gepubliceerd op 27 augustus 2004
Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 21 oktober 2003, gesloten in het Paritair Comité voor de bedienden van de textielnijverheid en het breiwerk, tot wijziging van de statuten van het "Fonds voor bestaanszekerheid voor de bedienden van de textielnijverheid en het breiwerk"
5 JULI 2004. - Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 21 oktober 2003, gesloten in het Paritair Comité voor de bedienden van de textielnijverheid en het breiwerk, tot wijziging van de statuten van het "Fonds voor bestaanszekerheid voor de bedienden van de textielnijverheid en het breiwerk" (1)
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 7 januari 1958 betreffende de fondsen voor bestaanszekerheid, inzonderheid op artikel 2;
Gelet op de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, inzonderheid op artikel 28;
Gelet op de collectieve arbeidsovereenkomst van 13 oktober 2000, gesloten in het Paritair Comité voor de bedienden van de textielnijverheid en het breiwerk, tot coördinatie van de statuten van het "Fonds voor bestaanszekerheid voor de bedienden van de textielnijverheid en het breiwerk", algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 22 november 2001, gewijzigd door de collectieve arbeidsovereenkomst van 28 juni 2002, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 17 juni 2003;
Gelet op het verzoek van het Paritair Comité voor de bedienden van de textielnijverheid en het breiwerk;
Op de voordracht van Onze Minister van Werk, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.Algemeen verbindend wordt verklaard de als bijlage overgenomen collectieve arbeidsovereenkomst van 21 oktober 2003, gesloten in het Paritair Comité voor de bedienden van de textielnijverheid en het breiwerk, tot wijziging van de statuten van het "Fonds voor bestaanszekerheid voor de bedienden van de textielnijverheid en het breiwerk".
Art. 2.Onze Minister van Werk is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 5 juli 2004.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Werk, F. VANDENBROUCKE _______ Nota (1) Verwijzingen naar het Belgisch Staatsblad : Wet van 7 januari 1958, Belgisch Staatsblad van 7 februari 1958. Wet van 5 december 1968, Belgisch Staatsblad van 15 januari 1969.
Koninklijk besluit van 22 november 2001, Belgisch Staatsblad van 17 januari 2002.
Koninklijk besluit van 17 juni 2003, Belgisch Staatsblad van 2 oktober 2003.
Bijlage Paritair Comité voor de bedienden van de textielnijverheid en het breiwerk Collectieve arbeidsovereenkomst van 21 oktober 2003 Wijziging van de statuten van het "Fonds voor bestaanszekerheid voor de bedienden van de textielnijverheid en het breiwerk" (Overeenkomst geregistreerd op 10 december 2003 onder het nummer 68890/CO/214)
Artikel 1.In de statuten bij de collectieve arbeidsovereenkomst van 13 oktober 2000, gesloten in het Paritair Comité voor de bedienden van de textielnijverheid en het breiwerk, tot coördinatie van de statuten van het "Fonds voor bestaanszekerheid voor de bedienden van de textielnijverheid en het breiwerk, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 23 november 2001, en nadien gewijzigd door de collectieve arbeidsovereenkomst van 28 juni 2002, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 17 juni 2003 wordt artikel 4 vervangen door volgende tekst : "Deze statuten zijn van toepassing op de werkgevers en op de bedienden die zij tewerkstellen, die ressorteren onder het Paritair Comité voor de bedienden van de textielnijverheid en het breiwerk. De bepalingen van hoofdstuk V en artikel 14, d) zijn niet van toepassing op de n.v.
Celanese noch op de bedienden die zij tewerkstelt.".
Art. 2.In dezelfde statuten wordt een artikel 7ter ingevoegd met volgende tekst : "
Art. 7ter.In uitvoering van het interprofessioneel akkoord 2003-2004 doet de textielsector een bijkomende inspanning op het vlak van de vorming en opleiding. Deze bijkomende inspanning wordt gerealiseerd door een bijdrage op de lonen van de jaren 2003 en 2004.
Aldus levert de textielsector zijn aandeel tot de uitvoering van het engagement om bijkomende inspanningen op het vlak van permanente vorming te doen, met als doel België op het traject te zetten dat na 6 jaar leidt tot het gemiddeld niveau van de drie buurlanden.
Voor de jaren 2003 en 2004 wordt door de collectieve arbeidsovereenkomst van 25 april 2003, gesloten in het Paritair Comité voor de bedienden van de textielnijverheid en het breiwerk, een trekkingsrecht ten belope van maximum 0,10 pct. van de loonmassa, ingevoerd. Het trekkingsrecht wordt toegekend aan de onderneming die uiterlijk op 15 december 2003 een door de ondernemingsraad goedgekeurd opleidingsplan indient bij het "Fonds voor bestaanszekerheid voor de bedienden van de textielnijverheid en het breiwerk". Bij ontstentenis van een ondernemingsraad dient het opleidingsplan goedgekeurd te worden door de syndicale delegatie of bij ontstentenis ervan, door COBOT-Bedienden.
Het bewijs van de in 2003 gedane kosten voor opleidingen in het kader van het goedgekeurde opleidingsplan dient tegen uiterlijk 31 maart 2004 bij het fonds ingediend te worden. Voor de opleidingen die in 2004 gerealiseerd worden, dient het bewijs van de gedane kosten uiterlijk tegen 31 maart 2005 bij het fonds te worden ingediend.
Het "Fonds voor bestaanszekerheid voor de bedienden van de textielnijverheid en het breiwerk" wordt belast met de uitbetaling van dit trekkingsrecht ten laste van de sectie "Opleiding". Het trekkingsrecht stemt overeen met het bedrag vermeld op het bewijs van gedane kosten, zonder dat het trekkingsrecht hoger kan zijn dan de bijdrage van 0,10 pct. op de onbegrensde brutolonen van de bedienden die door de onderneming voor het betrokken jaar werd betaald aan het fonds.".
Art. 3.In dezelfde statuten wordt een artikel 7quater ingevoegd met volgende tekst : "
Art. 7quater.Overeenkomstig artikel 3, 6° van onderhavige statuten en met het oog op een doeltreffende informatie in het kader van de uitvoering van artikel 5, 2° van de collectieve arbeidsovereenkomst van 25 april 2003 betreffende de invoering van de herziene en geactualiseerde functieclassificatie en de er aan gekoppelde weddeschaal, wordt aan de drie werknemersorganisaties samen een éénmalige quotum van 100 extra vormingsdagen toegekend.
Deze vormingsdagen, waarvan per onderneming maximum 2 bedienden kunnen gebruik maken, moeten worden aangewend in de periode van 1 juli 2003 tot en met 31 oktober 2003 in het kader van de informatieverstrekking met betrekking tot de invoering op 1 januari 2004 van de nieuwe functieclassficatie en de nieuwe weddeschaal.
Deze extra vormingsdagen worden niet aangerekend op het bestaande vormingskrediet, zoals vastgesteld door de collectieve arbeidsovereenkomst van 28 oktober 1985 betreffende de arbeidsvoorwaarden van de bedienden.
De werkgever kan de wedde en de sociale lasten, beperkt tot 50 pct., voor deze vormingsdag terugvorderen bij het "Fonds voor bestaanszekerheid voor bedienden van de textielnijverheid en het breiwerk". Teneinde de afwezigheid van de bedienden die deze vormingsdag hebben gevolgd te rechtvaardigen en de werkgever in de mogelijkheid te stellen om de terugvordering bij het voornoemd fonds te doen, zullen de werknemersorganisaties aan hun betrokken leden een getekend attest, conform het model uitgewerkt door het fonds, afleveren."
Art. 4.Artikel 14 van dezelfde statuten wordt vervangen door volgende tekst : "
Art. 14.De financiering van de aanvullende sociale voordelen gebeurt : a) voor de rechthebbende bruggepensioneerden tijdens de periode 1981-1985 door renteloze voorschotten ten laste van het Ministerie van Economische Zaken en door een werkgeversbijdrage. Deze werkgeversbijdrage dekt tot op 31 december 1985, 1 pct. van de jaarlijkse uitgaven en wordt vanaf 1 januari 1986, aangewend ter terugbetaling van de renteloze voorschotten; b) voor de nieuwe rechthebbende bruggepensioneerden tijdens de periode van 1 januari 1986 tot 31 december 1989 door de begroting van het Ministerie van Economische Zaken;c) voor de sociale begeleiding, vastgesteld bij de collectieve arbeidsovereenkomst van 24 februari 1987 betreffende de sociale begeleiding, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 12 april 1988, door een bijdrage van 1 pct.op de brutolonen begrensd op 74 325 BEF per maand.
Deze bijdrage wordt geïnd op de lonen van de vier kwartalen 1986, uitbetaald door de in artikel 4 bedoelde werkgevers.
Vanaf 1 januari 1987 wordt deze bijdrage vastgesteld op 0,35 pct. van de brutolonen begrensd op 74 325 BEF per maand.
De loongrens wordt aangepast bij het begin van ieder jaar overeenkomstig de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 17 gesloten op 19 december 1974 in de Nationale Arbeidsraad en blijft geldig voor gans het betrokken kalenderjaar.
Vanaf 1 januari 1989 is voormelde bijdrage van 0,35 pct. bestemd voor de financiering van de aanvullende vergoeding voor de rechthebbenden van het brugpensioenstelsel vanaf 1 januari 1990, en voor de financiering van de sociale begeleiding vastgesteld bij voormelde collectieve arbeidsovereenkomst van 24 februari 1987.
Vanaf 1 januari 1991 wordt deze bijdrage verhoogd met 0,25 pct. en aldus op 0,60 pct. gebracht.
Vanaf 1 januari 1992 wordt de bijdrage vastgesteld op 0,85 pct.
Vanaf 1 januari 1994 wordt de bijdrage vastgesteld op 1,10 pct.
Vanaf 1 januari 1995 wordt de bijdrage vastgesteld op 1,40 pct.
De inning van deze werkgeversbijdrage van 1,40 pct. wordt naar rato van 0,20 pct. voor de jaren 1995 en 1996 gedurende acht kwartalen geschorst.
Vanaf 1 januari 1997 wordt de bijdrage met 0,40 pct. verhoogd en aldus op 1,80 pct. gebracht.
De inning van deze werkgeversbijdrage van 1,80 pct. wordt naar rato van 0,20 pct. voor de jaren 1997 en 1998 gedurende acht kwartalen geschorst.
Vanaf 1 januari 1999 wordt de bijdrage van 1,80 pct. met 0,35 pct. verminderd en aldus op 1,45 pct. gebracht.
De inning van deze bijdrage van 1,45 pct. wordt naar rato van 0,20 pct. voor de jaren 1999 en 2000 gedurende acht kwartalen geschorst.
Vanaf 1 januari 2001 wordt deze bijdrage opnieuw op 1,45 pct. gebracht.
De inning van deze werkgeversbijdrage van 1,45 pct. wordt naar rato van 0,20 pct. voor de jaren 2001 en 2002 gedurende acht kwartalen geschorst.
Vanaf 1 januari 2003 wordt deze bijdrage opnieuw op 1,45 pct. gebracht. d) Voor de initiatieven waarvan sprake in artikel 3, 4°, wordt door het fonds, met ingang van 1 januari 1991 voor de jaren 1991 en 1992 een bijdrage geïnd van 0,25 pct.berekend op het volledig loon van de bedienden zoals bedoeld in artikel 23 van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers (Belgisch Staatsblad van 2 juli 1981).
Met ingang van 1 januari 1993 wordt deze bijdrage voor de jaren 1993 en 1994 vastgesteld op 0,15 pct. van deze lonen.
Met ingang van 1 januari 1995 wordt deze bijdrage voor het jaar 1995 vastgesteld op 0,15 pct. van deze lonen.
Met ingang van 1 januari 1996 wordt deze bijdrage voor het jaar 1996 vastgesteld op 0,20 pct. van deze lonen.
Met ingang van 1 januari 1997 wordt deze bijdrage voor de jaren 1997 en 1998 vastgesteld op 0,10 pct. van deze lonen.
Met ingang van 1 januari 1999 wordt deze bijdrage voor de jaren 1999 en 2000 vastgesteld op 0,10 pct. van deze lonen.
Daarenboven wordt met ingang van 1 januari 1999 en voor dezelfde periode een bijkomende werkgeversbijdrage van 0,20 pct. geïnd ter financiering van het in artikel 7 bedoeld trekkingsrecht, zodat de totale werkgeversbijdrage voor de jaren 1999 en 2000 is vastgesteld op 0,30 pct. van deze lonen.
Met ingang van 1 januari 2001 wordt deze bijdrage voor de jaren 2001 en 2002 vastgesteld op 0,10 pct. van deze lonen.
Daarenboven wordt met ingang van 1 januari 2001 en voor dezelfde periode een bijkomende werkgeversbijdrage van 0,20 pct. geïnd ter financiering van het in artikel 7bis bedoeld trekkingsrecht, zodat de totale werkgeversbijdrage voor de jaren 2001 en 2002 is vastgesteld op 0,30 pct. van deze lonen.
Met ingang van 1 januari 2003 wordt deze bijdrage voor de jaren 2003 en 2004 vastgesteld op 0,20 pct. van deze lonen.
Daarenboven wordt met ingang van 1 januari 2003 en voor dezelfde periode een bijkomende werkgeversbijdrage van 0,10 pct. geïnd ter financiering van het in artikel 7ter bedoeld trekkingsrecht, zodat de totale werkgeversbijdrage voor de jaren 2003 en 2004 is vastgesteld op 0,30 pct. van deze lonen."
Art. 5.Artikel 16 van dezelfde statuten wordt vervangen door volgende tekst : "
Art. 16.De werkgeversbijdrage voorzien in artikel 14, a) bedraagt 1 pct. van de jaarlijkse uitgaven voortvloeiend uit de collectieve arbeidsovereenkomst bedoeld bij artikel 5 ten aanzien van de rechthebbende bruggepensioneerden aangeduid in artikel 14, a).
Zij is vastgesteld op 3,72 EUR (150 BEF) per jaar per bediende voorkomend op de R.S.Z.-aangifte van het eerste kwartaal van het desbetreffende jaar, uitgezonderd de bediende die op 1 januari van het desbetreffende jaar meer dan één jaar arbeidsongeschikt is, voor wie deze bijdrage niet verschuldigd is."
Art. 6.Artikel 17 van dezelfde statuten wordt vervangen door volgende tekst : "
Art. 17.a) De werkgeversbijdrage voorzien onder artikel 16 wordt door het fonds geïnd op het einde van het eerste kwartaal. b) De werkgeversbijdragen voorzien onder artikel 14, c) en 14, d) van onderhavige statuten worden om het kwartaal door het fonds geïnd. Deze bijdragen moeten door de werkgever gestort worden op een door de raad van beheer bepaalde rekening. De vervaldata voor de betaling ervan zijn vastgesteld op respectievelijk 30 april, 31 juli, 31 oktober en 31 januari."
Art. 7.Artikel 21 van dezelfde statuten wordt vervangen door volgende tekst : "
Art. 21.De rekeningen van het fonds met betrekking tot het brugpensioen van de periode 1981-1985, zullen jaarlijks ter plaatse worden nagezien door de Inspectie van Financiën bij het Ministerie van Economische Zaken en door de bevoegde diensten van dit ministerie.
Het fonds zal elk jaar vóór 28 februari de stand van deze rekeningen voorleggen aan het Ministerie van Economische Zaken. De begroting voor het volgende jaar zal vóór 31 december voorgelegd worden aan het Ministerie van Economische Zaken. Een herziening van de begroting is mogelijk vóór 1 juli."
Art. 8.Deze collectieve arbeidsovereenkomst is voor onbepaalde tijd gesloten en heeft uitwerking met ingang vanaf 1 januari 2003.
Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 5 juli 2004.
De Minister van Werk, F. VANDENBROUCKE