gepubliceerd op 30 januari 2003
Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 8 april 1976 houdende regeling van de gezinsbijslag ten voordele van de zelfstandigen
6 DECEMBER 2002. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 8 april 1976 houdende regeling van de gezinsbijslag ten voordele van de zelfstandigen
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 29 maart 1976 betreffende de gezinsbijslag voor zelfstandigen, inzonderheid op artikel 1, eerste lid;
Gelet op het koninklijk besluit van 8 april 1976 houdende regeling van de gezinsbijslag ten voordele van de zelfstandigen, inzonderheid op artikel 17, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 30 december 1982, 25 april 1984, 19 juli 1985, 11 april 1987, 1 maart 1989, 21 februari 1991, 18 december 1996, 5 december 2000 en 13 juli 2001, op artikel 20, § 1, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 30 december 1982, 2 maart 1984, 25 april 1984, 19 juli 1985, 11 april 1987, 1 maart 1989, 21 februari 1991 en 13 juli 2001, en op artikel 28, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 5 november 1987;
Gelet op het koninklijk besluit van 13 juli 2001 tot wijziging van sommige koninklijke besluiten inzake het sociaal statuut van de zelfstandigen wat betreft de spilindexen, inzonderheid op artikel 8;
Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, vervangen bij de wet van 4 juli 1989 en gewijzigd bij de wet van 4 augustus 1996;
Gelet op de dringende noodzakelijkheid;
Overwegende dat in de tabel opgenomen in artikel 8 van het koninklijk besluit van 13 juli 2001 tot wijziging van sommige koninklijke besluiten inzake het sociaal statuut van de zelfstandigen wat betreft de spilindexen, geen rekening werd gehouden met de verhoging die op 1 januari 2001 plaatsvond ter voordele van het eerste kind dat rechtgevend is op één van de bedragen bedoeld in artikel 17 van het koninklijk besluit van 8 april 1976 houdende regeling van de gezinsbijslag ten voordele van de zelfstandigen, noch met het speciaal bedrag ten voordele van het geplaatste kind bedoeld in artikel 15, § 1, 8°, van genoemd besluit, wanneer dat kind rechtgevende is hetzij krachtens artikel 17, hetzij krachtens artikel 20, § 1, van hetzelfde besluit;
Overwegende dat artikel 8 van genoemd koninklijk besluit van 13 juli 2001 inzonderheid de artikelen 17 en 20 van het koninklijk besluit van 8 april 1976 houdende regeling van de gezinsbijslag ten voordele van de zelfstandigen wijzigt en in werking is getreden op 1 januari 2002;
Overwegende dat rekening dient te worden gehouden met genoemde verhoging ten voordele van het eerste kind evenals met het speciaal bedrag ten voordele van het geplaatste kind, teneinde toe te laten dat de correcte bedragen verder zouden worden uitbetaald;
Op de voordracht van Onze Minister belast met Middenstand, en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.Artikel 17 van het koninklijk besluit van 8 april 1976 houdende regeling van de gezinsbijslag ten voordele van de zelfstandigen, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 30 december 1982, 25 april 1984, 19 juli 1985, 11 april 1987, 1 maart 1989, 21 februari 1991, 18 december 1996, 5 december 2000 en 13 juli 2001, wordt vervangen als volgt : «
Art. 17.Indien hun geen hoger bedrag kan worden toegekend krachtens de artikelen 18 tot 20, wordt een bijslag verleend waarvan het maandbedrag is vastgesteld op : - 34,80 EUR voor het eerste kind; - 126,60 EUR voor het tweede kind; - 189,02 EUR voor het derde kind en voor ieder volgend kind.
De bedragen van 34,80 EUR en 126,60 EUR worden respectievelijk gebracht op 36,94 EUR en 134,36 EUR voor rechtgevenden van een in artikel 15, § 1, 8°, bedoelde rechthebbende.
De bedragen van 34,80 EUR en 36,94 EUR worden gebracht op 55,18 EUR, deze van 126,60 EUR en 134,36 EUR op 148,19 EUR, en dit van 189,02 EUR op 192,81 EUR : 1° voor rechtgevenden van een in artikel 7 bedoelde rechthebbende die de hoedanigheid heeft van gepensioneerde met personen ten laste onder de door Ons bepaalde voorwaarden.Bovendien mag de bedoelde rechthebbende geen pensioenen, renten of uitkeringen genieten die het door Ons vastgestelde bedrag overschrijden; 2° voor rechtgevenden uit hoofde van een in de artikelen 8 en 15, § 3, bedoelde rechthebbende, mits zij deze bedragen genoten op het ogenblik van het overlijden van de onder 1° bedoelde rechthebbende. Voor de toepassing van het tweede lid en het derde lid wordt het kind, dat verdwenen is in de zin van artikel 25bis , na de verdwijning geacht deel te blijven uitmaken van het gezin van de bijslagtrekkende, binnen de in dat artikel bepaalde grenzen. »
Art. 2.Artikel 20, § 1, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 30 december 1982, 25 april 1984, 19 juli 1985, 11 april 1987, 1 maart 1989, 21 februari 1991 en 13 juli 2001 wordt vervangen als volgt : « Art. 20, § 1. Het maandbedrag van de kinderbijslag ten voordele van een gehandicapt kind dat voldoet aan de voorwaarden van artikel 26, § 1, is vastgesteld op : - 68,42 EUR voor het eerste kind; - 126,60 EUR voor het tweede kind; - 189,02 EUR voor het derde kind en voor ieder volgend kind.
De bedragen van 68,42 EUR en 126,60 EUR worden respectievelijk op 72,61 EUR en 134,36 EUR gebracht voor de rechtgevenden van een in artikel 15, § 1, 8°, bedoelde rechthebbende.
Indien een gehandicapt kind, hetzij rechthebbende wees is in de zin van artikel 9, hetzij rechtgevende van een rechthebbende bedoeld in artikel 19, kan het aanspraak maken op het bedrag voorzien bij artikel 18 of artikel 19, naargelang het geval.
De bedragen van 68,42 EUR en 72,61 EUR worden op 103,25 EUR gebracht, en deze van 126,60 EUR en 189,02 EUR respectievelijk op 148,19 EUR en 192,81 EUR voor de rechtgevenden van de in artikel 7 bedoelde rechthebbende die de hoedanigheid heeft van gepensioneerde met personen ten laste, onder de voorwaarden door Ons bepaald. Bovendien mag de bedoelde rechthebbende geen pensioenen, renten of uitkeringen genieten die het door Ons vastgesteld bedrag overschrijden.
De bijslag wordt tegen dezelfde bedragen als in het vorige lid toegekend ten gunste van kinderen die rechtgevend zijn uit hoofde van een in de artikelen 8 en 15, § 3, bedoelde rechthebbende, mits zij deze bedragen genoten op het ogenblik van het overlijden van de in het vorige lid bedoelde rechthebbende. »
Art. 3.In artikel 28, a) , 2°, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 5 november 1987, worden de woorden « artikel 25, 3° » vervangen door de woorden « artikel 25, 2° ».
Art. 4.De artikelen 1 en 2 van dit besluit hebben uitwerking met ingang van 1 januari 2002.
Artikel 3 heeft uitwerking met ingang van 1 januari 1997.
Art. 5.Onze Minister belast met Middenstand wordt belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 6 december 2002.
ALBERT Van Koningswege : De Minister belast met Middenstand, R. DAEMS