Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 04 oktober 2000
gepubliceerd op 24 oktober 2000

Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 13 december 1995 tot bepaling van de inhoud van het aanvraagformulier inzake naturalisatie en de bij het verzoek om naturalisatie en bij de nationaliteitsverklaring te voegen akten en stavingsstukken en tot vaststelling van de datum van inwerkingtreding van de wet van 13 april 1995 tot wijziging van de naturalisatieprocedure en van het Wetboek van de Belgische nationaliteit

bron
ministerie van justitie
numac
2000009915
pub.
24/10/2000
prom.
04/10/2000
ELI
eli/besluit/2000/10/04/2000009915/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

4 OKTOBER 2000. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 13 december 1995 tot bepaling van de inhoud van het aanvraagformulier inzake naturalisatie en de bij het verzoek om naturalisatie en bij de nationaliteitsverklaring te voegen akten en stavingsstukken en tot vaststelling van de datum van inwerkingtreding van de wet van 13 april 1995 tot wijziging van de naturalisatieprocedure en van het Wetboek van de Belgische nationaliteit


VERSLAG AAN DE KONING Sire, De wet van 1 maart 2000 tot wijziging van een aantal bepalingen betreffende de Belgische nationaliteit, zoals in werking getreden op 1 mei 2000, heeft in het bijzonder de bedoeling de procedures tot verkrijging van de Belgische nationaliteit te vereenvoudigen.

Het ontwerp van besluit, tot wijziging van het besluit van 13 december 1995 (gewijzigd door het besluit van 16 april 2000) tot bepaling van de bij het verzoek om naturalisatie en bij de nationaliteitsverklaring te voegen akten en stavingsstukken, streeft de volgende doelstellingen na : 1. het vermelden van het uittreksel uit het wachtregister bij de bij het verzoek om naturalisatie en bij de nationaliteitsverklaring te voegen stavingsstukken, zodat de kandidaat-vluchtelingen die sinds 1 februari 1995 normaal gezien moesten ingeschreven zijn in dit register, met dit document kunnen bewijzen dat zij de in artikel 12bis, § 1, (nationaliteitsverklaring) of de in artikel 19 van het Wetboek van de Belgische nationaliteit (verzoek om naturalisatie) vermelde wettelijke verblijfsvoorwaarde in België vervullen;2. het in staat stellen van de vreemdelingen die een nationaliteitsverklaring wensen af te leggen en die in geen enkel register (noch het bevolkingsregister, noch het vreemdelingenregister, noch het wachtregister) zijn ingeschreven, de in artikel 12bis, § 1, van het Wetboek van de Belgische nationaliteit vastgestelde verblijfsduur door ieder ander document te bewijzen (zoals het koninklijk besluit van 13 december 1995 dit reeds voorzag voor de verzoeken om naturalisatie). Rekening houdend met het advies van de Raad van State, gegeven op 5 september 2000, preciseert onderhavig besluit niet dat inzake nationaliteitsverklaring het verblijf in België, waarvan de duur kan bewezen worden door een uittreksel uit één van de hoger vermelde registers of door ieder nuttig document, ten minste gegrond dient te zijn op voorlopige verblijfsvergunningen.

In elk geval is het zo dat de onbetwistbare wil van de wetgever erin bestond uit te sluiten dat een onwettig verblijf in aanmerking kon worden genomen voor de berekening van de vereiste verblijfsduur, zoals ook blijkt uit de voorbereidende werken van de wet van 1 maart 2000 tot wijziging van een aantal bepalingen betreffende de Belgische nationaliteit (cfr. Memorie van toelichting, Gedr. Stuk., Kamer, 1999-2000, nr. 292/1, p.10-11; Verslag van de heer GIET en Mevr.

TALHAOUI, Gedr. Stuk., Kamer, 1999-2000, nr. 292/7, p.7 en p. 46;

Verslag van Mevr. KAÇAR en de heer ISTASSE, Gedr. Stuk., Senaat, 1999-2000, nr. 308/3, p.6).

Ik heb de eer te zijn, Sire, van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaar, De Minister van Justitie, M. VERWILGHEN

ADVIES VAN DE RAAD VAN STATE De Raad van State, afdeling wetgeving, tweede vakantiekamer, op 31 augustus 2000 door de Minister van Justitie verzocht hem, binnen een termijn van ten hoogste drie dagen, van advies te dienen over een ontwerp van koninklijk besluit « tot wijziging van het koninklijk besluit van 13 december 1995 tot bepaling van de inhoud van het aanvraagformulier inzake naturalisatie en de bij het verzoek om naturalisatie en bij de nationaliteitsverklaring te voegen akten en stavingsstukken en tot vaststelling van de datum van inwerkingtreding van de wet van 13 april 1995 tot wijziging van de naturalisatieprocedure en van het Wetboek van de Belgische nationaliteit », heeft op 5 september 2000 het volgende advies gegeven : Overeenkomstig artikel 84, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, ingevoegd bij de wet van 4 augustus 1996, moeten in de adviesaanvraag in het bijzonder de redenen worden aangegeven tot staving van het spoedeisende karakter ervan.

In het onderhavige geval luidt de motivering in de brief als volgt : « ... het verzoek om spoedbehandeling, gemotiveerd door de omstandigheden dat : Overwegende dat de wet van 1 maart 2000 tot wijziging van een aantal bepalingen betreffende de Belgische nationaliteit in werking is getreden op 1 mei 2000;

Overwegende dat het koninklijk besluit van 13 december 1995, gewijzigd door het koninklijk besluit van 16 april 2000, de akten en stavingsstukken vaststelt die bij de nationaliteitsverklaring en bij het verzoek om naturalisatie dienen te worden gevoegd;

Overwegende dat bij deze stavingsstukken het uittreksel uit het wachtregister niet werd vermeld terwijl met dit uittreksel eveneens een bewijs kan worden geleverd dat aan de voorwaarden van artikel 12bis, § 1, en van artikel 19 van het Wetboek van de Belgische nationaliteit is voldaan;

Overwegende dat het wachtregister slechts operationeel is sinds 1 februari 1995 en dat de meeste van de kandidaat-vluchtelingen op 1 februari 1995 niet in het vreemdelingenregister waren ingeschreven en zij hun verblijf bijgevolg niet kunnen bewijzen noch met een uittreksel uit het wachtregister, noch met een uittreksel uit het vreemdelingenregister;

Overwegende dat bovendien bepaalde vreemdelingen hun hoofdverblijf in België hebben gevestigd zonder ingeschreven te zijn in de bevolkingsregisters, het vreemdelingenregister of het wachtregister (bijvoorbeeld diplomatieke en consulaire ambtenaren, internationale ambtenaren, ...);

Overwegende dat het bijgevolg noodzakelijk is toe te laten om, voor de nationaliteitsverklaringen, de periode van verblijf te bewijzen door ieder ander bewijsstuk, zoals dat reeds het geval is inzake naturalisatieaanvraag;

Overwegende dat het bijgevolg dringend geboden is dat onderhavig besluit de reglementaire bepalingen aanpast om in overeenstemming te zijn met de wet; ».

Overeenkomstig artikel 84, tweede lid, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, heeft de Raad van State, afdeling wetgeving, zich beperkt tot het onderzoek van de rechtsgrond, van de bevoegdheid van de steller van de handeling en van de vraag of aan de vormvoorschriften is voldaan.

In het licht van die drie punten geeft het ontwerp alleen aanleiding tot de volgende opmerking.

Personen die een nationaliteitsverklaring afleggen overeenkomstig artikel 12bis, § 1, 1° en 3°, van het Wetboek van de Belgische Nationaliteit, maar die geen uittreksel uit het bevolkingsregister, uit het vreemdelingenregister of uit het wachtregister kunnen overleggen als bewijs dat zij hun hoofdverblijf in België gehad hebben gedurende de krachtens die bepalingen vereiste periode, mogen volgens de artikelen 3 en 4 elk ander document overleggen waaruit hun hoofdverblijf blijkt.

In het ontwerp staat voorts dat het verblijf « ten minste gegrond dient te zijn op voorlopige verblijfsvergunningen ».

In de memorie van toelichting bij de wet van 1 maart 2000 tot wijziging van een aantal bepalingen betreffende de Belgische nationaliteit staat onder meer het volgende te lezen : « Onder het begrip « hoofdverblijfplaats », moet worden verstaan een verblijf op grond van verschillende verblijfsvergunningen, te weten een vestigingsmachtiging, een machtiging of een toelating tot verblijf voor onbepaalde duur, dan wel een machtiging of een toelating tot verblijf voor bepaalde duur. Een hoofdverblijfplaats in België die niet is gegrond op een wettelijke verblijfsvergunning biedt de vreemdeling geenszins de mogelijkheid om een nationaliteitsverklaring af te leggen. Ten minste wordt geëist dat de vreemdeling het bewijs kan leveren van voorlopige verblijfsvergunningen die betrekking hebben op de vereiste duur (sedert de geboorte in het kader van 1° en sedert ten minste zeven jaar in het kader van 3°) opdat hij, onder voorbehoud van de naleving van de andere gestelde voorwaarden, een nationaliteitsverklaring kan afleggen. Vanzelfsprekend kan een onwettig verblijf niet in aanmerking worden genomen. » (1).

In de ontworpen tekst wordt niet duidelijk aangegeven of de persoon die de nationaliteitsverklaring aflegt in elk geval de wettigheid van zijn verblijf moet bewijzen, dan wel alleen wanneer hij geen uittreksel uit het bevolkingsregister, uit het vreemdelingenregister of uit het wachtregister kan overleggen.

In het eerste geval zou het ontwerp restrictiever zijn dan de geldende regeling voor personen die een nationaliteitsverklaring hebben afgelegd en daarbij een uittreksel uit één of meer van de registers in kwestie hebben gevoegd. In dat geval zou de terugwerking tot 1 mei, waarin artikel 6 van het ontwerp voorziet, niet kunnen worden aanvaard.

Bovendien zouden de woorden « ten minste gegrond ... op voorlopige verblijfsvergunningen » aldus kunnen worden geïnterpreteerd dat ze niet slaan op situaties waarin personen wettig in België verblijven zonder dat ze daarom beschikken over een « voorlopige verblijfsvergunning » in de zin van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen en van de uitvoeringsbesluiten ervan. Als het ontwerp aldus moet worden geïnterpreteerd, zou daarbij een inhoudelijke voorwaarde worden toegevoegd aan die welke door de wet worden gesteld. Krachtens artikel 12bis, § 2, van het Wetboek, is de Koning echter alleen gemachtigd om « te bepalen welke akten en stavingsstukken bij de verklaring moeten worden gevoegd om te bewijzen dat voldaan is aan de voorwaarden van § 1 ».

Uit de tekst blijkt niet duidelijk of het begrip voorlopige verblijfsvergunning betrekking heeft op de situatie van personen die op het grondgebied verblijven en daarvan niet verwijderd kunnen worden, bijvoorbeeld omdat zij een bevel hebben gekregen om het grondgebied te verlaten dat binnen een bepaalde termijn verstrijkt of verlengd is of omdat zij een regularisatie-aanvraag hebben ingediend.

De bedoelingen van de stellers van het ontwerp moeten in het ontwerp van koninklijk besluit duidelijker tot uiting komen.

De kamer was samengesteld uit : Mevr. M.-L. Willot-Thomas, kamervoorzitter, voorzitter;

De heren : M. Leroy, kamervoorzitter;

Y. Kreins, staatsraad;

Mevr. B. Vigneron, griffier.

Het verslag werd uitgebracht door de heer L. Detroux, auditeur. De nota van het Coördinatiebureau werd opgesteld en toegelicht door de heer P. Brouwers, referendaris.

De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst werd nagezien onder toezicht van de heer J.-J. Stryckmans, eerste voorzitter.

De griffier, B. Vigneron.

De voorzitter, M.-L. Willot-Thomas. _______ Nota (1) Gedr.St., Kamer, doc 50 0292/001, blz. 10 en 11.

4 OKTOBER 2000. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 13 december 1995 tot bepaling van de inhoud van het aanvraagformulier inzake naturalisatie en de bij het verzoek om naturalisatie en bij de nationaliteitsverklaring te voegen akten en stavingsstukken en tot vaststelling van de datum van inwerkingtreding van de wet van 13 april 1995 tot wijziging van de naturalisatieprocedure en van het Wetboek van de Belgische nationaliteit ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op het Wetboek van de Belgische nationaliteit, inzonderheid op artikel 6, op artikel 7, op artikel 12bis, ingevoegd bij de wet van 13 juni 1991, gewijzigd bij de wetten van 22 december 1998 en 1 maart 2000 en op artikel 21, vervangen bij de wet van 13 april 1995 en gewijzigd bij de wetten van 22 december 1998 en 1 maart 2000;

Gelet op het koninklijk besluit van 13 december 1995 tot bepaling van de inhoud van het aanvraagformulier inzake naturalisatie en de bij het verzoek om naturalisatie en bij de nationaliteitsverklaring te voegen akten en stavingsstukken en tot vaststelling van de datum van inwerkingtreding van de wet van 13 april 1995 tot wijziging van de naturalisatieprocedure en van het Wetboek van de Belgische nationaliteit, inzonderheid op artikel 2, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 16 april 2000 en op artikel 2bis, ingevoegd bij hetzelfde besluit;

Gelet op het verzoek om spoedbehandeling, gemotiveerd door de omstandigheden dat : Overwegende dat de wet van 1 maart 2000 tot wijziging van een aantal bepalingen betreffende de Belgische nationaliteit in werking is getreden op 1 mei 2000;

Overwegende dat het koninklijk besluit van 13 december 1995, gewijzigd door het koninklijk besluit van 16 april 2000, de akten en stavingsstukken vaststelt die bij de nationaliteitsverklaring en bij het verzoek om naturalisatie dienen te worden gevoegd;

Overwegende dat bij deze stavingsstukken het uittreksel uit het wachtregister niet werd vermeld terwijl met dit uittreksel eveneens een bewijs kan worden geleverd dat aan de voorwaarden van artikel 12bis, §1, en van artikel 19 van het Wetboek van de Belgische nationaliteit is voldaan;

Overwegende dat het wachtregister slechts operationeel is sinds 1 februari 1995 en dat de meeste van de kandidaat-vluchtelingen op 1 februari 1995 niet in het vreemdelingenregister waren ingeschreven en zij hun verblijf bijgevolg niet kunnen bewijzen noch met een uittreksel uit het wachtregister, noch met een uittreksel uit het vreemdelingenregister;

Overwegende dat bovendien bepaalde vreemdelingen hun hoofdverblijf in België hebben gevestigd zonder ingeschreven te zijn in de bevolkingsregisters, het vreemdelingenregister of het wachtregister (bijvoorbeeld diplomatieke en consulaire ambtenaren, internationale ambtenaren, . );

Overwegende dat het bijgevolg noodzakelijk is toe te laten om, voor de nationaliteitsverklaringen, de periode van verblijf te bewijzen door ieder ander bewijsstuk, zoals dat reeds het geval is inzake naturalisatieaanvraag;

Overwegende dat het bijgevolg dringend geboden is dat onderhavig besluit de reglementaire bepalingen aanpast om in overeenstemming te zijn met de wet;

Gelet op het advies van de Raad van State, gegeven op 5 september 2000, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op de voordracht van Onze Minister van Justitie, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.In artikel 2, 2°, a), van het koninklijk besluit van 13 december 1995 tot bepaling van de inhoud van het aanvraagformulier inzake naturalisatie en de bij het verzoek om naturalisatie en bij de nationaliteitsverklaring te voegen akten en stavingsstukken en tot vaststelling van de datum van inwerkingtreding van de wet van 13 april 1995 tot wijziging van de naturalisatieprocedure en van het Wetboek van de Belgische nationaliteit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 16 april 2000, worden de woorden « of uit het wachtregister » gevoegd tussen de woorden « bevolkings- of vreemdelingenregisters » en de woorden « , als bewijs van ».

Art. 2.In artikel 2, 2°, b), van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 16 april 2000, worden de woorden « of uit het wachtregister » gevoegd tussen de woorden « bevolkings- of vreemdelingenregisters » en de woorden « , hetzij ieder ander bewijsstuk ».

Art. 3.Artikel 2bis, 2°, a), i), van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 16 april 2000, wordt vervangen als volgt : « i) uittreksel(s) uit de bevolkingsregisters, het vreemdelingenregister, het wachtregister, of ieder ander document als bewijs van een onafgebroken hoofdverblijf in België sinds de geboorte; ».

Art. 4.Artikel 2bis, 2°, c), i), van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 16 april 2000, wordt vervangen als volgt : « i) uittreksel(s) uit de bevolkingsregisters, het vreemdelingenregister, het wachtregister of ieder ander document als bewijs van een zevenjarig onafgebroken hoofdverblijf in België, welk verblijf aan het afleggen van de verklaring onmiddellijk moet voorafgaan; ».

Art. 5.Artikel 2bis van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 16 april 2000 wordt aangevuld als volgt : « 3° voor de verklaarder die een mandataris heeft aangeduid om in zijn plaats de formaliteiten inzake de nationaliteitsverklaring te verrichten: de bijzondere en authentieke volmacht, gegeven aan die mandataris; 4° voor de persoon die onbekwaam is uit hoofde van zijn geestestoestand : het bewijs dat de persoon die hem vertegenwoordigt zijn wettelijke vertegenwoordiger of voorlopige bewindvoerder is ».

Art. 6.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 mei 2000.

Art. 7.Onze Minister van Justitie is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 4 oktober 2000.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Justitie, M. VERWILGHEN

^