretatie van artikel 3 van de moeder-dochterrichtlijn die door de Raad van de Europese Gemeenschappen op 23 juli 1990 werd uitgevaardigd, op 17 oktober 1996 heeft gevonnist dat een Lidstaat niet mag eisen dat op het ogenblik van de toekenning van dividenden reeds voldaan moet zijn aan de voorwaarde dat de vereiste deelneming van ten minste 25% uit hoofde waarvan de dividenden worden betaald gedurende een ononderbroken periode van ten minste één jaar door de moedermaatschappij is behouden; dat de Belgische belastingreglementering zo spoedig mogelijk met die rechtspraak in overeenstemming moet worden gebracht; dat dientengevolge het KB/WIB 92 dringend moet worden aangepast;
Op de voordracht van Onze Minister van Financiën, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.In artikel 106 worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° paragraaf 5, tweede lid, wordt vervangen door de volgende bepaling : « De verzaking is evenwel niet van toepassing indien het aandelenbezit van de moedermaatschappij uit hoofde waarvan de dividenden worden betaald niet een deelneming vertegenwoordigt van ten minste 25 % in het kapitaal van de dochteronderneming en die minimumdeelneming van 25 % niet gedurende een ononderbroken periode van ten minste één jaar wordt of werd behouden.»; 2° paragraaf 6, tweede lid, wordt vervangen door de volgende bepaling : « De verzaking is evenwel niet van toepassing indien het aandelenbezit van de verkrijger uit hoofde waarvan de dividenden worden betaald niet een deelneming vertegenwoordigt van ten minste 25 % in het kapitaal van de vennootschap die de dividenden verschuldigd is en die minimumdeelneming van 25 % niet gedurende een ononderbroken periode van ten minste één jaar wordt of werd behouden.»..
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld
Art. 2.In artikel 117 worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° paragraaf 4 wordt aangevuld als volgt : « Indien op het ogenblik van de toekenning van de dividenden de in littera b van het vorige lid vermelde bezitsduur van ten minste één jaar nog niet is bereikt, moet het door de verkrijger aan de schuldenaar van de inkomsten te overhandigen attest bovendien bevatten : a) de datum vanaf wanneer ononderbroken een deelneming van ten minste 25 % wordt aangehouden;b) de verbintenis dat die minimumdeelneming zal worden behouden tot de bezitsduur van ten minste één jaar wordt bereikt en dat dit feit onmiddellijk ter kennis van de dochteronderneming zal worden gebracht;c) de verbintenis dat onverwijld aan de dochteronderneming zal worden medegedeeld indien voor het einde van de termijn van één jaar de deelneming beneden de grens van 25 % is gedaald.»; 2° paragraaf 5 wordt aangevuld als volgt : « Indien op het ogenblik van de toekenning van de dividenden de in littera b van het vorige lid vermelde bezitsduur van ten minste één jaar nog niet is bereikt, moet het door de verkrijger aan de schuldenaar van de inkomsten te overhandigen attest bovendien bevatten : a) de datum vanaf wanneer ononderbroken een deelneming van ten minste 25% wordt aangehouden;b) de verbintenis dat die minimumdeelneming zal worden behouden tot de bezitsduur van ten minste één jaar wordt bereikt en dat dit feit onmiddellijk ter kennis van de dochteronderneming zal worden gebracht;c) de verbintenis dat onverwijld aan de dochteronderneming zal worden medegedeeld indien voor het einde van de termijn van één jaar de deelneming beneden de grens van 25 % is gedaald.»; 3° artikel 117 wordt aangevuld als volgt : « 14.In de gevallen bedoeld in het tweede lid van de 4 en 5, dient de dochteronderneming zich ertoe te verbinden op het ogenblik van de toekenning van de dividenden op die dividenden ten voorlopigen titel een bedrag in te houden dat overeenstemt met de roerende voorheffing die daarop in de regel verschuldigd zou zijn, en dit bedrag ten definitieven titel als roerende voorheffing te zullen betalen, verhoogd met de eventueel verschuldigde nalatigheidsinteresten, indien door de moedermaatschappij niet voldaan wordt aan de voorwaarde dat de deelneming van ten minste 25 % gedurende een ononderbroken periode van ten minste één jaar moet zijn behouden. ».
Art. 3.Onze Minister van Financiën is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 6 juli 1997.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Financiën, Ph. MAYSTADT