gepubliceerd op 14 april 2008
Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 21 juni 2007, gesloten in het Paritair Comité voor het bouwbedrijf, tot vaststelling van de begeleidende maatregelen ten voordele van de werklieden en werksters van het bouwbedrijf
5 MAART 2008. - Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 21 juni 2007, gesloten in het Paritair Comité voor het bouwbedrijf, tot vaststelling van de begeleidende maatregelen ten voordele van de werklieden en werksters van het bouwbedrijf (1)
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 5 december 1968 betreffende de arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, inzonderheid op artikel 28;
Gelet op het verzoek van het Paritair Comité voor het bouwbedrijf;
Op de voordracht van Onze Minister van Werk, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.Algemeen verbindend wordt verklaard de als bijlage overgenomen collectieve arbeidsovereenkomst van 21 juni 2007, gesloten in het Paritair Comité voor het bouwbedrijf, tot vaststelling van begeleidende maatregelen ten voordele van werklieden en werksters van het bouwbedrijf.
Art. 2.Onze Minister van Werk is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 5 maart 2008.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Werk, J. PIETTE _______ Nota (1) Verwijzing naar het Belgisch Staatsblad : Wet van 5 december 1968, Belgisch Staatsblad van 15 januari 1969. Bijlage Paritair Comité voor het bouwbedrijf Collectieve arbeidsovereenkomst van 21 juni 2007 Vaststelling van de begeleidende maatregelen ten voordele van de werklieden en werksters van het bouwbedrijf (Overeenkomst geregistreerd op 2 oktober 2007 onder het nummer 85046/CO/124) HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied
Artikel 1.Deze collectieve arbeidsovereenkomst is van toepassing op de arbeiders en de arbeidsters die de leeftijd van 58 jaar hebben bereikt en die op dat ogenblik : 1° ten minste 15 jaar van hun beroepsloopbaan doorgebracht hebben in dienst van één of meerdere bedrijven die onder het Paritair Comité voor het bouwbedrijf ressorteren;2° ten minste 5 legitimatiekaarten "rechthebbende" hebben ontvangen tijdens de laatste 10 jaar voor de op inactiviteitsstelling of 7 legitimatiekaarten "rechthebbende" in de loop van de laatste 15 jaar voor de op inactiviteitsstelling;3° rechthebbende zijn op een uitkering van de sociale zekerheid die wordt toegekend in geval van volledige inactiviteit, meer bepaald : - een werkloosheidsuitkering.Indien de werkloosheid een aanvang nam voor de leeftijd van 52 jaar, moet de gerechtigde over ten minste 25 legitimatiekaarten "rechthebbende" beschikken; - een uitkering krachtens de verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, de arbeidsongevallenverzekering of het regime voor de beroepsziekten. Indien de inactiviteit een aanvang nam voor de leeftijd van 52 jaar, moet de gerechtigde over ten minste 20 legitimatiekaarten "rechthebbende" beschikken; 4° als laatste werkgever, een onderneming hebben gehad die behoort tot het Paritair Comité voor het bouwbedrijf.
Art. 2.Voor de toepassing van artikel 1, 1° wordt als "beroepsloopbaan" beschouwd : de prestaties die in aanmerking worden genomen voor het toekennen van legitimatiekaart.
De raad van bestuur van het "Fonds voor bestaanszekerheid van de werklieden uit het bouwbedrijf" kan sommige inactiviteitsperiodes gelijkstellen met de beroepsloopbaan, die fictief recht geven op een legitimatiekaart "rechthebbende".
Art. 3.De begeleidende maatregelen kunnen worden toegekend vanaf de leeftijd van 58 jaar en mits naleving van de procedures vermeld onder hoofdstuk III. HOOFDSTUK II. - De begeleidende maatregelen
Art. 4.De begeleidende maatregel bestaat hierin dat aan de arbeiders en de arbeidsters die aan de hierboven gestelde voorwaarden voldoen een aanvullende sociale uitkering wordt toegekend naast de sociale zekerheidsprestaties, zoals bedoeld in artikel 1, 3°, waarop zij recht hebben door hun inactiviteit zijn.
Art. 5.De bruto maandbedragen van deze aanvullende sociale uitkering worden als volgt bepaald : - 109,07 EUR als het uurloon van de arbeider lager is dan het conventioneel uurloon van de arbeider van categorie II; - 130,37 EUR als het uurloon van de arbeider minstens gelijk is aan het conventioneel uurloon van de arbeider van categorie II, maar lager dan het conventioneel uurloon van de arbeider van categorie III; - 151,64 EUR als het uurloon van de arbeider minstens gelijk is aan het conventioneel uurloon van de arbeider van categorie III, maar lager dan het conventioneel uurloon van de arbeider van categorie IV; - 172,93 EUR als het uurloon van de arbeider minstens gelijk is aan het conventioneel uurloon van de arbeider van categorie IV.
Art. 6.Indien de gerechtigde op de aanvullende sociale uitkering over ten minste 20 legitimatiekaarten "rechthebbende" beschikt, wordt, in afwijking op artikel 5, het bedrag ervan als volgt vastgesteld : - 127,27 EUR als het uurloon van de arbeider lager is dan het conventioneel uurloon van de arbeider van categorie II; - 151,88 EUR als het uurloon van de arbeider minstens gelijk is aan het conventioneel uurloon van de arbeider van categorie II, maar lager dan het conventioneel uurloon van de arbeider van categorie III; - 179,90 EUR als het uurloon van de arbeider minstens gelijk is aan het conventioneel uurloon van de arbeider van categorie III, maar lager dan het conventioneel uurloon van de arbeider van categorie IV; - 203,87 EUR als het uurloon van de arbeider minstens gelijk is aan het conventioneel uurloon van de arbeider van categorie IV.
Art. 7.In de gevallen waarbij de sociale hoofdvergoeding toegekend wordt in het kader van de werkloosheidsverzekering en indien de betrokkene aanspraak kan maken op de anciënniteitstoeslag aan oudere werklozen, in toepassing van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering en het ministrieel besluit van 26 november 1991 houdende de toepassingsregelen van de werkloosheidsreglementering, worden de bedragen van de aanvullende sociale uitkering, zoals vastgesteld in artikelen 5 en 6, verminderd met deze anciënniteitstoeslag.
Deze vermindering mag niet tot gevolg hebben dat de aanvullende sociale uitkering lager is dan 49,58 EUR per maand, op voorwaarde echter dat de totale vergoeding (werkloosheidsuitkering, inclusief anciënniteitstoeslag + aanvullende sociale uitkering) niet meer bedraagt dan de totale vergoeding brugpensioen (werkloosheidsuitkering + aanvullende vergoeding bepaald in artikel 10 van de collectieve arbeidsovereenkomst van 21 juni 2007 betreffende de toekenning aan sommige bejaarde arbeiders van een aanvullende vergoeding (brugpensioen) ten laste van het "Fonds voor bestaanszekerheid van de werklieden uit het bouwbedrijf").
Art. 8.De bedragen van de aanvullende sociale uitkering worden uitbetaald vanaf de eerste dag van de maand die volgt op de opening van het recht, zoals bepaald in artikel 3, tot op de laatste dag van de maand waarop de gerechtigde de leeftijd van 60 jaar bereikt. HOOFDSTUK III. - Procedure
Art. 9.De aanvraag tot toekenning van de begeleidende maatregelen moeten worden ingediend bij het "Fonds voor bestaanszekerheid van de werklieden uit het bouwbedrijf" door toedoen van een vakbondsorganisatie die deze collectieve arbeidsovereenkomst heeft ondertekend of door de betrokkene rechtstreeks bij middel van een bijzonder formulier.
De aanvraag moet vergezeld gaan van de nodige documenten tot staving van het recht op deze begeleidende maatregelen.
Art. 10.De raad van bestuur van het "Fonds voor bestaanszekerheid van de werklieden uit het bouwbedrijf" bepaalt de praktische modaliteiten en de procedure die moeten worden gevolgd bij het indienen en het behandelen van de aanvraag tot toekenning. HOOFDSTUK IV. - Algemene bepalingen
Art. 11.De Patronale Dienst bedoeld in artikel 23 van de statuten van het "Fonds voor bestaanszekerheid van de werklieden uit het bouwbedrijf" is belast met de administratieve, boekhoudkundige en financiële organisatie van de verrichtingen die voortvloeien uit de toepassing van deze collectieve arbeidsovereenkomst.
Art. 12.In afwijking op de toekenningsvoorwaarden bepaald in artikel 1, betaalt het fonds voor bestaanszekerheid de begeleidende maatregelen verder uit in geval van werkhervatting door de begunstigde.
Art. 13.De begeleidende maatregelen kunnen niet gecumuleerd worden met andere voordelen van bestaanszekerheid, met uitzondering van de promotievergoeding.
Art. 14.De bijzondere gevallen die niet op grond van de bepalingen van deze collectieve arbeidsovereenkomst kunnen worden opgelost, worden door de meest gerede partij voorgelegd aan de raad van bestuur van het "Fonds voor bestaanszekerheid van de werklieden uit het bouwbedrijf". HOOFDSTUK V. - Geldigheidsduur
Art. 15.Deze collectieve arbeidsovereenkomst wordt gesloten voor een bepaalde duur. Ze treedt in werking op 1 januari 2007 en houdt op van kracht te zijn op 31 december 2008.
Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 5 maart 2008.
De Minister van Werk, J. PIETTE